ECLI:NL:RBROT:2019:6766

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
7814553 \ VZ VERZ 19-12186
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen en vertrouwensbreuk

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 augustus 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een logistiek dienstverlener en een planner. De verzoekster, een besloten vennootschap, heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de verweerster verzocht op basis van ernstig verwijtbaar handelen. De verweerster had zich ziek gemeld na een vakantie en er waren onregelmatigheden geconstateerd in de administratie, waarbij ritten voor een klant niet correct waren geboekt. De verweerster heeft erkend dat zij ritten had ingepland en deze na uitvoering weer uit het systeem had verwijderd, wat leidde tot een vertrouwensbreuk. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie en dat de verweerster ernstig verwijtbaar had gehandeld. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 1 oktober 2019, zonder recht op een transitievergoeding, omdat de verweerster nog geen twee jaar in dienst was. De verzoeken van de verweerster om een billijke vergoeding en andere vergoedingen zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7814553 \ VZ VERZ 19-12186
uitspraak: 23 augustus 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats verzoekster] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. R.P. van Huussen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats verweester] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. M.C. de Jong.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoekster] ” en “ [verweerster] ”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het verzoekschrift, met producties, ontvangen op 29 mei 2019;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de door [verweerster] op 11 juli 2019 toegezonden producties 11 en 12;
  • de door [verzoekster] op 17 juli 2019 toegezonden producties 12 en 13;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen aan de kant van [verzoekster] ;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen aan de kant van [verweerster] ;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door [verweerster] overgelegde productie 13.
  • het proces-verbaal van de op 18 juli 2019 gehouden mondelinge behandeling;
  • het faxbericht van [verweerster] van 30 juli 2019;
  • het faxbericht van [verzoekster] van 30 juli 2019.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 juli 2019. Aan de kant van [verzoekster] zijn verschenen de heren [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] , bijgestaan door mr. R. van Huussen en door mr. E. Oonincx. [verweerster] is ter zitting verschenen bijgestaan door mr. M.C. de Jong, [partner] (haar partner) en [adviseur] (adviseur).
Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden om partijen de gelegenheid te geven er samen uit te komen. Bij faxberichten van 30 juli 2019 heeft zowel [verzoekster] als [verweerster] de kantonrechter meegedeeld dat zij geen overeenstemming hebben bereikt en hebben zij de kantonrechter verzocht een beschikking te geven.
De kantonrechter heeft vervolgens de uitspraak van deze beschikking bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[verzoekster] is een logistiek dienstverlener en zorgt in opdracht van haar klanten voor het halen en brengen van pakketten en vracht, in principe 24 uur per dag en 7 dagen per week. [verzoekster] is onderdeel van [verzoekster] Global Group.
2.2.
[verzoekster] heeft per 1 november 2017 het bedrijf [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ) overgenomen. [verweerster] en haar partner [partner] (hierna: [partner] ) waren eigenaar van [naam bedrijf 1] . Als onderdeel van de overname is afgesproken dat [verweerster] (samen met [partner] en de zes andere arbeidskrachten van [naam bedrijf 1] ) in dienst zou treden bij [verzoekster] .
2.3.
Bij de overname van [naam bedrijf 1] is met [verzoekster] overeengekomen dat [verweerster] en [partner] via hun gemeenschappelijke vennootschap [naam bedrijf 2] 15% van de aandelen in [verzoekster] zouden verwerven.
2.4.
De arbeidsovereenkomst van [verweerster] bij [verzoekster] is ingegaan per 1 november 2017, voor onbepaalde tijd. De functie van [verweerster] is planner/werkverdeler en haar laatste salaris bedraagt € 3.404,- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
2.5.
[verweerster] heeft van 27 februari 2019 tot en met 8 maart 2019 vakantie opgenomen. In de nacht van 8 op 9 maart 2019 heeft [verweerster] zich ziek gemeld.
2.6.
[verweerster] werkt bij [verzoekster] met verschillende IT-systemen. De twee belangrijkste IT-systemen zijn Mendrix en Verizon. Mendrix is het boekingssysteem waarin de opdrachten worden geboekt, gepland en gefactureerd. Verizon is een gecertificeerd GPS tracking-systeem. Hiermee kan een planner zien waar een voertuig zich bevindt.
2.7.
Bij [verzoekster] werken drie mensen op de planning. Naast [verweerster] zijn dit de heer [naam 1] (planner) en de heer [naam 2] (junior planner).
