ECLI:NL:RBROT:2019:6822

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
ROT 19/3955
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting van een pand wegens illegale gokactiviteiten en aanwezigheid van een Cash Center

Op 28 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een onderneming gevestigd aan een bepaald adres, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen een besluit van de burgemeester van Rotterdam. Dit besluit, genomen op 12 augustus 2019, hield in dat het pand van verzoekster voor drie maanden gesloten moest worden vanwege de aanwezigheid van een Cash Center en vermeende illegale gokactiviteiten. De burgemeester baseerde zijn besluit op een bestuurlijke rapportage van de Nederlandse Kansspelautoriteit (Ksa) en stelde dat het Cash Center nauw verweven was met illegale gokactiviteiten op de website www.forzza.com. Verzoekster betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat er feitelijk niet in haar pand was gegokt en dat het Cash Center al op 28 maart 2019 was verwijderd.

Tijdens de zitting op 21 augustus 2019, waar verzoekster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en andere advocaten, werd de zaak behandeld samen met 36 andere verzoeken om voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom de sluiting van het pand noodzakelijk was voor de openbare orde, vooral omdat er geen bewijs was van illegaal gokken in het pand en het Cash Center al eerder was verwijderd. De voorzieningenrechter besloot daarom het verzoek van verzoekster toe te wijzen, het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar, en verweerder te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij het opleggen van bestuursdwang en de noodzaak voor de overheid om voldoende bewijs te leveren voor de genomen maatregelen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van verzoekster niet ondergeschikt mochten worden gemaakt aan de veronderstellingen van de burgemeester zonder voldoende onderbouwing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3955
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [vestigingsplaats verzoekster] , verzoekster,

gemachtigde: mr. P. Koorn,
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. J. Bootsma.

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd strekkende tot sluiting van het pand aan de [adres] voor de duur van drie maanden op grond van artikel 2:35, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (APV).
Tegen het bestreden besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoekster op 12 augustus 2019 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft tegelijk met 36 andere verzoeken om een voorlopige voorziening plaatsgevonden op 21 augustus 2019. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van mr. S. Janssen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van mr. M. Koppenol, mr. M. Kooistra en mr. W. Tulmans.

