ECLI:NL:RBROT:2019:6755

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5378
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming lid belanghebbendenorgaan pensioenfonds en geschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) over de niet-toestemming van DNB voor de benoeming van [eiser] als lid van het belanghebbendenorgaan van een pensioenfonds. DNB had op 3 mei 2018 besloten niet in te stemmen met de benoeming van [eiser] vanwege een gebrek aan (basis)kennis op het pensioengebied. Dit besluit werd door DNB gehandhaafd in een bestreden besluit van 6 september 2018, waartegen [eiser] beroep instelde. Tijdens de zitting op 4 juli 2019 is [eiser] verschenen, terwijl DNB werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en enkele medewerkers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat DNB haar oordeel over de geschiktheid van [eiser] heeft gebaseerd op een toetsingsgesprek, schriftelijke informatie en referenties. De rechtbank oordeelde dat DNB in redelijkheid kon besluiten dat [eiser] niet geschikt was voor de functie, gezien zijn onvoldoende kennis op relevante deskundigheidsgebieden. De rechtbank benadrukte dat de verkiezingsuitslag niet automatisch leidt tot geschiktheid en dat DNB verplicht is om een geschiktheidstoets uit te voeren. De rechtbank concludeerde dat [eiser] nog steeds procesbelang had, ondanks dat de functie inmiddels was ingevuld, en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/5378

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2019 in de zaak tussen

[Naam eiser] ([eiser]), te [woonplaats], eiser,

en

De Nederlandsche Bank N.V. (DNB), verweerster,

gemachtigde: mr. C.A. Geleijnse.

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2018 (het primaire besluit) heeft DNB besloten niet in te stemmen met de voorgenomen benoeming van [eiser] door Stichting Algemeen Pensioenfonds (Stap) als lid van het belanghebbendenorgaan van [pensioenkring].
Bij besluit van 6 september 2018 (het bestreden besluit) heeft DNB het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
DNB heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019. [eiser] is verschenen. DNB heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [pensioenkring], [naam 2] en [naam 3], medewerkers van DNB.