2.8.
Tijdens de vakantie en de ziekte van [verweerster] heeft de heer [naam 1] geconstateerd dat er afwijkingen waren in de administratie. Uit Mendrix bleek dat in het verleden opdrachten in het systeem waren ingeboekt voor te rijden ritten, maar dat [verweerster] deze na enige tijd weer uit het systeem had verwijderd.
2.9.
[verzoekster] heeft vervolgens onderzoek verricht naar deze administratieve onregelmatigheden. Hieruit is gebleken dat in ieder geval elf ritten door [verweerster] zijn ingeboekt, deze ritten vervolgens door een chauffeur zijn gereden en daarna door [verweerster] weer uit het systeem zijn verwijderd. Het betreffen allemaal ritten voor het bedrijf [naam bedrijf 3] , gevestigd in Capelle aan den IJssel. [verzoekster] is uit de boekhouding gebleken dat geen van deze elf ritten aan [naam bedrijf 3] zijn gefactureerd. Tien van de elf ritten zijn gereden door oud-werknemers van [naam bedrijf 1] ( [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] ) en een van de elf ritten is gereden door [naam 6] , een oudgediende van [verzoekster] .
2.10.
Daarnaast is [verzoekster] gebleken, na onderzoek in Verizon, dat er ook twaalf ritten zijn uitgevoerd naar [naam bedrijf 3] die niet in het boekingssysteem Mendrix zijn geboekt. Deze ritten zijn - op drie na - allemaal door [partner] gereden. Uit de boekhouding is gebleken dat deze ritten niet zijn gefactureerd.
2.11.
[verzoekster] heeft op 10 april 2019 met [verweerster] over de geconstateerde onregelmatigheden gesproken. [verweerster] heeft toen erkend de opdrachten van [naam bedrijf 3] in het boekingssysteem Mendrix te hebben geboekt en deze te hebben verwijderd nadat de ritten waren uitgevoerd. Volgens [verweerster] had zij dat in opdracht gedaan van de heer [vertegenwoordiger 1] , CEO van [verzoekster] (hierna: [vertegenwoordiger 1] ). [verweerster] heeft ook erkend op de hoogte te zijn van de ritten die niet in de administratie zijn geboekt. Dit was volgens [verweerster] ook op grond van een afspraak met [vertegenwoordiger 1] gedaan. [verweerster] en [partner] (die bij dit gesprek aanwezig was) hebben tijdens dit gesprek verklaard dat de heer [naam 7] (logistiek medewerker van [naam bedrijf 3] ) de ritten altijd contant betaalde. [verweerster] en [partner] hebben vervolgens een map met administratie op tafel gelegd en € 1.550,-.
2.12.
[verzoekster] heeft [verweerster] per 18 april 2019 geschorst. [partner] was eerder zelf uit dienst getreden.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] heeft verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden, met onmiddellijke ingang maar in elk geval rekening houdend met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking. Tevens heeft [verzoekster] verzocht om [verweerster] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
Primair heeft [verzoekster] zich op het standpunt gesteld dat [verweerster] (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld, zodat de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b lid 1 onder a BW in samenhang gelezen met artikel 7:669 lid 1 en lid 3 onder e BW moet worden ontbonden. Hieraan heeft [verzoekster] het volgende ten grondslag gelegd. [verweerster] heeft erkend dat zij de ritten voor [naam bedrijf 3] heeft ingepland in Mendrix en, nadat deze waren gereden, weer uit Mendrix heeft verwijderd. Ook heeft [verweerster] erkend dat er ritten naar [naam bedrijf 3] zijn gereden buiten Mendrix om. Dit is niet in overleg met of in opdracht van [vertegenwoordiger 1] gedaan. Het handelen van [verweerster] is een dringende reden voor ontslag op staande voet waardoor er ook sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Het handelen van [verweerster] is ook “gewoon” verwijtbaar, want [verweerster] heeft het mogelijk gemaakt dat zwarte ritten gereden konden worden, althans heeft haar medewerking hieraan verleend. Hierdoor is [verzoekster] omzet misgelopen. Het gaat niet om een incident maar om zeker twintig gevallen. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat [verweerster] op dezelfde wijze nog meer omzet aan [verzoekster] heeft onthouden.
[verweerster] heeft het vertrouwen van [verzoekster] beschaamd en met het oog op eigen voordeel gehandeld.