Overwegingen

1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
Feiten
2.1.
Verzoekster heeft een onderneming die is gevestigd aan de [adres] .
2.2.
Verweerder is met de bestuurlijke rapportage van 29 april 2019 en daarbij behorende stukken (onder meer de bestuurlijke rapportage onderzoek ‘Kassa’ en een proces-verbaal van bevindingen van de Nederlandse Kansspelautoriteit (Ksa)) door de politie op de hoogte gesteld van het in 2018 door de Ksa gestarte onderzoek ’Kassa’ over de samenhang tussen Cash Centers en het aanbieden van niet vergunde en daarmee illegale kansspelen via de website www.forzza.com. Een Cash Center is een automaat waar een gebruiker een account kan aanmaken, waarop vervolgens contant geld kan worden gestort. De verdenking is dat met dit account weddenschappen op sportwedstrijden op website www.forzza.com afgesloten kunnen worden. Met een eenmaal aangemaakt account zou vervolgens met elk willekeurig ander apparaat dat een verbinding met internet heeft, kunnen worden gegokt. Het saldo van het aangemaakte account kan uitsluitend met behulp van het Cash Center op de locatie waar het account is aangemaakt, worden geïnd. Uit de rapportage blijkt dat er Cash Centers op ongeveer 140 locaties in Nederland zijn geplaatst, waarvan 68 in de gemeente Rotterdam. Op 28 maart 2019 zijn de Cash Centers in de gemeente Rotterdam in beslag genomen. Op basis van de bestuurlijke rapportage van 29 april 2019 heeft verweerder op 11 juni 2019 een voornemen uitgebracht waarin hij heeft aangekondigd een maatregel te treffen op grond van artikel 2:35, eerste lid, van de APV. Verzoekster heeft tegen het voornemen een zienswijze ingediend.
Bestreden besluit
3.1.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat in de onderneming een Cash Center in beslag is genomen en dat gelet op de bestuurlijke rapportage van 29 april 2019 voor hem voldoende vaststaat dat een Cash Center nauw is verweven met de illegale gokactiviteiten die via www.forzza.com worden aangeboden. Verder heeft verweerder erop gewezen dat verzoekster een “handling fee” van 40% van de gokopbrengsten ontvangt en dus financieel voordeel geniet van het gebruik van een Cash Center. Uit het financiële overzicht van de Ksa blijkt dat over de maand maart 2019 bij alle Rotterdamse ondernemingen waar een Cash Center is aangetroffen een bedrag van in totaal 1,25 miljoen euro is ingelegd op de website www.forzza.com. Verweerder acht het aannemelijk dat verzoekster heeft toegestaan dan wel niet heeft weten te voorkomen dat in de onderneming een Cash Center is geplaatst. Verweerder stelt dat er, gelet op de inhoud van de door de Ksa overgelegde processen-verbaal, sprake is van een samenwerkingsverband. Voor verweerder is relevant dat personen achter de website www.forzza.com en degenen die Cash Centers plaatsen vermoedelijk een strafbaar feit hebben begaan en daarbij de Cash Centers in Rotterdamse ondernemingen, waaronder die van verzoekster, een rol hebben gespeeld. Verweerder stelt verder dat gokactiviteiten op websites als www.forzza.com waarbij gebruik wordt gemaakt van Cash Centers in lokale ondernemingen een circuit in stand houden waarin grote geldbedragen omgaan waarvan de herkomst niet altijd duidelijk is. Deze activiteiten hebben een ondermijnend karakter die criminaliteit aantrekken dan wel genereren. Dat kan ook leiden tot een situatie waarin het verdienmodel van een onderneming mede is gebaseerd op inkomsten die worden gegenereerd uit in Nederland verboden activiteiten. Daarbij komt dat deze gokactiviteiten zich aan elke vorm van toezicht onttrekken, dat er anoniem kan worden gegokt, ook door minderjarigen, en dat verslavingspreventie kennelijk geen prioriteit heeft.
Het is, zo stelt verweerder, absoluut ongewenst dat organisaties die het mogelijk maken dat vermoedelijk illegaal wordt gegokt kunnen wortelen in de samenleving met gebruikmaking van lokale ondernemingen. Verweerder acht gelet hierop het treffen van een maatregel noodzakelijk. Het belang is gelegen in het beschermen van de openbare orde en het voorkomen van herhaling en dit belang dient zwaarder te wegen dan de belangen van verzoekster. Verweerder heeft daarom gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 2:35, eerste lid, van de APV. Een sluiting van het pand voor de duur van drie maanden acht hij passend, waarbij hij aansluiting zoekt hetgeen in het handhavingsarrangement behorende bij de Horecanota Rotterdam 2017-2021 is opgenomen met betrekking tot strafbare feiten.
3.2.
Verweerder heeft, en dat is ook ter zitting bevestigd, besloten om de werking van het bestreden besluit op te schorten totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Standpunt verzoekster
