ECLI:NL:RBROT:2019:5665
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke boetenzaken Wet dieren
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot boetes opgelegd aan de verzoekster, een onderneming, door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De boetes, elk ter hoogte van € 4.500,-, waren opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij meende dat er sprake was van een spoedeisend belang om de betaling van de boetes uit te stellen totdat op het bezwaar was beslist.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van onverwijlde spoed zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoekster diende haar spoedeisend belang te motiveren, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat de betaling van de boetes niet leidde tot een acute financiële noodsituatie. Bovendien werd opgemerkt dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waar verzoekster naar verwees, niet van toepassing was op haar situatie, omdat daar bijzondere omstandigheden aan de orde waren die hier niet aanwezig waren.
Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening af, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.