3.3.
Subsidiair is [verzoekster] van mening dat de arbeidsverhouding is verstoord, zodat de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b lid 1 onder a BW in samenhang gelezen met artikel 7:669 lid 1 en lid 3 onder g BW moet worden ontbonden. Hieraan heeft [verzoekster] het volgende ten grondslag gelegd. Er is sprake van een onherstelbare vertrouwensbreuk. [verzoekster] heeft vertrouwen hoog in het vaandel staan. [verweerster] heeft als planner een zelfstandige functie en is in het bedrijf een spin in het web. [verzoekster] is het vertrouwen in [verweerster] door de geconstateerde onregelmatigheden en het gesprek op 10 april 2019 volledig verloren.
3.4.
Omdat het handelen van [verweerster] ernstig verwijtbaar is, is [verzoekster] van mening dat [verweerster] geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding of billijke vergoeding. [verweerster] is bovendien nog geen twee jaar in dienst, zodat zij ook om die reden geen aanspraak op een transitievergoeding kan maken.
3.5.
[verzoekster] heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te ontbinden omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] (artikel 7:671b lid 8 onder a BW). Er is volgens [verzoekster] geen sprake van een opzegverbod.

4.Het verweer en de tegenverzoeken

4.1.
Primair heeft [verweerster] verzocht het verzoek tot ontbinding af te wijzen.
Subsidiair heeft [verweerster] , zo de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, het volgende verzocht:
[verzoekster] te veroordelen tot betaling aan [verweerster] van een transitievergoeding van € 3.676,32 bruto;
[verzoekster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 95.584,32 bruto;
bij het bepalen van de einddatum rekening geen rekening te houden met de tijd die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking en gelet op de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] de ontbinding niet eerder uit te spreken dan 1 januari 2020;
het concurrentiebeding en relatiebeding zoals tussen partijen is overeengekomen in de arbeidsovereenkomst en in de overnameovereenkomst te schorsen met ingang van de datum waarop het dienstverband is ontbonden
te bepalen dat de opgebouwde 164 overuren en de consignatievergoeding van € 718,08 netto alsmede de overige opgebouwde cao rechten vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging dienen te worden uitbetaald binnen één maand na de einddatum van het dienstverband;
in het primaire en subsidiaire geval heeft [verweerster] verzocht:
6. [verzoekster] te veroordelen tot betaling aan [verweerster] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde vergoedingen tot aan de dag van algehele voldoening;
7. [verzoekster] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2.
Hieraan heeft [verweerster] het volgende ten grondslag gelegd.
4.3.
[verzoekster] heeft [naam bedrijf 1] per 1 november 2017 overgenomen. Bij de overname is de debiteurenlijst van [naam bedrijf 1] overgelegd. Hieruit blijkt dat [naam bedrijf 3] een klant van [naam bedrijf 1] was.
[verweerster] is na haar ziekmelding binnen een kwartier verwijderd uit de twee (bedrijfs) groepsapps waarvan [vertegenwoordiger 1] de beheerder is. [verweerster] is direct na haar ziekmelding ook afgesloten van het mailverkeer. Het lijkt erop dat [verzoekster] [verweerster] weg wilde hebben nadat [verweerster] op 22 februari 2019 had laten weten niet bij te zullen storten op de aandelen in [verzoekster] en nadat [partner] per 27 februari 2019 ontslag had genomen. Daar kwam de ziekte van [verweerster] bij die nog wel even zou kunnen duren.
[verweerster] heeft jarenlange ervaring als planner en weet hoe alles werkt. Het verbaast haar dat [verzoekster] het doet voorkomen alsof zij heimelijk handelingen heeft verricht. Dat is ook niet zo, zij had voor haar handelingen toestemming van [vertegenwoordiger 1] .
Toen [naam bedrijf 1] nog bestond heeft [naam bedrijf 1] zwarte ritten voor [naam bedrijf 3] gereden. [verweerster] en [partner] zijn hiermee gestopt na de overname. Enige tijd na de overname heeft de heer [naam 7] van [naam bedrijf 3] [partner] gevraagd of hij weer ritten voor [naam bedrijf 3] wilde gaan doen. [partner] heeft dit met [vertegenwoordiger 1] besproken waarna [vertegenwoordiger 1] goed heeft gevonden dat de ritten voor [naam bedrijf 3] zwart zouden worden uitgevoerd. [vertegenwoordiger 1] heeft [partner] verzocht om de ritten op papier bij te houden en het (zwarte) geld bij [partner] thuis te bewaren. Dat heeft [partner] gedaan. Het zwarte geld zou volgens [vertegenwoordiger 1] kunnen worden gebruikt voor een personeelsuitje.