4. Verzoekster betwist - kort samengevat - dat er sprake is geweest van illegaal gokken in het pand waarin de onderneming wordt gedreven. Daarnaast plaatst verzoekster kanttekeningen bij de bevindingen van de Ksa zoals neergelegd in de rapportages die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd op een aantal punten. Er is geen sprake van een samenwerkingsverband, zoals verweerder stelt. Verzoekster wijst erop dat de maatregel voor haar grote financiële gevolgen heeft. Voorts is er volgens verzoekster geen reden om in het belang van het herstel van de openbare orde en voorkoming van herhaling tot sluiting van het pand over te gaan, nu het Cash Center al op 28 maart 2019 is verwijderd. Verzoekster stelt verder dat er geen belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat het bestreden besluit niet is genomen in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
APV
5.1.
Op grond van artikel 2:35, eerste lid, van de APV kan de burgemeester, indien zulks naar zijn oordeel in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat is vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw - niet zijnde een seksinrichting - of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.
5.2.
Voor de uitvoering van zijn handhavingsbevoegdheid met betrekking tot horeca-inrichtingen heeft verweerder beleid opgesteld dat is neergelegd in de Horecanota Rotterdam 2017-2021 (de Horecanota). Van deze Horecanota maakt ook een handhavingsarrangement deel uit. Uit de Horecanota volgt dat openbare inrichtingen niet het toneel mogen worden van strafbare handelingen of een uitvalsbasis mogen vormen voor criminelen.
Onder strafbare feiten worden in elk geval verstaan illegale kansspelen.
In geval van strafbare feiten sluit verweerder bij een eerste constatering de inrichting voor drie maanden. Dit vanwege het georganiseerde en/of ondermijnende karakter van dergelijke strafbare feiten en de impact die dit heeft op de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat. Indien de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, kan verweerder besluiten om hiervan af te wijken en volstaan met een waarschuwing of juist een handhavingsstap overslaan in het arrangement. Feiten en omstandigheden die relevant zijn bij een dergelijke afweging zijn onder andere (niet limitatief):
• de aard, duur en omvang van het strafbare feit;
• constatering van meerdere strafbare feiten;
• verwijtbaarheid, dan wel betrokkenheid van de exploitant, de beheerder(s), de portier(s) en/of het (overige) personeel;
• de getroffen maatregelen door de exploitant om de openbare orde in en rond de inrichting in voldoende mate te herstellen en de medewerking die daarbij wordt verleend aan toezichthoudende instanties;
• aantreffen in de inrichting van personen met antecedenten op het gebied van bovenstaande strafbare feiten of zich ten aanzien van dergelijke feiten recidiveren.
Spoedeisend belang
6. De voorzieningenrechter acht aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Beoordeling voorzieningenrechter
7.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder zich bij het nemen van het bestreden besluit heeft mogen baseren op de informatie die door de politie aan hem is verstrekt over de werking van Cash Centers in het algemeen. Op basis daarvan heeft verweerder mogen aannemen dat Cash Centers worden gebruikt voor het storten van contant geld, waarop een tegoed wordt toegekend aan het op dat Cash Center aangemaakte account en dat het tegoed op dat account vervolgens elders via internet kan worden ingezet om - onder meer - te gokken op de website www.forzza.com. Verder blijkt uit de informatie van de Ksa dat het uitsluitend via een op een Cash Center verkregen account mogelijk is om deel te nemen aan de op de website www.forzza.com aangeboden kansspelen. Hoewel dit door verzoekster wordt betwist, ziet de voorzieningenrechter niet in dat verweerder niet van deze informatie mocht uitgaan. Bovendien ziet de voorzieningenrechter niet in dat beantwoording van de vraag of uitsluitend via een Cash Center op de website www.forzza.com kan worden gegokt van belang is voor het geschil dat hier aan de orde is. Verweerder mocht er ook van uitgaan dat wanneer met dat account wordt gegokt op de website www.forzza.com, de eventuele winsten uitsluitend tot uitbetaling kunnen komen op het Cash Center waarop het account is aangemaakt. Tevens mocht verweerder er vanuit gaan dat op deze website www.forzza.com illegaal werd gegokt, nu geen vergunning op grond van de Wet op de Kansspelen (Wok) was afgegeven.
7.2.
Vast staat dat in de onderneming van verzoekster op 28 maart 2019 een Cash Center is aangetroffen en in beslag is genomen. Verweerder heeft er voor het nemen van het bestreden besluit van uit mogen gaan dat dit Cash Center dezelfde functionaliteiten heeft als de Cash Centers waarover de Ksa heeft gerapporteerd.
7.3.
