ECLI:NL:RBROT:2019:6409

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
12 augustus 2019
Zaaknummer
C/10/572986 / KG ZA 19-376
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van non-concurrentiebeding en geheimhoudingsbeding in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 29 mei 2019, staat de schending van een non-concurrentiebeding en een geheimhoudingsbeding centraal. Eiseres, Transvision B.V., heeft gedaagde, een voormalige werknemer, aangeklaagd wegens vermeende overtredingen van deze bedingen na haar vertrek op 1 mei 2018. Transvision vordert onder andere een verbod op het overtreden van het concurrentiebeding en betaling van boetes die zijn verbeurd wegens deze overtredingen. Gedaagde voert verweer en stelt dat het concurrentiebeding nietig is en dat de boetes onterecht zijn opgelegd. De rechtbank oordeelt dat het concurrentiebeding geldig is, maar dat Transvision geen belang heeft bij het verbod omdat de termijn van 12 maanden na beëindiging van de dienstbetrekking inmiddels is verstreken. De vordering tot betaling van boetes wordt gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechter oordeelt dat de boete van € 6.500,- aan gedaagde moet worden opgelegd. De vordering tot een werkverbod wordt afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat gedaagde haar geheimhoudingsverplichtingen heeft geschonden. De proceskosten worden toegewezen aan gedaagde, omdat Transvision grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/572986 / KG ZA 19-376
Vonnis in kort geding van 29 mei 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRANSVISION B.V.,
gevestigd te Gorinchem, kantoorhoudende te Capelle aan den IJssel,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.L.G.M. Verwiel te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.F. van den Brink te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Transvision en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 mei 2019, met producties 1-22;
  • producties 1-13 van [gedaagde] ;
  • de akte houdende eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende pleitnota;
  • het faxbericht van de advocaat van Transvision van 14 mei 2-19, met producties A-D;
  • de mondelinge behandeling van 15 mei 2019;
  • de pleitnota van Transvision.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Transvision is een bedrijf dat zich bezighoudt met de organisatie en de uitvoering van personenvervoer.
2.2.
[gedaagde] , geboren [geboortedatum gedaagde] , is op 1 december 2013 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Transvision in de functie van [naam functie 1] . [gedaagde] is op 4 december 2013 benoemd tot [naam functie 2] van Transvision.
2.3.
Van de arbeidsovereenkomst tussen Transvision en [gedaagde] maken de volgende bepalingen deel uit:
Concurrentiebeding
Artikel 10
Het is de werknemer zonder schriftelijke toestemming van de werkgever en al haar gelieerde bedrijven binnen een periode van 12 maanden na beëindiging van de dienstbetrekking direct of indirect diensten te verlenen c.q. werkzaamheden te verrichten die gelijk, soortgelijk of nauw verwant zijn aan die van de werkgever, ongeacht of er sprake is van een vergoeding. De bepaling heeft betrekking op de werkzaamheden die ten behoeve van derden, tegen een vergoeding of niet worden uitgevoerd, waarbij deze derden dezelfde activiteiten uitvoert als werkgever.
In geval werknemer in strijd handelt met het genoemde verbod, verbeurt de werknemer ten behoeve van de werkgever een direct – zonder verdere sommatie of ingebrekestelling – opeisbare boete van
€ 30.000,- per overtreding alsmede € 1000,- per dag dat hij in overtreding is, onverminderd het recht van de werkgever om volledige schadevergoeding van de werknemer te vorderen.
