ECLI:NL:RBROT:2019:6493

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
C/10/574197 / HA ZA 19-454
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuim van eisers om advocaat te stellen na verwijzing door de kantonrechter

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers verzuimd een advocaat te stellen nadat de kantonrechter de zaak naar de civiele kamer heeft verwezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat artikel 123 lid 2 Rv niet van toepassing is, omdat dit artikel betrekking heeft op een uitzonderlijke situatie waarin een eiser in een advocaatzaak bij dagvaarding verzuimt advocaat te stellen en dit verzuim niet herstelt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de procedure verder behandeld moet worden in de stand waarin deze zich bij de kantonrechter bevond, omdat de vóór de verwijzing verrichte proceshandelingen geldig blijven. Dit betekent dat de eisers, ondanks het verzuim om een advocaat te stellen, als in het geding verschenen partijen moeten worden aangemerkt.

Eisers hebben gevorderd dat gedaagde wordt veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis de poortdeuren te laten verwijderen en zich te onthouden van intimidatie van de bewoners. Gedaagde heeft de vordering betwist en aangevoerd dat eisers niet te goeder trouw zijn en dat de erfdienstbaarheid niet kan worden verkregen zonder inschrijving van een akte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vordering van eisers niet kan worden toegewezen, omdat zij niet hebben aangetoond dat zij te goeder trouw zijn en omdat gedaagde bevoegd was om de poortdeuren te plaatsen.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat een verschijning van partijen ter terechtzitting zal worden gelast, en dat partijen nader bij brief zullen worden geïnformeerd over de verdere procedure. Dit vonnis is uitgesproken door mr. C. Bouwman op 14 augustus 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/574197 / HA ZA 19-454
Vonnis van 14 augustus 2019
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiseres 2a],
[eiser 2b],
3.
[eiseres 3a],
[eiser 3b],
4.
[eiser 4a],
[eiseres 4b],
5.
[eiseres 5],
6.
[eiser 6a],
[eiseres 6b],
7.
[eiser 7a],
[eiseres 7b],
8.
[eiser 8],
9.
[eiser 9a],
[eiseres 9b],
10.
[eiseres 10],
11.
[eiser 11a],
[eiseres 11b],
12.
[eiser 12a],
[eiseres 12b],
allen wonende te [woonplaats] ,
eisers,
kantongemachtigde: mr. J. Wagenmakers,
civiele advocaat: na verwijzing door de kantonrechter geen advocaat gesteld,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
kantongemachtigde: mr. M.H. de Lange te Vlaardingen,
civiele advocaat: mr. M.H. de Lange te Vlaardingen.
Partijen zullen hierna eisers en gedaagde genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verwijzingsvonnis van de kantonrechter van 26 april 2019 en de daarin genoemde processtukken;
  • de brief van 15 mei 2019 van mr. Wagenmakers;
  • de brief van 29 mei 2019 van mr. De Lange;
  • de brief van 18 juni 2019 van mr. Wagenmakers;
  • het B16-formulier van 1 juli 2019 van mr. De Lange.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Eisers hebben na wijziging van eis gevorderd om bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen om binnen een maand na betekening van het te wijzen vonnis de beide poortdeuren te laten amoveren door een professioneel bedrijf, op verbeurte van een dwangsom ten bedrage van € 500,00 per dag of een gedeelte daarvan voor elke dag dat zij daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,00 alsmede gedaagde te gebieden om zich van intimidatie van de (mede)bewoners van de [adres] te Vlaardingen te onthouden en gedaagde te veroordelen tot voldoening van buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
2.2.
Eisers hebben het volgende aan hun vordering ten grondslag gelegd. Eisers en gedaagde zijn allen woonachtig aan de [adres] te Vlaardingen. Tussen de woningen [adres] 101 en 105 bevindt zich een steeg die een verbinding vormt tussen de voor- en achterzijde van de woningen. Sinds 1978 maken bewoners van de [adres] gebruik van deze steeg. Met betrekking tot de steeg is een erfdienstbaarheid c.q. een recht van overpad ontstaan door verjaring in de zin van artikel 3:99 jo. artikel 5:72 BW. Op grond van artikel 5:74 BW dient erfdienstbaarheid op de minst bezwarende wijze te worden uitgeoefend. Op 5 oktober 2017 heeft gedaagde echter twee poortdeuren met sloten laten plaatsen in de doorgangen van de steeg. Eisers ondervinden hinder van de poorten en vorderen derhalve verwijdering van de poortdeuren. Tot slot scheldt gedaagde passanten die de poorten niet op slot doen op heftige wijze uit. Om die reden vorderen eisers om gedaagde te gebieden zich van intimidatie van de (mede)bewoners van de [adres] te onthouden.
