ECLI:NL:RBROT:2019:5967

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
7240243
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van de Ven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzekerheid over contractspartij en opzegtermijn bij overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. R.A.G. Lips, en LT Group B.V., die zonder juridische bijstand procedeerde. De kern van het geschil betreft de vraag wie de juiste contractspartij was in een mondelinge overeenkomst die eiser claimt te hebben gesloten met LT. LT betwistte dit en stelde dat de overeenkomst met LT Projects B.V. was aangegaan. Tijdens een comparitie op 27 mei 2019 was LT niet verschenen, waardoor de kantonrechter de verklaringen van eiser als feitelijk aannam. Eiser stelde dat hij een overeenkomst met LT had gesloten, onderbouwd door het feit dat de naam 'LT Group' op verschillende documenten en bij het kantoor van de directeur zichtbaar was. De kantonrechter oordeelde dat, gezien het ontbreken van een weerwoord van LT, eiser inderdaad een overeenkomst met LT had gesloten.

Daarnaast betwistte LT de betaling van twee facturen van eiser, maar de kantonrechter oordeelde dat de gebruikelijke opzegtermijn in rekening kon worden gebracht, wat LT niet kon weerleggen. De vordering van eiser tot betaling van € 15.594,54 aan openstaande facturen werd toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.023,95. LT werd veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat LT onmiddellijk aan de veroordelingen moest voldoen, ook als zij in hoger beroep ging tegen het vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7240243 CV EXPL 18-41059
uitspraak: 7 juni 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. R.A.G. Lips te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LT Group B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procederend zonder juridische bijstand.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘LT’ genoemd.

1.De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
 het tussenvonnis van 26 april 2019 waarin een comparitie van partijen is bepaald.
De comparitie van partijen vond plaats op 27 mei 2019. [eiser] is verschenen met namens zijn gemachtigde mr. S.E. de Vriend. LT is zonder bericht van verhindering niet verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat besproken is.

2.De verdere beoordeling

2.1
[eiser] stelt een mondelinge overeenkomst aangegaan te zijn met LT. LT betwist dit en voert aan dat de overeenkomst is aangegaan met LT Projects B.V. [eiser] heeft volgens LT dus de verkeerde partij gedagvaard.
2.2
Er is een comparitie van partijen bepaald, onder andere om te bespreken tussen wie de overeenkomst nu is aangegaan. [eiser] verklaarde tijdens de comparitie ervan uitgegaan te zijn een overeenkomst met LT gesloten te hebben, onder andere omdat bij het kantoor van haar directeur [naam directeur] een bordje met ‘LT Group’ hing, ‘LT Group’ staat boven de door [eiser] tijdens de comparitie getoonde werkbriefjes en gecorrespondeerd is met ‘LT Group’.
2.3
LT is niet verschenen op de comparitie en heeft van de gelegenheid iets in te brengen tegen wat [eiser] heeft verklaard over met wie hij een overeenkomst is aangegaan dus geen gebruik gemaakt. Omdat een weerwoord van LT ontbreekt, gaat de kantonrechter ervan uit dat [eiser] een overeenkomst met LT gesloten heeft en niet met LT Projects B.V. LT brengt weliswaar een stuk in het geding waaruit het tegendeel zou moeten blijken, maar dit stuk is door geen van de partijen ondertekend. Het feit dat een deel van wat door [eiser] bij LT in rekening is gebracht is betaald door LT Projects B.V., betekent daarnaast niet per definitie dat met háár de overeenkomst is aangegaan.
2.4
LT voert aan de twee laatste facturen van [eiser] niet te willen betalen omdat tegenover wat in rekening is gebracht geen werkzaamheden staan. [eiser] erkent dit. Hij stelt dat met die facturen een opzegtermijn in rekening is gebracht. Tijdens de comparitie verklaarde [eiser] dat het in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dit te doen. LT is zoals gezegd niet op de comparitie van partijen verschenen en heeft dus geen gebruik gemaakt van de gelegenheid over deze kwestie van gedachten te wisselen. Omdat dus ook wat deze stelling van [eiser] betreft een weerwoord van LT ontbreekt, gaat de kantonrechter ervan uit dat het inderdaad gebruikelijk is een opzegtermijn in rekening te brengen.
2.5
De conclusie van het voorgaande is dat de verweren van LT niet tot afwijzing van de vordering van [eiser] kunnen leiden. Zijn vordering tot veroordeling van LT tot betaling van
€ 15.594,54 aan openstaande facturen is daarom toewijsbaar. Ook de daarover gevorderde rente is toewijsbaar. In dit verband wordt nog opgemerkt dat de stelling van LT dat [eiser] een BV zou oprichten en een G-rekening zou openen, voor de vraag of zijn vordering toe- of afgewezen moet worden niet van doorslaggevend belang is. [eiser] heeft werkzaamheden voor LT verricht en voor uitgevoerde werkzaamheden moet nu eenmaal betaald worden. Als LT van tevoren wist dat zij [eiser] om bepaalde redenen niet kon betalen, had zij niet met [eiser] in zee moeten gaan.
2.6
De gemachtigde van [eiser] heeft werkzaamheden verricht om de vordering op LT buiten de rechter om te incasseren. De door [eiser] gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 1.023,95 is daarom toewijsbaar. De daarover gevorderde rente is niet toewijsbaar. Uit niets blijkt namelijk dat [eiser] deze kosten reeds aan zijn gemachtigde heeft betaald.
2.7
LT is de in het ongelijk gestelde partij. Zij wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure. Omdat LT de in het ongelijk gestelde partij is, is er geen aanleiding om [eiser] te veroordelen tot betaling van de door LT gemaakte kosten van volgens haar € 3.000,00.
2.8
Dit vonnis wordt zoals [eiser] vordert ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat LT aan de veroordelingen moet voldoen, ook als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt LT om € 15.594,54 aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata van de facturen waaruit dit bedrag bestaat en over het desbetreffende factuurbedrag tot aan de dag van de algehele betaling;
veroordeelt LT om € 1.023,95 aan buitengerechtelijke incassokosten aan [eiser] te betalen;
veroordeelt LT in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van [eiser] vastgesteld op € 85,44 aan dagvaardingskosten, € 476,00 aan griffierecht en € 1.080,00 aan salaris voor de gemachtigde en, als LT niet binnen veertien dagen aan deze veroordeling voldoet, begroot op € 131,00 aan nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 aan betekeningskosten als betekening van dit vonnis plaatsvindt, dit laatste bedrag indien van toepassing te vermeerderen met omzetbelasting, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag van de algehele betaling;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. van de Ven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686