Geheimhoudingsplicht
Artikel 11
De werknemer is tijdens de duur en na het einde van de dienstbetrekking gehouden tot strikte
geheimhouding van alles wat hem omtrent de onderneming van de werkgever of diens cliënten bekend is geworden en waaromtrent hem geheimhouding is opgelegd of waarvan hij het vertrouwelijke karakter redelijkerwijs kan vermoeden. Overtreding van dit beding tijdens de duur van de dienstbetrekking zal worden beschouwd als een dringende reden voor ontslag op staande voet, onverminderd het recht van de werkgever om van de werknemer volledige schadevergoeding te vorderen. Bij overtreding van dit beding na het einde van de arbeidsovereenkomst verbeurt de werknemer ten gunste van de werkgever voor elke vertrouwelijke mededeling zoals bedoeld in dit artikel, aan derden, direct of indirect, op welke wijze dan ook gedaan, een direct opeisbare boete van € 25.000,- onverminderd het recht van werkgever om in plaats van de boete van de werknemer volledige schadevergoeding te vorderen.
2.4.
[gedaagde] heeft haar dienstverband met Transvision per brief van 12 april 2018 opgezegd tegen 1 mei 2018.
2.5.
[gedaagde] heeft na haar opzegging in contacten met Transvision laten weten dat zij overwoog om werkzaamheden te verrichten voor het bedrijf Qbuzz. (Mede) naar aanleiding hiervan is in een brief van de voorzitter van de raad van commissarissen van Transvision aan [gedaagde] (bijlage bij de brief van Transvision aan [gedaagde] van 2 mei 2018), het volgende bepaald:

Bijzondere afspraken
Wij hebben met u afgesproken dat het u in afwijking van het voor u geldende concurrentiebeding is toegestaan werkzaamheden te verrichten voor QBuzz inzake implementatie concessie Drechtsteden, Alblasserwaard en Vijfheerenlanden. Voorzover aansturing Ketenmobiliteit onderdeel van deze werkzaamheden is kwamen wij met u overeen dat deze laatste activiteiten niet concurrerend met de activiteiten van Transvision mogen zijn.
Voor het overige blijft het concurrentiebeding onverkort van kracht. Wellicht ten overvloede wijzen wij op voor u geldende geheimhoudingsverplichting ten aanzien van alle bedrijfsvertrouwelijke gegevens van Transvision en met haar gelieerde ondernemingen.”

3.Het geschil in conventie

3.1.
Transvision vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[gedaagde] verbiedt om in strijd te handelen met het tussen partijen overeengekomen non-concurrentiebeding, zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst in artikel 10, zulks op verbeurte van boetes, zoals opgenomen in het betreffende non-concurrentiebeding;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan Transvision binnen twee dagen na het in dezen te wijzen vonnis van de inmiddels direct opeisbare en verbeurde boetes vanaf 30 november 2018 tot en met 30 april 2019, derhalve 104 werkdagen, hetgeen resulteert in een te betalen bedrag van € 30.000,00 plus 104 maal € 1.000,00 per dag, derhalve in totaal een bedrag van € 134.000,00;
[gedaagde] gebiedt om gedurende de gehele looptijd van de Schiphol-aanbestedingsprocedure op geen enkele manier en in geen enkele hoedanigheid zich in te laten met en uit te laten over de Schiphol-aanbesteding en daarbij wat betreft haar activiteiten en werkzaamheden op geen enkele wijze betrokken te zijn, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per overtreding van dit gebod, te vermeerderen met € 2.500,00 voor iedere dag dat die overtreding voortduurt (met een maximum van € 500.000,00);
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair:
Het concurrentiebeding, alsmede het daaraan gekoppelde boetebeding, zoals neergelegd in de arbeidsovereenkomst tussen Transvision en [eiseres] , indien en voor zover [eiseres] gebonden is aan voornoemd beding, met ingang van 1 mei 2018, dan wel met ingang van 1 april 2019, schorst, totdat in een bodemprocedure uitspraak is gedaan over de rechtsgeldigheid van enig concurrentiebeding tussen [eiseres] en Transvision;
Bepaalt dat de contractuele boetes, zoals vastgelegd in de arbeidsovereenkomst tussen Transvision en [eiseres] , niet zullen worden verbeurd door het verrichten van werkzaamheden door [eiseres] voor Connexxion,
Subsidiair:
Het concurrentiebeding, alsmede het daaraan gekoppelde boetebeding, zoals neergelegd in de arbeidsovereenkomst tussen Transvision en [eiseres] , zodanig schorst dat het [eiseres] is toegestaan vanaf 1 april 2019 werkzaamheden te verrichten voor Connexxion voor zover die zien op besloten busvervoer;
Bepaalt dat de contractuele boetes, zoals vastgelegd in de arbeidsovereenkomst tussen Transvision en [eiseres] , niet zullen worden verbeurd door het verrichten van werkzaamheden door [eiseres] voor Connexxion voor zover deze zien op besloten busvervoer,
Zowel primair als subsidiair:
Transvision in de proceskosten veroordeelt.