2.3.
Gedaagde concludeert tot afwijzing van de vordering van eisers met veroordeling van eisers in de proceskosten. Zij voert daartoe het volgende aan.
Van verkrijgende verjaring van de erfdienstbaarheid op grond van artikel 3:99 BW kan enkel sprake zijn als eisers gedurende een periode van 10 jaar onafgebroken te goeder trouw het bezit hebben gehad van erfdienstbaarheid. Eisers hebben echter nagelaten te onderbouwen dat zij te goeder trouw zijn. Nu geen sprake is van inschrijving van een akte van vestiging van de erfdienstbaarheid, zijn eisers niet te goeder trouw in de zin van artikel 3:99 BW. De erfdienstbaarheid kan in dat geval pas door verloop van 20 jaar (sinds 2012) worden verkregen. Bovendien is gedaagde als eigenaar van het erf op grond van artikel 5:48 BW bevoegd om de poortdeuren te plaatsen. Een erfdienstbaarheid staat niet in de weg aan deze bevoegdheid. Gedaagde is bereid om eenieder die een aantoonbaar recht van overpad heeft, een sleutel van de poorten aan te bieden. Eisers weigerden echter om aan gedaagde inzichtelijk te maken op grond waarvan aan hen een recht van overpad toekwam. Onder de toenemende druk van een aantal bewoners van de [adres] zag gedaagde geen andere mogelijkheid dan aan een aantal bewoners een sleutel van de poorten af te geven. Gedaagde heeft verder nog aangevoerd dat eisers zonder problemen met een fiets of rolstoel gebruik kunnen maken van de steeg. De vordering tot verwijdering van de poortdeuren dient dan ook te worden afgewezen. Voorts hebben eisers hun vordering dat gedaagde zich dient te onthouden van intimiderend gedrag jegens de (mede)bewoners van de [adres] niet onderbouwd zodat ook deze vordering dient te worden afgewezen. Tot slot hebben eisers nagelaten hun vordering ter zake buitengerechtelijke kosten te onderbouwen zodat ook de vordering tot voldoening daarvan moet worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
In het verwijzingsvonnis van 26 april 2019 heeft de kantonrechter de procedure verwezen naar de rolzitting van 22 mei 2019 van de civiele kamer van deze rechtbank. Nadien heeft mr. Wagenmakers namens eisers verzocht de zaak door te halen op de rol. Door gedaagde is hiertegen bezwaar gemaakt waarna partijen in de gelegenheid zijn gesteld advocaat te stellen. Namens eisers heeft mr. Wagenmakers bericht dat zij geen advocaat zullen stellen en dat eisers sub 4 en 9 hun eis intrekken. Vervolgens heeft gedaagde verzocht vonnis te wijzen en eisers te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Ingevolge artikel 123 lid 2 Rv wordt gedaagde van instantie ontslagen en eiser in de kosten veroordeeld indien eiser geen gebruik maakt van de hem geboden gelegenheid om advocaat te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze bepaling in dit geval niet van toepassing omdat deze bepaling ziet op de in de praktijk uitzonderlijke situatie dat eiser in een advocaatzaak bij dagvaarding verzuimt advocaat te stellen en dit verzuim niet herstelt. In dit geval heeft de kantonrechter de zaak echter op de voet van artikel 71 lid 1 Rv verwezen naar de civiele kamer van deze rechtbank. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 71 Rv volgt dat op grond van de omstandigheid dat vóór de verwijzing verrichte proceshandelingen na verwijzing geldig blijven, een eenmaal in het geding verschenen partij ook na verwijzing moet worden aangemerkt als een in het geding verschenen partij, ondanks het verzuim om – zoals in dit geval namens eisers – na verwijzing door de kantonrechter advocaat te stellen bij de civiele kamer van de rechtbank. Naar de kennelijke bedoeling van de wetgever moet de rechtbank de procedure op tegenspraak dus verder behandelen in de stand waarin de procedure zich bij de kantonrechter bevond. Gedaagde zal derhalve niet van instantie worden ontslagen. Nu eisers geen advocaat hebben gesteld, kunnen zij op grond van artikel 79 Rv echter geen geldige proceshandelingen meer verrichten. De mededeling van mr. Wagenmakers in zijn brief van 18 juni 2019 dat eisers sub 4 en 9 hun eis intrekken, heeft derhalve geen rechtsgevolg.
3.3.
Het vorenstaande leidt tot het volgende. Op grond van artikel 131 Rv zal de rechtbank een verschijning van partijen ter terechtzitting bevelen. Bij brief zullen partijen daar nader over worden geïnformeerd.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
gelast een verschijning van partijen ter terechtzitting,
4.2.
verstaat dat partijen nader bij brief zullen worden geïnformeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2019.
[3078 / 1729]