De ritten voor [naam bedrijf 3] heeft [verweerster] in eerste instantie in het systeem gezet zodat ze meegenomen konden worden in de dagplanning. Daarna heeft zij de ritten, op verzoek van [vertegenwoordiger 1] , weer uit het systeem gehaald. Dit moest ook zo gebeuren omdat anders aan [naam bedrijf 3] een factuur zou moeten worden verstuurd wat niet de bedoeling was. De dagplanning voor chauffeurs, ook de zwarte ritten, werd gedeeld in de groepsapp met de chauffeurs waarvan [vertegenwoordiger 1] de beheerder is. Hij kon deze dus zien.
Tijdens een telefoongesprek tussen [partner] en [vertegenwoordiger 1] op 23 november 2018, dat [partner] heeft opgenomen, is te horen dat [vertegenwoordiger 1] wetenschap heeft van de ritten voor [naam bedrijf 3] . Daar is dus bewijs van. Ook heeft [partner] van zijn ritten voor [naam bedrijf 3] dagstaten bijgehouden.
[verweerster] heeft de ziekte van Kahler en door de spanningen spelen de klachten op. Zij heeft ook psychische klachten. [verzoekster] heeft de re-integratie van [verweerster] niet goed opgepakt.
4.4.
[verweerster] heeft, voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzocht om als de beëindigingsdatum na 1 november 2019 is gelegen aan haar een transitievergoeding toe te kennen van € 3.676,32 bruto. Zij heeft voor dat geval voorts verzocht, gelet op haar arbeidsongeschiktheid, de arbeidsovereenkomst niet eerder te ontbinden dan per 1 januari 2020.
4.5.
Ook heeft [verweerster] verzocht om bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan haar een billijke vergoeding toe te kennen van € 95.584,32 bruto omdat [verzoekster] zelf ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Hieraan heeft [verweerster] ten grondslag gelegd dat [verzoekster] valse beschuldigingen aan haar adres heeft geuit die schadelijk en grievend zijn. Bij het berekenen van de billijke vergoeding moet onder meer rekening worden gehouden met de ziekte van [verweerster] waardoor zij in de toekomst aanzienlijke inkomsten zal derven.
4.6.
[verweerster] heeft betwist dat het verzoek van [verzoekster] de arbeidsovereenkomst te ontbinden geen verband houdt met een opzegverbod. [verweerster] is ziek en volgens haar is dat een van de redenen van [verzoekster] om de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen.
4.7.
Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden heeft [verweerster] voorts verzocht het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding en relatiebeding in zowel de arbeidsovereenkomst als de overnameovereenkomst te schorsen, zodat zij in volledige vrijheid op zoek kan naar een ander dienstverband.
4.8.
[verweerster] heeft daarnaast verzocht bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst [verzoekster] te veroordelen de conform de cao beroepsgoederenvervoer over de weg en mobiele kranen (hierna: de cao) door haar opgebouwde 164 overuren, de onterecht ingehouden consignatievergoeding van € 718,08 netto en alle overige tot het einde van het dienstverband door haar opgebouwde rechten uit te betalen. Een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en wettelijke verhoging.
4.9.
Op wat partijen over en weer naar voren hebben gebracht wordt hierna, voor zover van belang, nader in gegaan.

5.De beoordeling

Opzegverbod

5.1.
Voor zover [verweerster] bedoeld heeft zich te beroepen op een opzegverbod, omdat zij ziek is, heeft te gelden dat niet is komen vast te staan, en er evenmin aanleiding is te veronderstellen, dat de door [verzoekster] verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst verband houdt met haar ziekte. De aan de verzochte ontbinding ten grondslag gelegde redenen hebben betrekking op de niet in de administratie terug te vinden (zwarte) ritten voor [naam bedrijf 3] en op de door [verzoekster] gestelde vertrouwensbreuk. [verzoekster] is daar uitgebreid op ingegaan en de ziekte van [verweerster] speelt daarbij geen rol. Ook is niet gebleken dat de ziekte van [verweerster] haar heeft gehinderd in het voeren van verweer in de procedure. Dit betekent dat het ontbindingsverzoek niet afstuit op een opzegverbod.