4.2.
Transvision voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

vordering a: verbod om het concurrentiebeding te overtreden

5.1.
Het hiervoor onder 2.3 geciteerde concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst geldt gedurende een periode van 12 maanden na beëindiging van de dienstbetrekking van [gedaagde] bij Transvision. Aangezien [gedaagde] op 1 mei 2018 uit dienst is getreden bij Transvision, is deze periode inmiddels verstreken. Het ontbreekt Transvision derhalve aan een belang bij deze vordering, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
vordering b: boetebetaling
5.2.
Aan deze vordering legt Transvision ten grondslag – zakelijk weergegeven – dat [gedaagde] het concurrentiebeding van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst heeft overtreden en daarom op grond van dit beding de overeengekomen boete verschuldigd is.
5.3.
Tot haar verweer voert [gedaagde] – kort samengevat – de volgende argumenten aan:
  • a) Met het concurrentiebeding in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst is het [gedaagde] niet verboden de daarin genoemde werkzaamheden te verrichten, omdat in dit beding het woord “verboden” ontbreekt;
  • b) Nietig is in ieder geval het boetebeding dat deel uitmaakt van het concurrentiebeding in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst; in de arbeidsovereenkomst wordt immers gesteld dat de werkgever naast de boete tevens onverkort schade zou kunnen verhalen.
  • c) Het concurrentiebeding had opnieuw schriftelijk moeten worden overeengekomen, omdat sprake is geweest van een ingrijpende functiewijziging van [gedaagde] als gevolg waarvan dit beding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken; nu geen nieuw schriftelijk beding is overeengekomen, geldt dit huidige beding dan ook niet meer. Ook de niet voorzienbare uitbreiding van activiteiten van Transvision na indiensttreding van [gedaagde] heeft ervoor gezorgd dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken;
  • d) Ook een belangenafweging in de zin van artikel 7:653 lid 3 BW moet leiden tot afwijzing van deze vordering.
Voor zover toch geoordeeld moet worden dat het concurrentiebeding en het daarin vervatte boetebeding rechtsgeldig zijn overeengekomen, verzoekt [gedaagde] om matiging van de boete tot nihil.
5.4.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding die bestaat in veroordeling tot betaling van een geldsom is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
5.5.
Transvison legt aan de overtreding door [gedaagde] van het concurrentiebeding twee voorvallen ten grondslag. Op 30 november 2018 vond op Schiphol de schouw plaats die betrekking had op de komende aanbesteding besloten busdiensten Royal Schiphol Group (door Transvision de aanbesteding Schiphol genoemd). [gedaagde] was aanwezig bij deze schouw en zij deed dat in de uitoefening van werkzaamheden voor Transdev/Connexxion, een directe concurrent van Transvision. Zodoende heeft [gedaagde] in strijd gehandeld met het concurrentiebeding. Daarnaast heeft [gedaagde] volgens Transvision in strijd gehandeld met het concurrentiebeding vanwege haar advieswerkzaamheden voor Transdev/Connexxion in april 2019.
5.6.
