ECLI:NL:RBROT:2019:6737
Rechtbank Rotterdam
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid na eindbeslissing
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2019 een wrakingsverzoek afgewezen wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid. Het verzoek tot wraking was ingediend door een verzoeker die eerder een beroep had ingesteld tegen een beslissing van de officier van justitie. De rechter had op 3 juli 2019 in die procedure een eindbeslissing gegeven, waardoor de behandeling van de zaak was geëindigd. Het wrakingsverzoek werd op 17 juli 2019 ingediend, na de einduitspraak van de rechter. De rechtbank oordeelde dat het doel van wraking, namelijk de waarborging van de onpartijdigheid van de rechter, niet meer kon worden bereikt omdat de rechter de zaak niet meer behandelde op het moment van het wrakingsverzoek. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 17 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, die de mogelijkheid van wraking regelen. De rechtbank concludeerde dat verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot wraking, en heeft het verzoek op die grond afgewezen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.