Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding, met producties 1 t/m 7;
- de van de zijde van [eiseres] bij brief d.d. 24 juli 2019 overgelegde productie 8.
2.De vaststaande feiten
2. Duur
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 8 augustus 2019 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een woning na het einde van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.G. Gosselink, vorderde ontruiming van het gehuurde door de gedaagde, die zonder recht of titel in de woning verbleef na het verstrijken van de huurovereenkomst op 12 juli 2019. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. P.J. de Bruin, betwistte de vordering en vroeg om een termijn van zes maanden om een nieuwe woning te vinden. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was geëindigd en dat de gedaagde onterecht in de woning verbleef. De rechter wees de vordering tot ontruiming toe, maar stelde de ontruimingsdatum uit tot 12 september 2019, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de gedaagde. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en een dwangsom bij niet-naleving van de ontruimingsverplichting. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde in de proceskosten werd veroordeeld, en dat de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad was.