Zwarte ritten
5.2.
Vast staat dat [verweerster] ritten voor [naam bedrijf 3] heeft ingepland bij chauffeurs van [verzoekster] . Een deel van deze ritten heeft zij ingepland in Mendrix en vervolgens weer verwijderd nadat de ritten verreden waren. Een ander deel van de ritten voor [naam bedrijf 3] heeft [verweerster] niet in Mendrix geregistreerd. De ritten zijn opgenomen in een dagplanning die met de chauffeurs is gedeeld in een (bedrijfs) groepsapp. Van deze groepsapp is [vertegenwoordiger 1] de beheerder. Voor deze ritten is geen factuur aan [naam bedrijf 3] gezonden, de ritten heeft [naam bedrijf 3] contant aan [partner] betaald. Het gaat derhalve om zwarte (buiten de boeken gehouden) ritten.
Toestemming [vertegenwoordiger 1]
5.3.
Wat niet vast staat is of [verweerster] voor het inplannen van de zwarte ritten toestemming heeft gekregen van [vertegenwoordiger 1] . Dit heeft [verweerster] weliswaar gesteld, maar is door [verzoekster] (en [vertegenwoordiger 1] ter zitting) uitdrukkelijk betwist. De bewijslast van de stelling van [verweerster] dat zij met instemming van [vertegenwoordiger 1] heeft gehandeld ligt bij [verweerster] .
5.4.
Ter onderbouwing van haar stelling heeft [verweerster] gewezen op een telefoongesprek tussen [partner] en [vertegenwoordiger 1] van 23 november 2018. In het verweerschrift heeft [verweerster] opgenomen dat in het telefoongesprek het volgende is gezegd:
[partner] : “Ik heb jou een week of vier vijf voordat ik op vakantie ging heb ik je dat [naam bedrijf 3] verhaal verteld”
[vertegenwoordiger 1](toevoeging kantonrechter lees: [vertegenwoordiger 1]
): “Já! Over die eh…”
[partner] : “ik heb al 1200 eurotjes thuis bij elkaar geharkt”
[vertegenwoordiger 1] : “En niemand die daar eh.. eh..?
[partner] : Nee!
[vertegenwoordiger 1] : grappig joh”
[verzoekster] heeft deze bewoordingen op zich zelf niet betwist maar aangevoerd dat het gesprek door [partner] is gestuurd en georkestreerd en het fragment slechts een klein deel is van een gesprek dat meer dan een uur heeft geduurd. [vertegenwoordiger 1] heeft daarnaast ter zitting verklaard dat hij niet goed heeft geluisterd, tijdens het gesprek allerlei onderwerpen aan de orde kwamen, en hem vaak werd verteld over het binnenhalen van nieuwe klanten.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de aangehaalde bewoordingen onvoldoende blijkt dat [vertegenwoordiger 1] wist van de zwarte ritten voor [naam bedrijf 3] en dat hij hiervoor, zoals [verweerster] heeft gesteld, toestemming heeft gegeven. [vertegenwoordiger 1] erkent dit niet en uit de woorden kan dit, zonder er meer in te lezen dan er staat, niet worden afgeleid. Daarnaast is merkwaardig dat, wanneer met de woorden
“En niemand die daar eh.. eh..”zou zijn bedoeld
“En niemand die daarvan weet”, [partner] met nee antwoordt terwijl volgens de eigen stellingen van [verweerster] meerdere chauffeurs van de zwarte ritten op de hoogte waren. Voor deze onduidelijkheid is in het verweer van [verweerster] geen verklaring te vinden.
5.6.
[verweerster] heeft ter onderbouwing van haar stelling voorts gewezen op de door [partner] opgemaakte dagstaten, waaruit volgens haar blijkt dat [partner] met [vertegenwoordiger 1] heeft gesproken over [naam bedrijf 3] . De kantonrechter is, anders dan [verweerster] , van oordeel dat uit de overgelegde dagstaten niet blijkt dat [vertegenwoordiger 1] toestemming heeft gegeven voor de zwarte ritten en dat hieruit evenmin blijkt dat [vertegenwoordiger 1] van de zwarte ritten op de hoogte was. Uit de dagstaten blijkt alleen dat [partner] een aantal keren bij [naam bedrijf 3] is geweest, een keer met de heer [naam 7] van [naam bedrijf 3] heeft gesproken en een keer heeft gesproken met [vertegenwoordiger 1] . Hieruit blijkt echter niet wat er is besproken, zodat hieruit evenmin iets blijkt van de door [verweerster] gestelde toestemming van [vertegenwoordiger 1] .
