In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Havensteder en een huurster. De huurster, die sinds 26 mei 2015 een woning huurt van Havensteder, is in strijd met de huurovereenkomst tekortgeschoten door een handelshoeveelheid drugs en wapens in de woning te hebben. Na een politie-inval op 30 november 2018, waarbij deze goederen zijn aangetroffen, heeft de burgemeester van Rotterdam op 8 februari 2019 een voornemen tot sluiting van de woning aangekondigd op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Havensteder heeft de huurovereenkomst op 2 mei 2019 buitengerechtelijk ontbonden, maar de huurster ging niet akkoord met een vrijwillige ontruiming. In het kort geding vorderde Havensteder ontruiming van de woning, stellende dat de huurster zonder recht of titel in het gehuurde verbleef. De huurster betwistte de aanwezigheid van drugs en wapens en stelde dat zij geen wetenschap had van deze zaken. De kantonrechter oordeelde dat de huurster tekort was geschoten in haar verplichtingen als huurder, en dat de vordering tot ontruiming gerechtvaardigd was. De kantonrechter wees de vordering van Havensteder toe en stelde een ontruimingstermijn van veertien dagen vast.