Gebleken is dat [gedaagde] inderdaad aanwezig is geweest bij genoemde schouw op 30 november 2018. Dat betekent echter nog niet zonder meer dat zij daarmee het concurrentiebeding heeft overtreden. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat zij namens Transdev/Connexxion bij de schouw aanwezig was. [gedaagde] stelt dat zij op eigen titel naar de schouw is gegaan en zich daar ook als zodanig heeft aangemeld, te weten op naam van haar eigen bedrijf, [naam bedrijf] . [gedaagde] stelt dat haar aanwezigheid bij de schouw was ingegeven door persoonlijke belangstelling. Dat [gedaagde] op 30 november 2018 door haar aanwezigheid bij deze schouw het concurrentiebeding heeft overtreden is dan ook niet in voldoende mate aannemelijk geworden. Dat ligt anders waar het gaat om haar advieswerkzaamheden in april 2019. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat zij op 4 april 2019 is ingeschakeld door Transdev/Connexxion en dat zij vier keer een dag (in april 2019) heeft geadviseerd op het gebied van aanbesteding en werkzaamheden heeft verricht voor “het tenderteam” van Connexxion, terwijl van de zijde van [gedaagde] niet gemotiveerd is betwist dat deze advieswerkzaamheden bestreken worden door het concurrentiebeding. In zoverre is het voldoende aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure van oordeel zal zijn dat [gedaagde] het concurrentbeding heeft overtreden.
5.7.
Daarmee komt de voorzieningenrechter toe aan de beoordeling van de hiervoor onder 5.3 genoemde verweren van [gedaagde] .
5.8.
Artikel 10 van de arbeidsovereenkomst vangt aan met de volgende volzin:
Het is de werknemer zonder schriftelijke toestemming van de werkgever en al haar gelieerde bedrijven binnen een periode van 12 maanden na beëindiging van de dienstbetrekking direct of indirect diensten te verlenen c.q. werkzaamheden te verrichten die gelijk, soortgelijk of nauw verwant zijn aan die van de werkgever, ongeacht of er sprake is van een vergoeding.
Tussen partijen is niet in geschil dat in deze volzin niet doelbewust maar per ongeluk het woord “verboden” is weggelaten, zodat hier sprake is van een kennelijke verschrijving. Verder is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] door deze omissie in onzekerheid is komen te verkeren over haar rechtspositie. Integendeel, want aan het begin van de tweede alinea van dit artikel wordt terugverwezen naar de eerste alinea aan de hand van de woorden “het genoemde verbod”. Bovendien is artikel 10 voorzien van de vetgedrukte titel “Concurrentiebeding”. Hieruit volgt dat de eerste volzin van het concurrentiebeding mag worden verstaan als een volzin die tussen de woorden “werknemer” en “zonder” het woord “verboden” bevat zonder dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan het beginsel van bescherming van de werknemer dat besloten ligt in het in de wet opgenomen schriftelijkheidsvereiste van het concurrentiebeding. Het ontbreken van het woord “verboden” in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst doet er derhalve niet aan af dat dit artikel heeft te gelden als een verbod.
5.9.
Het verweer van [gedaagde] dat het boetebeding nietig is vanwege strijd met artikel 7:651 BW wordt verworpen. Over de vraag of de werkgever in het boetebeding kan vermelden dat aanspraak wordt gemaakt op schadevergoeding voor zover deze (de hoogte van) de boete overschrijdt (of een vergelijkbare bepaling), wordt in de rechtspraak verschillend gedacht. In de literatuur wordt betoogd dat een dergelijke bepaling niet nietig is, maar dat de werkgever in de praktijk een keuze moet maken, omdat hij op grond van de tekst van artikel 7:651 BW niet tegelijkertijd een boete kan heffen en schadevergoeding kan vorderen. Dit laatste doet Transvision niet. Transvision heeft een keuze gemaakt en vordert in dit kort geding betaling van boetes. Zie ook Hoge Raad 4 april 2003 ECLI:NL:HR:2003:AF2844.
5.10.
Uitgangspunt is dat een concurrentiebeding in de zin van artikel 7:653 BW opnieuw schriftelijk moet worden overeengekomen indien de wijziging in de arbeidsverhouding van zo ingrijpende aard is, dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken. Het enkele feit dat zich een ingrijpende wijziging van de arbeidsverhouding heeft voorgedaan is doorgaans onvoldoende voor het aannemen van het oorzakelijk verband met het aanmerkelijk zwaarder gaan drukken van het beding. Bij de beoordeling of van een dergelijk zwaarder drukken sprake is, dient de rechter te onderzoeken of en, zo ja, in hoeverre en in welke mate die wijziging na een eventuele beëindiging van het dienstverband van de werknemer bij handhaving van het concurrentiebeding een belemmering voor hem zal vormen om een nieuwe gelijkwaardige werkkring hetzij in loondienst hetzij als zelfstandig ondernemer te vinden (HR 5-1-2007, JAR 2007, 37) Ter beoordeling staat eerst of de functie van [gedaagde] gedurende de loop van de arbeidsovereenkomst zo ingrijpend is gewijzigd dat het concurrentiebeding daardoor aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken.
5.11.
Dat sprake zou zijn geweest van een ingrijpende functiewijziging van [gedaagde] als gevolg waarvan het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder op haar zou zijn gaan drukken baseert [gedaagde] op twee omstandigheden. Ten eerste is [gedaagde] ten tijde van de totstandkoming op 29 november 2013 van de arbeidsovereenkomst, waarin het onderhavige concurrentiebeding is opgenomen, in dienst getreden in de functie van [naam functie 1] en is zij pas daarna met terugwerkende kracht benoemd als [naam functie 2] van Transvision, terwijl het voor haar ten tijde van de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst niet bekend was dat dit laatste zou gaan gebeuren. Ten tweede zijn de activiteiten van Transvision na de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst uitgebreid en was deze uitbreiding van de activiteiten van Transvision ten tijde van de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst niet voorzienbaar voor [gedaagde] .
5.12.
[gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat het van meet af aan de bedoeling was dat zij deel zou gaan uitmaken van de tweekoppige directie van Transvision. Zij wist dus op het moment dat zij in dienst trad van Transvision, op 29 november 2013, dat zij benoemd zou gaan worden tot [naam functie 2] van Transvision. De benoeming van [gedaagde] tot [naam functie 2] van Transvision heeft plaatsgevonden op de aandeelhoudersvergadering van Transvision van 4 december 2013, zeer korte tijd, namelijk drie dagen, na haar indiensttreding bij Transvision, op 1 december 2013. Door deze benoeming is geen sprake van een ingrijpende functiewijziging.
5.13.
Daarmee komt de voorzieningenrechter toe aan een beoordeling van het geschil tussen partijen of – zakelijk weergegeven – de activiteiten van Transvision sinds de indiensttreding van [gedaagde] zijn uitgebreid/gewijzigd en, zo ja, of deze uitbreiding/wijziging van de activiteiten van Transvision geleid heeft tot een wijziging in de arbeidsverhouding van [gedaagde] die van zo ingrijpende aard is dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken.
5.14.
Volgens [gedaagde] maakte besloten busvervoer bij indiensttreding van [gedaagde] nog geen deel uit van de activiteiten van Transvision, wat door Transvision wordt betwist. Volgens Transvision hield zij zich reeds toen niet slechts bezig met taxivervoer maar ook met besloten busvervoer.
Volgens [gedaagde] was voor haar bij haar indiensttreding bij Transvision niet redelijkerwijs voorzienbaar dat Transvision zich zou gaan bezighouden met besloten busvervoer. Pas in november 2017, aldus [gedaagde] , heeft Transvision haar strategie gewijzigd en is Transvision zich naast (werkzaamheden op het gebied van) taxivervoer gaan bezighouden met (werkzaamheden op het gebied van) besloten busvervoer.
5.15.
