ECLI:NL:RBROT:2019:5665

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
ROT 19/2798, ROT 19/2873, ROT 19/2874 en ROT 19/3104
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke boetenzaken Wet dieren

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot boetes opgelegd aan de verzoekster, een onderneming, door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De boetes, elk ter hoogte van € 4.500,-, waren opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij meende dat er sprake was van een spoedeisend belang om de betaling van de boetes uit te stellen totdat op het bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van onverwijlde spoed zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoekster diende haar spoedeisend belang te motiveren, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat de betaling van de boetes niet leidde tot een acute financiële noodsituatie. Bovendien werd opgemerkt dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waar verzoekster naar verwees, niet van toepassing was op haar situatie, omdat daar bijzondere omstandigheden aan de orde waren die hier niet aanwezig waren.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening af, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 19/2798, ROT 19/2873, ROT 19/2874 en ROT 19/3104
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juli 2019 als bedoeld in artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. J.A.J.M. Houtman,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 29 maart 2019, 12 april 2019 en 3 mei 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eiseres vier maal een boete opgelegd van € 4.500,- vanwege overtreding van de Wet dieren.
Tegen deze besluiten heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.

Overwegingen

1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
2. In de zaken ROT 19/2798, ROT 19/2873 en ROT 19/2874 heeft verzoekster op 4 juni 2019 de verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend waarin verzoekster de voorzieningenrechter vraagt de boetebesluiten te schorsen in die zin dat betaling van de boetes wordt opgeschort totdat op de bezwaren is beslist. Daarbij verwijst verzoekster naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:9126). Bij brief van 13 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter verzoekster verzocht de spoedeisendheid van de verzoeken nader toe te lichten. Bij faxbericht van 17 juni 2019 heeft verzoekster toegelicht dat de schorsingsverzoeken niet zijn gestoeld op financieel onvermogen maar puur zijn ingediend vanwege de onrechtmatigheid van de bestreden besluiten. In de zaak ROT 19/3104 heeft verzoekster op 19 juni 2019 het verzoek om een voorlopige voorziening ingediend en daarbij verwezen naar de gronden in de zaken ROT 19/2798, ROT 19/2873 en ROT 19/2874
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb geen sprake. Indien een belanghebbende als verzoekster van mening is dat er voor haar een (spoedeisend) belang bestaat om boetebedragen hangende bezwaar niet te voldoen, zal zij dit dienen te motiveren en te onderbouwen. In beginsel is voor het treffen van een voorlopige voorziening vereist dat betaling van de boetes leidt tot een acute financiële noodsituatie. Daarvan is hier geen sprake. Ook overigens is de voorzieningenrechter niet gebleken van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen. Dat verzoekster meent dat de bestreden besluiten onrechtmatig zijn is daartoe onvoldoende. Voorts volgt uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam waarnaar verzoekster heeft verwezen niet dat onder alle omstandigheden van invordering van de boete moet worden afgezien totdat de boete onherroepelijk is. Die uitspraak is gebaseerd op de bijzondere omstandigheden in dat geval waarbij de voorzieningenrechter in het kader van de belangenafweging onder meer meeweegt dat de invordering van de boete tot onomkeerbare gevolgen voor de uitoefening van de onderneming zou kunnen leiden. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn in het geval van verzoekster niet gesteld.
4. Gelet op het voorgaande zijn de verzoeken kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb, uitspraak kan doen zonder zitting.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
17 juli 2019.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.