ECLI:NL:RBROT:2019:6590

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
19 augustus 2019
Zaaknummer
10-102577-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en cocaïne op Koningsdag in Rotterdam

Op 1 augustus 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op Koningsdag 2019 in Rotterdam werd aangehouden met een vuurwapen en een gebruikershoeveelheid cocaïne. De verdachte, die ten tijde van het onderzoek gedetineerd was, had een tas in bewaring gekregen van een vriend, maar ontkende te weten dat er een wapen in zat. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de verdachte niet kon aantonen wie de tas aan hem had gegeven en hij eerder geen verklaring had afgelegd over de inhoud van de tas. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en dat hij beschikkingsmacht had over het wapen. De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte het gevaar van vuurwapenbezit, vooral tijdens drukke evenementen zoals Koningsdag, en de noodzaak om streng op te treden tegen dergelijke misdrijven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-102577-19
Datum uitspraak: 1 augustus 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam slachtoffer],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. A. Çimen, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 augustus 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feit 1)
Het onder 1 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering (feit 2)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft verklaard dat hij eerder die avond van een vriend een tas in bewaring had gekregen. Hij wist niet dat er een vuurwapen met munitie in de tas zat. De politie heeft het vuurwapen in eerste instantie ook niet gezien in de tas.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen en/of munitie (hierna: wapen) vereist is dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van een wapen, en dat de verdachte beschikkingsmacht over het wapen moet hebben gehad.
De verklaring van de verdachte dat hij geen weet had van de inhoud van de tas, is niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft deze verklaring tijdens de terechtzitting voor het eerst afgelegd. Op eerdere momenten, te weten toen hij verhoord werd door de politie en later door de rechter-commissaris, heeft de verdachte daar geen verklaring over afgelegd. Daar komt bij dat de verklaring van de verdachte niet te controleren is. Hij heeft immers niet willen zeggen wie de tas aan hem zou hebben gegeven. Gelet op het voorgaande en omdat de verdachte de tas bij zich droeg, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen met bijbehorende munitie en dat hij daar beschikkingsmacht over heeft gehad.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 2 redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 1 redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 27 april 2019 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad, 2,2 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 27 april 2019 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, van het merk/type BBM 315 Auto, kaliber 6.35 mm, met bijbehorende munitie, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op straat begeven met een pistool en bijbehorende munitie op Koningsdag in een gebied waar op dat moment ongeveer tweeduizend feestende mensen aanwezig waren. De verdachte had ook 2,2 gram cocaïne bij zich en had volgens zijn eigen verklaring die dag zowel harddrugs als alcohol gebruikt. Door tijdens een drukbezocht evenement een geladen vuurwapen voorhanden te hebben terwijl hij onder invloed verkeerde van harddrugs en alcohol, heeft de verdachte een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van andere personen in het leven geroepen. Het is algemeen bekend dat vuurwapenbezit niet zelden leidt tot het (ondeskundig) gebruik ervan, met alle ernstige gevolgen voor anderen van dien. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit en het hoge gevaarzettend karakter daarvan dient daartegen streng te worden opgetreden.
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft verder acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.A. Kalk, voorzitter,
en mrs. C.E. Bos en F. van Buchem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 april 2019 te Rotterdam opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 2,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 27 april 2019 te Rotterdam een wapen als bedoel in artikel 2 lid 1 Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, van het merk/type BBM 315 Auto, kaliber 6.35 mm, met bijbehorende munitie, voorhanden heeft gehad.