In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 juli 2019 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2001, die onder toezicht stond van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 1 augustus 2019, maar de moeder van de minderjarige verzocht om opheffing van deze ondertoezichtstelling. De moeder stelde dat de gecertificeerde instelling geen verantwoorde hulp bood en dat zij zelf bezig was om hulpverlening te regelen voor haar kind. Tijdens de zitting was de GI niet aanwezig, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen, en er was geen zicht op verlening van de benodigde hulp. De kinderrechter concludeerde dat, ondanks de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, er geen meerwaarde was in het verlengen van de ondertoezichtstelling, aangezien de GI geen concrete acties ondernam. De kinderrechter heeft daarom de ondertoezichtstelling per direct opgeheven en het overige verzochte afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.