Bij het proces-verbaal van bevindingen van 23 april 2019 van de Ksa is een overzicht gevoegd met betrekking tot de geldbedragen en omzetgegevens die zijn aangetroffen op de Cash Centers die in de gemeente Rotterdam in beslag zijn genomen. Verweerder leidt uit dit overzicht af dat via het Cash Center in de onderneming van verzoekster in de periode van 1 maart 2019 tot en met 27 maart 2019 bedragen zijn ingelegd om te kunnen deelnemen aan weddenschappen op de website www.forzza.com.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het door verweerder overgelegde overzicht, voor zover al goed leesbaar, weliswaar gegevens vermeldt over het in de onderneming van verzoekster aangetroffen Cash Center in de periode van 1 maart 2019 tot en met 27 maart 2019, maar dat dit overzicht niets zegt over stortingen, inleg en omzet in andere periodes. Dit neemt overigens niet weg dat de voorzieningenrechter er met verweerder vanuit gaat dat verzoekster inkomsten heeft gehad door het gebruik van het Cash Center in haar onderneming.
7.4.
Ter beoordeling staat of verweerder op basis van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in het belang van de openbare orde had mogen overgaan tot het opleggen van een last onder bestuursdwang om het pand waarin de onderneming is gevestigd voor drie maanden te sluiten en of dit besluit in bezwaar naar alle waarschijnlijkheid in stand zal kunnen blijven.
7.5.
De voorzieningenrechter is hiervan niet overtuigd. Van belang is dat, zoals verweerder ook nadrukkelijk in het bestreden besluit heeft gesteld, feitelijk niet is gegokt in het pand waar verzoekster haar onderneming heeft. Voor zover verweerder stelt dat verzoekster door middel van het plaatsen van een Cash Center deel uitmaakt van een netwerk van ondernemingen (samenwerkingsverband) dat met behulp van Cash Centers illegale gokactiviteiten mogelijk maakt, kan de voorzieningenrechter verweerder niet volgen. Uit het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag gelegde stukken kan de voorzieningenrechter niet afleiden dat verzoekster deel uitmaakt van een dergelijk samenwerkingsverband. Hiertoe is onvoldoende dat verzoekster een Cash Center in haar onderneming had staan waarvoor zij een contract had afgesloten met een leverancier en dat, zoals verweerder stelt, in de periode van 1 tot en met 27 maart 2019 op de binnen de gemeente Rotterdam aanwezige Cash Centers in totaal voor 1,25 miljoen euro is ingelegd op de website www.forzza.com. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat het Cash Center van verzoekster al op 28 maart 2019 in beslag is genomen. Uit de bestuurlijke rapportage van 29 april 2019 is niet gebleken van (andere) strafbare feiten in het pand ten tijde het in beslag nemen van het Cash Center. Ook is uit het bestreden besluit niet gebleken van andere incidenten of overlast, die direct of indirect verband houden met het gebruik van het Cash Center.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het beschermen van de openbare orde en het voorkomen van herhaling de maatregel noodzakelijk maakt. Evenmin heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom in dit geval die belangen zodanig groot zijn dat de belangen van verzoekster daar niet tegenop wegen.
7.6.
Op grond van het voorgaande betwijfelt de voorzieningenrechter of het bestreden besluit in bezwaar in stand zal kunnen blijven.
7.7.
Nu het voor de voorzieningenrechter niet duidelijk is of de geconstateerde gebreken in bezwaar kunnen worden hersteld ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Mr. Koorn is als gemachtigde opgetreden in deze zaak en 30 andere zaken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat alle zaken van mr. Koorn samenhangende zaken zijn zoals bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). In artikel 3, eerste lid, van het Bpb is bepaald dat samenhangende zaken worden beschouwd als één zaak. Samenhangende zaken zijn, zo blijkt uit het tweede lid van dit artikel, door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. In alle zaken van mr. Koorn zijn het onderwerp en het toetsingskader (nagenoeg) gelijk en zijn de verzoekschriften gelijkluidend. De voorzieningenrechter stelt op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de 31 zaken gezamenlijk vast op € 1.536,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1,5 vanwege het aantal zaken). Omdat er sprake is van 31 samenhangende zaken, komt dit neer op € 49,55 per zaak.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoekster;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 345,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 49,55.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C.J.H. Lamens-van den Bulk, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 28 augustus 2019.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.