Overwegingen

Feitenoverzicht
1.1
[eiser] is door Stap voorgedragen als lid van het belanghebbendenorgaan. Op 30 november 2017 heeft Stap een verzoek tot instemming bij DNB ingediend onder begeleiding van schriftelijke informatie. Op 25 januari 2018 heeft een toetsingsgesprek plaatsgevonden door twee toezichthouders van DNB met [eiser]. Bij brief van 8 maart 2018 heeft DNB het voornemen om niet in te stemmen met de voorgenomen benoeming aan Stap kenbaar gemaakt. [eiser] heeft hiervan een afschrift ontvangen. Na kennis te hebben genomen van de zienswijzen van [eiser] en Stap en nadat zij op 9 en 16 april 2018 telefonisch informatie heeft ingewonnen bij referenten [referent 1], [referent 2] en [referent 3], heeft DNB het primaire besluit genomen.
Besluiten
2.1
DNB heeft bij het primaire besluit niet ingestemd met de benoeming van [eiser], omdat hij naar het oordeel van DNB onvoldoende geschikt is als lid van het belanghebbendenorgaan. DNB acht [eiser] niet geschikt om de taken en verantwoordelijkheden van het belanghebbendenorgaan adequaat in te vullen wegens gebrek aan (basis)kennis op pensioengebied.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft DNB het primaire besluit gehandhaafd.
Wettelijk kader
3.1
Op grond van artikel 105, tweede lid, van de Pensioenwet (Pw) richten de personen die het beleid van een pensioenfonds bepalen of mede bepalen zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
Op grond van artikel 106, eerste lid, van de Pw, zoals dit artikel luidde ten tijde van belang en voor zover hier relevant, wordt het beleid van een pensioenfonds bepaald of mede bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van het pensioenfonds.
Op grond van het vierde lid meldt het bestuur van het pensioenfonds elke wijziging in de samenstelling van de personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen vooraf aan de toezichthouder.
Op grond van het vijfde lid wordt een wijziging als bedoeld in het vierde lid niet doorgevoerd indien:
a. de toezichthouder binnen zes weken na ontvangst van de melding van de wijziging aan het pensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging instemt; of
b. de toezichthouder om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht en binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan het pensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging instemt.
Op grond van artikel 115c, eerste lid, van de Pw adviseert het belanghebbendenorgaan het pensioenfonds desgevraagd of uit eigen beweging over aangelegenheden die het pensioenfonds betreffen.
3.2
Op grond van artikel 29, eerste lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet (Besluit), voor zover hier relevant, toetst DNB de geschiktheid en de betrouwbaarheid van een persoon die het beleid van een fonds bepaalt of mede bepaalt, bedoeld in artikel 106 van de Pw, voorafgaand aan de benoeming van deze persoon en op ieder ander moment, indien daar, naar het oordeel van DNB, aanleiding toe bestaat.
3.3
Volgens onderdeel 1.2, eerste lid, van de Beleidsregels Geschiktheid 2012 (beleidsregels) bestaat geschiktheid uit kennis, vaardigheden en professioneel gedrag. De geschiktheid van een beleidsbepaler blijkt in ieder geval uit de opleiding, werkervaring en competenties van de beleidsbepaler en de doorlopende toepassing hiervan. In de bijlage bij deze beleidsregel zijn relevante competenties om geschiktheid aan te tonen opgenomen.
Op grond van het tweede lid dienen beleidsbepalers bij pensioenfondsen geschikt te zijn op de volgende deskundigheidsgebieden:
a. a) het besturen van een organisatie;
b) relevante wet- en regelgeving;
c) pensioenregelingen en pensioensoorten;
d) financieel technische en actuariële aspecten, waaronder financiering, beleggingen, actuariële principes en herverzekering;
e) administratieve organisatie en interne controle;
f) communicatie; en
g) uitbesteding.
Op grond van onderdeel 1.4 van de beleidsregels geschiedt de toetsing van geschiktheid indien sprake is van een collectief met inachtneming van de samenstelling en het functioneren van het collectief.
Belang bij het beroep
4. Ter zitting is bekend geworden dat de functie bij het belanghebbendenorgaan waarvoor eiser is voorgedragen inmiddels is ingevuld. Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (bijvoorbeeld de uitspraak van 8 februari 2017; ECLI:NL:CBB:2017:45) is sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat met een (hoger) beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren van dat resultaat voor de belanghebbende feitelijke betekenis kan hebben. Nu de functie niet meer beschikbaar is, kan met de procedure niet meer worden bereikt dat [eiser] alsnog voor de functie in aanmerking komt. DNB heeft toegelicht dat de beoordeling specifiek op de onderhavige functie was gericht en daarom in beginsel geen antecedent oplevert voor eventuele toekomstige geschiktheidsbeoordelingen van [eiser]. In een volgend geval zullen alle dan relevante feiten en omstandigheden opnieuw worden beoordeeld. Met het nu bestreden besluit staat de uitkomst in een volgende zaak dus niet vast. DNB heeft niettemin erkend dat de overwegingen uit de onderhavige beoordeling mogelijk wel een rol kunnen spelen bij een toetsing voor een andere functie. Daarbij komt dat een juridische procedure een paar jaar kan duren. Van het pensioenfonds kan niet verwacht worden dat zij de functie gedurende die termijn niet invult omdat anders het belang aan eisers beroep zou komen te ontvallen. Vanuit een oogpunt van effectieve rechtsbescherming dient eiser bij invulling van de functie niet de mogelijkheid te worden ontnomen om de rechtmatigheid van dit besluit te laten toetsen. Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank aan dat [eiser] nog steeds een belang bij zijn beroep heeft.
Geschiktheid
5. [eiser] betoogt dat hij ruime kennis en ervaring heeft. Mogelijk is zijn actuele parate kennis van de Pw minder dan DNB verwacht, maar in de ogen van [eiser] niet onvoldoende om geschikt te zijn. Dit betoog slaagt niet.
5.1
DNB heeft haar oordeel gebaseerd op het toetsingsgesprek, de schriftelijke informatie bij de aanvraag van 30 november 2018, de zienswijzen van Stap en [eiser] en de verkregen informatie uit de telefoongesprekken met de drie referenten. Dat DNB zich enkel zou hebben gebaseerd op het toetsingsgesprek en het om een momentopname zou gaan, is dus niet juist. Gebleken is dat [eiser] op bijna alle vragen op de deskundigheidsgebieden onder a tot en met g van onderdeel 1.2.2 van de beleidsregels geen inhoudelijk antwoord heeft kunnen geven en hij ook heeft erkend dat zijn kennis op deze gebieden onvoldoende is. Stap heeft in de zienswijze ook vermeld dat [eiser] kennis op pensioengebied mist. Dat [eiser] bij het bestuur van het pensioenfonds [organisatie] betrokken is geweest compenseert het gebrek aan voldoende en actuele kennis niet. Deze werkervaring dateert uit 2006 en is verouderd.
5.2
Dat [eiser] door belanghebbenden bij het pensioenfonds met 77% van het aantal stemmen is gekozen en Stap hem heeft voorgedragen, kan niet tot het oordeel leiden dat DNB hem geschikt moet achten. DNB kan de verkiezingsuitslag niet meewegen in ieder onderdeel (bijvoorbeeld bij de toetsing van de kennis van [eiser]) van de geschiktheidstoets. Op grond van de Pw en het Besluit is DNB verplicht om voorafgaand aan de benoeming van een (mede)beleidsbepaler van een pensioenfonds een geschiktheidstoets uit te voeren. DNB heeft de verkiezingsuitslag wel meegewogen in het kader van de belangenafweging. DNB heeft echter niet ten onrechte meer gewicht toegekend aan de belangen die de Pw beoogt te beschermen, waaronder het waarborgen van een correcte behartiging van belangen binnen het belanghebbendenorgaan.
5.3
Dat [eiser] heeft gesteld bereid te zijn om in overleg met het pensioenfonds een gerichte opleiding te volgen en zijn kennis te vergroten doet aan het voorgaande niet af. DNB heeft niet ten onrechte onaannemelijk geacht dat [eiser] de vereiste kennis binnen een redelijke termijn kan vergaren. [eiser] heeft geen relevante opleiding en recente ervaring op pensioengebied. Tijdens het toetsingsgesprek is gebleken dat hij zich de benodigde kennis ook niet op een andere manier eigen heeft gemaakt. DNB heeft voorafgaand aan het toetsingsgesprek een brochure aan [eiser] gestuurd met informatie over de kennis die verwacht wordt van een beleidsbepaler van een pensioenfonds. [eiser] had zich aan de hand van deze informatie op het gesprek kunnen voorbereiden. Gelet hierop hoefde DNB er niet op te vertrouwen dat [eiser] binnen een redelijke termijn zijn kennisachterstand kan inhalen.
5.4
Dat DNB een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de regel dat de geschiktheid moet worden getoetst met inachtneming van de samenstelling van het collectief, volgt de rechtbank niet. Nu [eiser] over onvoldoende kennis beschikt, heeft DNB onaannemelijk kunnen achten dat hij over de juiste aanvullende geschiktheid beschikt in het licht van de samenstelling van het collectief.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande heeft DNB in redelijkheid kunnen besluiten niet in te stemmen met de voorgenomen benoeming van [eiser] als lid van het belanghebbendenorgaan. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 22 juli 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.