ECLI:NL:RBROT:2019:6072

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
C/10/569246 / FA RK 19-1887 en C/10/569837 / FA RK 19-2190
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen oplegging en verlenging van een huisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de oplegging en verlenging van een huisverbod aan eiser door de burgemeester van Rotterdam. Het huisverbod werd opgelegd op 2 maart 2019 en verlengd op 11 maart 2019, omdat er een ernstig vermoeden bestond dat de aanwezigheid van eiser in de woning van de achterblijfster een gevaar opleverde voor de veiligheid van haar en hun minderjarige kind. Eiser voerde aan dat zijn aanwezigheid geen gevaar opleverde en dat hij belang had bij toegang tot zijn persoonlijke papieren in de woning. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om het huisverbod op te leggen en te verlengen, gezien de omstandigheden en het belang van de veiligheid van de betrokkenen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde de beroepen ongegrond. De uitspraak benadrukt dat een huisverbod een bestuurlijke maatregel is die bedoeld is om escalatie in noodsituaties te voorkomen, en dat de belangen van de betrokkenen zorgvuldig moeten worden afgewogen.

Uitspraak

Rechtbank ROTTERDAM

Team familie
Reg.nr.: C/10/569246 / FA RK 19-1887 en
C/10/569837 / FA RK 19-2190

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

wonende te [woonplaats eiser] ,
gemachtigde mr. F.S. Jansen,
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde mr. J.C. Avedissian,
in welke zaak belanghebbenden zijn:

[naam achterblijfster] , achterblijfster, en

[naam minderjarige], het minderjarige kind van eiser en achterblijfster,
geboren op [geboortedatum minderjarige] 2018,
beiden wonende te [woonplaats] , [adres] .

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 2 maart 2019 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan eiser.
Bij brief van 5 maart 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit I).
Bij besluit van 11 maart 2019 heeft verweerder dit huisverbod verlengd tot 30 maart 2019.
Bij brief van 12 maart 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit II).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2019. Aanwezig waren:
  • de gemachtigde van eiser,
  • verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde,
  • achterblijfster.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder aan eiser een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van eiser in de woning van achterblijfster (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
2. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen op grond van de Wth. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van eiser in de woning van achterblijfster nog steeds (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
3. De beroepen strekken ertoe de bestreden besluiten I en II te vernietigen en verweerder te veroordelen in de proceskosten.
4. Voor de volledigheid vermeldt de rechtbank dat een huisverbod ertoe stekt om in een noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Het huisverbod is geen strafrechtelijke veroordeling en bepaalt ook niet wie het uitsluitend gebruik van een woning krijgt in een scheidingssituatie. Het huisverbod is een bestuurlijke maatregel, die kan worden ingezet wanneer zich geen strafbare feiten hebben voorgedaan, maar situaties zijn ontstaan waarbij acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen.
Het bestreden besluit I
5. Eiser voert aan dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat zijn aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren, noch dat er een ernstig vermoeden is dat zijn aanwezigheid ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren. Verder betoogt eiser dat hij vreest dat achterblijfster zijn persoonlijke papieren, die zich in de woning bevinden, zal wegmaken en dat hij daarom groot belang heeft bij toegang tot de woning.
5.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
5.2.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
5.3.
Partijen zijn het erover eens dat er een incident is geweest waarbij geweld is gebruikt. Verweerder heeft gelet op de antecedenten van eiser (waarvoor verweerder verwijst naar pagina 49 van zijn stukken) en gelet op de verklaring van achterblijfster over de eerdere mishandelingen (stukken verweerder, pagina 66) terecht aannemelijk geacht dat er een ernstig vermoeden was dat in ieder geval ook van eiser gevaar uitging. Hieruit volgt dat verweerder, om verdere escalatie te voorkomen, bevoegd was een huisverbod op te leggen. Onder andere gelet op het feit dat achterblijfster hoofdzakelijk de zorg heeft voor het minderjarige kind, toen een baby van ongeveer drie maanden oud, heeft verweerder in redelijkheid het huisverbod kunnen opleggen aan eiser. Het belang van eiser bij toegang tot de woning in verband met zijn persoonlijke papieren is geen grond voor vernietiging, voor zover eiser dat betoogt. Het verkrijgen van zijn papieren is een kwestie die eiser met (de casemanager van) verweerder kan regelen. Verweerder heeft dit evenmin als een zwaarwegend belang hoeven aan te merken. De aanwezigheid van de papieren van eiser in de woning maakt verweerder niet onbevoegd tot het opleggen van een huisverbod en maakt ook niet dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
5.4.
Het betoog faalt.
6. Het bestreden besluit I geldt voor een periode van tien dagen. Omdat deze periode reeds is verlopen komt de rechtbank niet toe aan een toetsing ex nunc.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het bestreden besluit II
8. Eiser voert aan dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat zijn aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren, noch dat er een ernstig vermoeden is dat zijn aanwezigheid ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren. Er is (derhalve) ook geen voortzetting van enig gevaar of vermoeden daarvan.
8.1.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wth betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
8.2.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar (nog) blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Als blijkt van dat gevaar, dan is verweerder bevoegd het huisverbod te verlengen tot ten hoogste vier weken en voor zover nog blijkt van dat gevaar, is verweerder bevoegd het huisverbod voort te laten duren.
Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik kan en heeft kunnen (blijven) maken van die bevoegdheid.
8.3.
Eiser erkent dat er geen hulpverlening is opgestart. Anders dan hij betoogt
zijn er geen feiten aannemelijk geworden waaruit volgt dat achterblijfster de hulpverlening belemmert. Eiser stelt ook niet welke hulp achterblijfster had kunnen aanvaarden en dat zij dat niet heeft gedaan. Uit het beleidsadvies van 11 maart 2019 volgt dat eiser van mening is dat hij geen hulpverlening nodig heeft en dat eiser hoopt dat het goed komt met de relatie tussen hem en achterblijfster, terwijl achterblijfster niet verder wil met eiser. Omdat nog geen reëel begin is gemaakt met de hulpverlening en ook geen veiligheidsafspraken zijn gemaakt, duurt het gevaar onverminderd voort waardoor de kans op escalatie onverminderd aanwezig is. Het feit dat eiser kort voor de mondelinge behandeling het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, heeft ingetrokken, is geen grond voor vernietiging, voor zover eiser dat betoogt.
8.4.
Uit het voorgaande volgt dat ten tijde van het bestreden besluit II het gevaar nog aanwezig was en ook nu nog steeds aanwezig is. Verweerder was dan ook bevoegd het huisverbod te verlengen en te laten voortduren. Ook heeft verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik kunnen maken en blijven maken van deze bevoegdheid.
8.5.
Het betoog faalt.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en door deze en mr. M.A.J. Ysebaert, griffier, ondertekend.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2019.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: