ECLI:NL:RBROT:2019:6158

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
C/10/576573 / JE RK 19-1957
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing spoedverzoek tot schorsing gezag ouders en voorlopige voogdij in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 juli 2019 een beschikking gegeven in een jeugdzorgkwestie. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ouders gedeeltelijk te schorsen in de uitoefening van het gezag over hun minderjarige kind, [voornaam minderjarige], en om de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te belasten met de voorlopige voogdij. Dit verzoek werd gedaan in het kader van zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van [voornaam minderjarige]. De ouders, die het gezag uitoefenen, wonen gescheiden en [voornaam minderjarige] woont bij de vader. De Raad stelde dat er een patroon van escalaties in de thuissituatie was en dat een orthopedagogische behandeling bij Groot Emaus noodzakelijk was. De ouders waren echter van mening dat de behandeling niet de juiste hulpverlening was en dat er geen acute en ernstige bedreiging voor [voornaam minderjarige] was die een schorsing van het gezag rechtvaardigde.

De rechtbank overwoog dat de Raad onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van een acute en ernstige bedreiging, zoals vereist onder artikel 1:268 BW. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de Raad niet kon worden toegewezen, omdat [voornaam minderjarige] zelf geen toestemming gaf voor de behandeling bij Groot Emaus. De rechtbank wees het verzoek van de Raad af en compenseerde de proceskosten, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 31 juli 2019.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige kamer
zaakgegevens: C/10/576573 / JE RK 19-1957
datum uitspraak: 18 juli 2019

beschikking

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,

betreffende

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2004 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .

De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] , hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 24 juni 2019, ingekomen bij de griffie op 24 juni 2019;
- het e-mailbericht met bijlage van de Raad van 25 juni 2019;
- het verweerschrift met bijlage van mr. R.A.A.H. van Leur, de advocaat van de moeder, van
15 juli 2019, ingekomen bij de griffie op 15 juli 2019;
- het e-mailbericht met bijlage van de Raad van 15 juli 2019.
Op 18 juli 2019 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [voornaam minderjarige] , die apart is gehoord door de voorzitter,
- de moeder, bijgestaan door mr. A. Harent, waarnemend voor mr. R.A.A.H. van Leur,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
De feitenHet ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige] woont bij de vader.
Bij beschikking van 21 juni 2019 is [voornaam minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot
21 september 2019.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 juni 2019 een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van vier weken, te weten tot 19 juli 2019.
De kinderrechter heeft op 4 juli 2019 het verzoek van de Raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulp-aanbieder voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling afgewezen, nadat de Raad dit verzoek ter zitting had ingetrokken.
Het verzoekDe Raad heeft verzocht om de ouders gedeeltelijk te schorsen in de uitoefening van het gezag, voor zover het betreft het geven van toestemming voor de behandeling bij Groot Emaus voor [voornaam minderjarige] . Daarbij wordt verzocht om de GI te belasten met de voorlopige voogdij over [voornaam minderjarige] voor de duur van de schorsing.
Het standpunt van de RaadDe Raad heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. De Raad maakt zich zorgen om de ontwikkeling en de veiligheid van [voornaam minderjarige] . In de afgelopen jaren laten de ouders een bepaald patroon zien. Indien er escalaties plaatsvinden in de thuissituatie vinden de ouders behandeling voor [voornaam minderjarige] noodzakelijk. Vervolgens willen zij toch weer dat [voornaam minderjarige] thuis komt of blijft wonen, ook als anders wordt geadviseerd. Ook nu [voornaam minderjarige] bij de vader woont, is er sprake van escalaties. Er wordt hierover onvoldoende openheid van zaken gegeven. Een opname en behandeling in een instelling zoals Groot Emaus acht de Raad noodzakelijk om de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] te kunnen waarborgen. De Raad is zich ervan bewust dat [voornaam minderjarige] niet geplaatst kan worden bij Groot Emaus met enkel een voorlopige voogdijmaatregel. Groot Emaus heeft immers ook de toestemming van [voornaam minderjarige] zelf nodig, alvorens opname en behandeling mogelijk is. Desgevraagd geeft de Raad aan dat de behandeling bij Groot Emaus een orthopedagogische behandeling betreft en géén medische behandeling. Een vereiste vanuit Groot Emaus is ook dat [voornaam minderjarige] gemotiveerd is voor deze behandeling. De ouders hebben aangegeven dat zij [voornaam minderjarige] willen meenemen naar Marokko, om hem voor een langere periode bij zijn grootouders te laten verblijven. De Raad ziet hierin een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [voornaam minderjarige] . Een voorlopige voogdijmaatregel biedt de GI meer handvatten om [voornaam minderjarige] in Nederland te kunnen houden.
Het standpunt van de GIDe GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund. Sinds maart 2019 is de GI betrokken bij het gezin in het drangkader. De GI is verrast om te horen dat [voornaam minderjarige] per september 2019 weer welkom zou zijn op zijn oude school, het [naam school] ; daarvan was de GI niet op de hoogte. In de afgelopen maanden was er sprake van fors schoolverzuim. Vanaf mei 2019 had [voornaam minderjarige] dagbesteding via Auriga. Er zijn verschillende vormen van hulpverlening ingezet in het vrijwillige kader. [voornaam minderjarige] houdt zich niet aan de gemaakte afspraken. Hij onttrekt zich aan het gezag van de ouders, is beïnvloedbaar en er bestaan zorgen over zijn sociale contacten. De GI is samen met de ouders en [voornaam minderjarige] op intake geweest bij Groot Emaus. De ouders waren toen akkoord met opname en behandeling. [voornaam minderjarige] leek zijn ouders daarin te volgen. Achteraf bleek dat een handtekening van de ouders en [voornaam minderjarige] en motivatie van [voornaam minderjarige] noodzakelijk zijn om de plaatsing en behandeling te kunnen effectueren; dit is het beleid van Groot Emaus. De GI betreurt het dat de ouders en [voornaam minderjarige] zich hebben teruggetrokken. De GI blijft van oordeel dat [voornaam minderjarige] gebaat is bij een plaatsing op een behandelgroep, zodat hij duidelijkheid, structuur en regels krijgt geboden. Een alternatief voor Groot Emaus is een plaatsing op een behandelgroep van Plurijn, maar hier is sprake van een lange wachtlijst.
Het standpunt van de belanghebbendenNamens de moeder is verzocht om het verzoek van de Raad af te wijzen en de Raad te veroordelen in de kosten van het geding.
Ter onderbouwing van dit standpunt is – kort weergegeven – aangevoerd dat niet is voldaan aan de criteria, zoals geformuleerd in de wet en de jurisprudentie. De keuze voor een minder ingrijpende maatregel, te weten een verzoek tot vervangende toestemming voor een medische behandeling, had meer voor de hand gelegen. Echter, naast de toestemming van de ouders dient ook [voornaam minderjarige] zelf in te stemmen met de behandeling. Zelfs indien het gezag van de ouders geheel of gedeeltelijk wordt geschorst, kan de behandeling van [voornaam minderjarige] niet plaats vinden door het ontbreken van zijn toestemming. Voorts is de moeder van oordeel dat de Raad onzorgvuldig heeft gehandeld, nu er sprake is van een zeer kort en beperkt onderzoek, terwijl een ingrijpende maatregel wordt verzocht.
In aanvulling op het verweerschrift is ter zitting naar voren gebracht dat [voornaam minderjarige] per
september 2019 weer naar zijn school zal gaan. Er is in de afgelopen jaren al veel hulpverlening ingezet. De ouders betwijfelen of de vorm van hulpverlening die nu wordt verzocht door de Raad, wel de juiste hulpverlening is voor [voornaam minderjarige] . Indien de ouders ervan overtuigd waren dat een plaatsing van [voornaam minderjarige] bij Groot Emaus hem zou helpen, dan zouden zij hiermee akkoord gaan. Tot nu toe zijn zij hiervan echter niet overtuigd. De ouders zijn voornemens om met het gezin voor een periode van vijf weken op vakantie naar Marokko te gaan, zodat zij tot rust kunnen komen. Er is geen sprake van dat [voornaam minderjarige] bij de grootouders in Marokko zal achterblijven, zoals wordt gevreesd door de Raad.
De vader heeft zich ter zitting verzet tegen het verzoek van de Raad en meegedeeld dat hij kleine stappen ziet in de goede richting. [voornaam minderjarige] staat open voor EMDR-therapie. Ook heeft er een gesprek plaatsgevonden op het [naam school] . Desgevraagd heeft de vader bevestigd dat hij liever ziet dat [voornaam minderjarige] bij de grootouders verblijft in Marokko dan dat [voornaam minderjarige] weer naar Groot Emaus gaat. Het beste voor [voornaam minderjarige] vindt de vader echter dat [voornaam minderjarige] in september weer naar het [naam school] gaat.
De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:268, eerste lid, sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een ouder geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag kan schorsen, indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar of van de minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid af te wenden en een ouder die het gezag uitoefent toestemming daarvoor weigert.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de Raad afwijzen. Ten aanzien van het verzoek van de moeder om de Raad te veroordelen in de kosten van de procedure overweegt de rechtbank dat het gezien de aard van de zaak gebruikelijk is om de kosten te compenseren. De rechtbank is van oordeel dat de moeder onvoldoende onderbouwd heeft op grond waarvan van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken. De rechtbank ziet hiertoe ook ambtshalve geen aanleiding en zal het verzoek afwijzen.

De beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek van de Raad;
wijst af het verzoek van de moeder om de Raad te veroordelen in de kosten van de procedure;
compenseert de kosten van de procedure, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, voorzitter, tevens kinderrechter, en
mrs. F. Aukema-Hartog en K.J. van den Herik, kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. R. Spaans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2019.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 31 juli 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.