5.7.
Ook uit het feit dat dagplanningen via de groepsapp met de chauffeurs werden gedeeld, en [vertegenwoordiger 1] van de groepsapp de beheerder is (waardoor hij mee kon lezen), volgt niet dat [vertegenwoordiger 1] van de zwarte ritten op de hoogte was. Het verschijnen van de naam [naam bedrijf 3] in de dagplanning betekent niet dat daarmee zichtbaar is dat de rit zwart is. Hierbij komt dat [vertegenwoordiger 1] ter zitting heeft verklaard dat hij de uitgewisselde apps niet nauwgezet volgt.
5.8.
[verweerster] heeft niet onderbouwd, wat zij wel heeft gesteld, dat tussen [partner] en [vertegenwoordiger 1] is afgesproken dat [partner] de zwarte ritten op papier zou bijhouden. Dat blijkt nergens uit. Dat [partner] aankoopbonnen heeft bewaard en een lijst heeft met zwarte ritten en een - in zijn woorden - keurige administratie heeft bijgehouden, bewijst evenmin dat [vertegenwoordiger 1] van de zwarte ritten wist of daarvoor toestemming heeft gegeven.
5.9.
Gelet op wat hierboven is overwogen is het niet aannemelijk dat [vertegenwoordiger 1] van de zwarte ritten af wist en hiervoor toestemming heeft gegeven, maar volledig uit te sluiten is het niet. Dit zou aanleiding kunnen geven getuigen te horen, zoals [verweerster] heeft aangeboden, maar de kantonrechter komt hier niet aan toe.
5.10.
Reden hiervoor is dat voldoende duidelijk is geworden, ook tijdens de behandeling ter zitting, dat partijen zodanig tegenover elkaar staan dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Partijen zijn het op vrijwel geen enkel onderdeel met elkaar eens en beschouwen elkaar over en weer als leugenachtig. Niet kan worden ingezien dat op deze basis het dienstverband zinvol kan worden voortgezet. Evenmin zijn er aanknopingspunten om te veronderstellen dat deze situatie tijdelijk is en herstel van de relatie binnen afzienbare tijd mogelijk is.
5.11.
[verzoekster] heeft de verstoorde arbeidsverhouding subsidiair aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd (artikel 7:669 lid 3 onder g BW). De kantonrechter zal op deze subsidiaire grond de arbeidsovereenkomst met [verweerster] ontbinden.
5.12.
[verzoekster] heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden met onmiddellijke ingang en daarmee af te wijken van artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder a BW. De kantonrechter overweegt hierover het volgende. [verweerster] heeft, met [partner] , de zwarte ritten georganiseerd en in stand gehouden en dat is ook vanuit wettelijk oogpunt ontoelaatbaar. De mate waarin dit aan [verweerster] kan worden verweten is mede afhankelijk van de vraag of [vertegenwoordiger 1] hier al dan niet van wist. Dat is, hoewel niet aannemelijk, in het midden gebleven (zie hierboven 5.9.). Binnen deze context bestaat er geen aanleiding af te wijken van de hoofdregel (inachtneming van de opzegtermijn onder aftrek van de doorlooptijd van de procedure met een minimum van een maand). Ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal daarom plaatsvinden met ingang van 1 oktober 2019.
Transitievergoeding
5.13.
[verweerster] heeft verzocht bij ontbinding aan haar een transitievergoeding toe te kennen. Omdat zij op 1 oktober 2019 nog geen twee jaar in dienst is bij [verzoekster] , wat [verweerster] niet heeft bestreden, komt een transitievergoeding niet aan de orde.
Billijke vergoeding
5.14.
