ECLI:NL:RBROT:2019:6822
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.G.L. de Vette
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake sluiting van een pand wegens illegale gokactiviteiten en aanwezigheid van een Cash Center
Op 28 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een onderneming gevestigd aan een bepaald adres, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen een besluit van de burgemeester van Rotterdam. Dit besluit, genomen op 12 augustus 2019, hield in dat het pand van verzoekster voor drie maanden gesloten moest worden vanwege de aanwezigheid van een Cash Center en vermeende illegale gokactiviteiten. De burgemeester baseerde zijn besluit op een bestuurlijke rapportage van de Nederlandse Kansspelautoriteit (Ksa) en stelde dat het Cash Center nauw verweven was met illegale gokactiviteiten op de website www.forzza.com. Verzoekster betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat er feitelijk niet in haar pand was gegokt en dat het Cash Center al op 28 maart 2019 was verwijderd.
Tijdens de zitting op 21 augustus 2019, waar verzoekster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en andere advocaten, werd de zaak behandeld samen met 36 andere verzoeken om voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom de sluiting van het pand noodzakelijk was voor de openbare orde, vooral omdat er geen bewijs was van illegaal gokken in het pand en het Cash Center al eerder was verwijderd. De voorzieningenrechter besloot daarom het verzoek van verzoekster toe te wijzen, het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar, en verweerder te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij het opleggen van bestuursdwang en de noodzaak voor de overheid om voldoende bewijs te leveren voor de genomen maatregelen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van verzoekster niet ondergeschikt mochten worden gemaakt aan de veronderstellingen van de burgemeester zonder voldoende onderbouwing.