Door [gedaagde] is in het kader van dit kort geding niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van een voor haar niet voorzienbare wijziging van bedrijfsactiviteiten waardoor het concurrentiebeding zwaarder is gaan drukken. Bij de beoordeling of van een dergelijk zwaarder drukken sprake is, dient de rechter te onderzoeken of en, zo ja, in hoeverre en in welke mate die wijziging, na een eventuele beëindiging van het dienstverband van de werkneemster bij handhaving van het concurrentiebeding een belemmering voor haar zal vormen om een nieuwe gelijkwaardige werkkring hetzij in loondienst hetzij als zelfstandig ondernemer te vinden (HR 5-1-2007, JAR 2007, 37). De doelomschrijving van Transvision in de statuten en de KvK luidt onder meer: “het (doen) organiseren en (doen) uitvoeren van personenvervoer onder meer in de vorm van vraagafhankelijke deeltaxisystemen, uitvoeren van goederenvervoer, het zich verbinden voor verplichtingen van groepsmaatschappijen”. Transvision heeft gesteld dat zij een brede strategie heeft, hetgeen ook blijkt uit het feit dat [gedaagde] in 2017 de aanbesteding besloten busvervoer NS voor Transvision heeft binnengehaald.
5.16.
De verweren van [gedaagde] worden dus verworpen. De voorzieningenrechter stelt vast dat [gedaagde] het concurrentiebeding vier keer heeft overtreden.. Dat is voor de voorzieningenrechter aanleiding om een voorschot op de gevorderde boetes op te leggen.
5.17.
[gedaagde] heeft een beroep op matiging gedaan. Een boete kan worden gematigd indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist (art. 6:94 BW). De in artikel 6:94 BW opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts grond kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter leidt de toepassing van het boetebeding in het onderhavige geval tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat. Daarbij neemt de voorzieningenrechter de volgende omstandigheden in aanmerking:
De arbeidsovereenkomst is opgesteld door Transvision. Gesteld noch gebleken is dat over de hoogte van de boetes is onderhandeld met [gedaagde] .
Transvision heeft vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden door de activiteiten van [gedaagde] voor Connexxion in april 2019. Bij gebreke van gegevens over door Transvision daadwerkelijk geleden of te lijden schade komt het de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voor dat de boete buitensprorig hoog is in verhouding tot de werkelijke schade;
De overtredingen zijn geschied in de laatste maand van de 12-maandsperiode waarvoor het concurrentiebeding geldt;
Het salaris van [gedaagde] bedroeg bij aanvang van haar dienstverband € 6.500,--.
Het bovenstaande is voor de voorzieningenrechter aanleiding om [gedaagde] (bij wijze van voorschot op de uitkomst van een bodemprocedure) te veroordelen tot betaling aan Transvision van een boete ter hoogte van € 6.500,--. De voorzieningenrechter zal de termijn waarbinnen betaald moet worden bepalen op vijf dagen na dit vonnis.
vordering c: werkverbod
5.18.
Desgevraagd is namens Transvision ter zitting verklaard dat zij haar vordering onder c grondt op een te verwachten overtreding door [gedaagde] van haar geheimhoudingsverplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, althans onrechtmatige handelen door [gedaagde] .
Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] het geheimhoudingsbeding van artikel 11 van de arbeidsovereenkomst heeft overtreden of andere geheimhoudingsverplichtingen heeft overtreden die zij jegens Transvision in acht moet nemen. Volgens Transvision moet evenwel ernstig gevreesd worden dat [gedaagde] haar geheimhoudingsverplichting zal gaan schenden en is dat grond voor toewijzing van deze vordering.
5.19.