[verweerster] heeft voorts aanspraak gemaakt op een billijke vergoeding. Voor het toekennen van een billijke vergoeding moet sprake zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De kantonrechter overweegt hierover het volgende. Indien (veronderstellenderwijs) zou worden aangenomen dat [vertegenwoordiger 1] van de zwarte ritten wist, dan relativeert dat uiteraard in belangrijke mate het door [verzoekster] aan [verweerster] gemaakte verwijt dat zij de boeken heeft gemanipuleerd. Daar staat echter tegenover dat [verweerster] zonder blikken of blozen, in haar functie van planner geheel zelfstandig, het rijden van zwarte ritten, het door [partner] incasseren van zwarte bedragen en het thuis bewaren daarvan mogelijk heeft gemaakt. Waarbij meespeelt dat van een wezenlijk belang van [verzoekster] daarbij niet is gebleken. Integendeel, uit de feiten blijkt dat [naam bedrijf 3] in de persoon van de heer [naam 7] een persoonlijke relatie van [partner] en [verweerster] is, die via [naam bedrijf 1] door hen zwart is bediend, en dat [partner] en [verweerster] dit zwarte werk wilden voortzetten. Niet (dat is in elk geval niet gebleken) in het belang van [verzoekster] maar omwille van hun relatie met de heer [naam 7] waarin een eigen belang is gelegen. Door zo te handelen heeft [verweerster] het risico genomen dat dit alles verkeerd zou aflopen, in haar relatie met [verzoekster] of anderszins. Ze kan dan niet de beschuldigende vinger naar alleen [verzoekster] wijzen. Tegen deze achtergrond kan (nog steeds veronderstellenderwijs) [verzoekster] niet zodanig (ernstig) worden verweten dat de relatie verstoord is geraakt dat [verzoekster] op die grond aan [verweerster] een billijke vergoeding zou moeten voldoen. De door [verweerster] verzochte billijke vergoeding zal daarom worden afgewezen.
Concurrentie- en relatiebeding
5.15.
Het in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentie- en relatiebeding moet volgens [verweerster] worden geschorst althans ongedaan worden gemaakt voor de periode dat het beding (de bedingen) geldig zijn. Op grond van artikel 7:653 lid 3 BW kan de kantonrechter een beding als waarvan sprake is vernietigen wanneer het niet noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen of als in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever de werknemer door het beding onbillijk wordt benadeeld. [verweerster] heeft echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat van een van deze twee situaties sprake is. In feite heeft zij daarover niets naar voren gebracht waardoor de kantonrechter het beding niet aan artikel 7:653 lid 3 BW kan toetsen. [verweerster] heeft op 1 november 2017 bij de overname van [naam bedrijf 1] een koopsom ontvangen voor de klantenportefeuille van [naam bedrijf 1] zodat [verzoekster] er belang bij heeft dat het concurrentie- en relatiebeding in stand blijft. Zij wil immers, zoals zij heeft aangevoerd, voorkomen dat deze klanten hun vervoer ergens anders onderbrengen. Dit belang weegt extra nu [verweerster] ter zitting heeft verklaard dat zij het liefste in de koeriersbranche werkzaam blijft. Voor vernietiging van het concurrentie- en relatiebeding heeft [verweerster] geen althans onvoldoende aanknopingspunten gegeven.
5.16.
[verweerster] heeft daarnaast verzocht om het in de overnameovereenkomst opgenomen concurrentie- en relatiebeding te vernietigen. Voor zover dat al mogelijk is op grond van artikel 7:653 lid 3 BW (een andere grondslag heeft [verweerster] niet gesteld) geldt hiervoor hetzelfde als hierboven (5.15.) is overwogen.
Overuren, consignatievergoeding en overige opgebouwde cao-rechten
5.17.
Het verzoek van [verweerster] om [verzoekster] te veroordelen tot het betalen van de door haar opgebouwde overuren, onrechtmatig ingehouden consignatievergoeding en alle overige opgebouwde rechten conform de cao tot aan het einde van het dienstverband zal worden afgewezen omdat [verweerster] dit verzoek in zijn geheel niet heeft onderbouwd. Hierdoor kan [verzoekster] op dit verzoek niet goed reageren en kan de kantonrechter niet beoordelen of het verzoek van [verweerster] al dan niet terecht is. De kantonrechter gaat er echter vanuit dat [verzoekster] het dienstverband zal afwikkelen met inachtneming van de toepasselijke regelgeving.
Proceskosten
5.18.
Gelet op de aard van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding de kosten van het geding (verzoek en tegenverzoek) te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2019;
- wijst af het door [verzoekster] meer of anders verzochte;
- wijst de tegenverzoeken van [verweerster] af;
- compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Langeler en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688