Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
[verzoeker] , verzoeker,
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
[achterblijfster] , achterblijfster,
Ontstaan en loop van de procedure
Beslissing
Overwegingen
Kamerstukken II2005/06, 30 657, nr. 3)
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot voorlopige voorziening en een beroep tegen de verlenging van een huisverbod. De verzoeker, die in deze zaak wordt vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van Rotterdam, die op 21 juni 2019 het huisverbod heeft verlengd tot 12 juli 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het eerdere besluit tot oplegging van het huisverbod, waardoor het gevaar op het moment van verlenging vaststond. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod te verlengen, gezien de omstandigheden van de zaak.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat er nog geen partnergesprek heeft plaatsgevonden en dat er geen veiligheidsafspraken zijn gemaakt. De enkele bereidheid van verzoeker om deel te nemen aan een partnergesprek, na het verlengen van het huisverbod, biedt onvoldoende grond om aan te nemen dat hij blijvend zal meewerken aan hulpverlening. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het belang van omgang tussen verzoeker en zijn kinderen niet in de weg staat aan de verlenging van het huisverbod, mits dit veilig kan gebeuren.
De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.