Toewijzing van de onderhavige vordering, die Transvision zelf aanmerkt als een “werkverbod”, beperkt [gedaagde] in haar recht om na het einde van haar dienstverband met Transvision op zekere wijze werkzaam te zijn, zoals het geval is bij een concurrentiebeding. Aangezien deze vordering zich uitstrekt over de periode die aanvangt na het verstrijken van de periode van één jaar na het einde van het dienstverband van [gedaagde] bij Transvision (waarop het concurrentiebeding in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst betrekking heeft) komt deze vordering neer op een verlenging van dit concurrentiebeding. Na het verstrijken van de periode waarop een concurrentiebeding betrekking heeft, is de werknemer in beginsel vrij te gaan werken voor een concurrent van zijn voormalige werkgever. Voor zover [gedaagde] na het verstrijken van de periode waarop het concurrentiebeding betrekking heeft, na 1 mei 2019, werkzaamheden is gaan verrichten of voornemens is te verrichten bij een concurrent van Transvision, is dat op zichzelf genomen niet onrechtmatig jegens Transvision. Om aan te kunnen nemen dat concurrentie onrechtmatig is, moeten zich bijzondere bijkomende omstandigheden voordoen. Uit vaste rechtspraak vloeit voort dat daarvoor is vereist dat de ex-werknemer met behulp van vertrouwelijke informatie van zijn voormalige werkgever duurzame relaties van die werkgever benadert op een wijze die stelselmatig en substantieel afbreuk doet aan het bedrijfsdebiet van de voormalige werkgever, daarbij gebruikmakend van de know-how en/of de goodwill die hij bij diezelfde werkgever heeft verkregen (HR 9 december 1955,
NJ1956/157 (
Boogaard/Vesta)).
5.20.
Transvision vordert dat het [gedaagde] verboden wordt de volgende werkzaamheden te verrichten:
gedurende de gehele looptijd van de Schiphol-aanbestedingsprocedure op geen enkele manier en in geen enkele hoedanigheid zich in te laten met en uit te laten over de Schiphol-aanbesteding en daarbij wat betreft haar activiteiten en werkzaamheden op geen enkele wijze betrokken te zijn.
5.21.
De Schiphol-aanbestedingsprocedure waarop dit verbod betrekking heeft, is een aanbestedingsprocedure voor besloten busvervoer, zo is de voorzieningenrechter gebleken.
5.22.
Ter onderbouwing van haar vordering verwijst Transvision naar het kortgedingvonnis van de Rechtbank Gelderland van 20 oktober 2017 (ECLI:NL:RBGEL:2017:6488), omdat volgens Transvision de onderhavige zaak op essentiële punten gelijkenissen vertoont met deze zaak (door Transvision de zaak [naam zaak] genoemd). In dat verband overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.23.
Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] zich tijdens haar dienstverband met Transvision ten behoeve van Transvision bezig heeft gehouden met de Schiphol-aanbestedingsprocedure. Dit ligt anders in de zaak [naam zaak] . In die zaak vorderden eiseressen, waaronder Transvision, van gedaagden, waaronder de heer [naam] , een verbod voor [naam] om – samengevat – gedurende een periode van één jaar vanaf 15 juli 2017 werkzaamheden voor het bedrijf Connexxion Taxi Services B.V. (hierna: CTS) uit te voeren. Kort gezegd had [naam] gedurende enkele jaren als zelfstandige diverse opdrachten voor Transvision uitgevoerd, waarna hij op 15 juli 2017 in dienst trad bij CTS in de functie van [naam functie 3] . De Rechtbank Gelderland wees in haar vonnis deze vordering aldus toe dat het [naam] werd geboden om zich gedurende een periode van één jaar vanaf 15 juli 2017 binnen de organisatie van CTS op geen enkele manier en in geen enkele hoedanigheid in te laten en uit te laten over de Valys-aanbesteding. Met die aanbesteding had [naam] zich niet pas na zijn indiensttreding bij CTS beziggehouden maar reeds bij de uitvoering van zijn werkzaamheden voor Transvision (zie r.o. 4.10 en 4.14 van het vonnis in de zaak [naam zaak] ).
5.24.
Terwijl de kennis die [naam zaak] had opgedaan over de Valys-aanbesteding voortvloeide uit zijn werkzaamheden ten behoeve van Transvision (zie r.o. 4.14 van het vonnis in de zaak [naam zaak] ), heeft [gedaagde] bij Transvision geen kennis opgedaan over de Schiphol-aanbestedingsprocedure maar beschikte zij al over deze kennis vanwege haar werkzaamheden ten behoeve van HTM Personenvervoer N.V. die zij heeft verricht voorafgaande aan haar werkzaamheden voor Transvision. Voor zover [gedaagde] bij haar advisering van het tenderteam van Connexxion geput heeft uit die kennis, is wat dat betreft dus geen sprake van enige afbreuk door [gedaagde] van het bedrijfsdebiet van Transvision.
5.25.
De voorzieningenrechter kan Transvision dan ook niet volgen in diens standpunt dat de onderhavige zaak op essentiële punten gelijkenissen vertoont met de zaak [naam zaak] .
5.26.
Afgezien van haar verwijzing naar genoemd vonnis in de zaak [naam zaak] heeft Transvision aan de onderhavige vordering ten grondslag gelegd (i) dat [gedaagde] beschikt over relevante informatie die loopt tot 1 mei 2018, (ii) dat [gedaagde] inzage had in alle strategische informatie waaronder informatie over systemen en marges en (iii) dat [gedaagde] bovendien beschikte over alle informatie die verzameld was om in te schrijven op aanbestedingen aangaande besloten busvervoer.
Niet aannemelijk is geworden dat [gedaagde] gebruik heeft gemaakt van informatie die zij vertrouwelijk van Transvision heeft verkregen.
5.27.
Hier komt nog het volgende bij. Betrekkelijk kort vóór haar vertrek bij Transvision is [gedaagde] betrokken geweest bij de aanbestedingsprocedure van de NS voor besloten busvervoer voor Oost-Nederland, namelijk eind 2017/begin 2018. Voor zover [gedaagde] vanwege haar betrokkenheid voor Transvision bij deze aanbestedingsprocedure kennis heeft opgedaan waar zij in het kader van haar advieswerkzaamheden (voor het tenderteam van Connexxion) voor de Schiphol-aanbestedingsprocedure haar voordeel mee zou kunnen doen – thans is dat nog niet voldoende aannemelijk geworden – zijn de belangen van Transvision bij geheimhoudingbeding van deze kennis door [gedaagde] voldoende gewaarborgd door het geheimhoudingsbeding van artikel 11 van de arbeidsovereenkomst.
5.28.
Het bovenstaande betekent dat bijkomende omstandigheden als hiervoor bedoeld in r.o. 5.19 onvoldoende aannemelijk zijn geworden.
5.29.
Voor een preventieve maatregel zoals het onderhavige gevorderde werkverbod ontbreekt dan ook een voldoende basis, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
proceskosten
5.30.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Transvision in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot deze uitspraak begroot op:
dagvaardingskosten € 88,09
griffierecht € 4.030,00
salaris advocaat € 980,00
totaal € 5.098,09.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Uit hetgeen in conventie is overwogen ten aanzien van vorderingen a en b volgt dat het gevorderde in reconventie zal worden afgewezen.
6.2.
Het geding in reconventie hangt in zodanig grote mate samen met het geding in conventie dat de stellingen die ten grondslag zijn gelegd aan de vorderingen in het ene geding op hetzelfde standpunt neerkomen als de argumenten die zijn aangevoerd tot het verweer in het andere geding. Voor het voeren van het geding in reconventie hebben partijen derhalve geen wezenlijke aanvullende inspanningen hoeven te verrichten. De voorzieningenrechter ziet daarom onvoldoende aanleiding voor een proceskostenveroordeling in reconventie.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Transvisio binnen vijf dagen na dit vonnis van een boete ter hoogte van € 6.500,--;
veroordeelt Transvision in de proceskosten, die tot deze uitspraak zijn begroot op
€ 5.098,09;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
wijst de vorderingen af.
Dit vonnis is gewezen door mr C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2019.
901/1573