ECLI:NL:RBROT:2019:6926

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
10/260373-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van grote hoeveelheden cocaïne, witwassen en bezit van een vuurwapen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in Albanië, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van 67 kilo cocaïne, het witwassen van € 684.735 en het bezit van een doorgeladen vuurwapen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zeven jaren, maar de rechtbank legde uiteindelijk een straf op van vijf jaren en zes maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 16 december 2018 in Rotterdam een aanzienlijk bedrag aan contant geld en een grote hoeveelheid cocaïne in zijn woning had, evenals een vuurwapen. De rechtbank concludeerde dat het bewijs, waaronder het DNA van de verdachte op de aangetroffen cocaïne en het vuurwapen, overtuigend was. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een vormverzuim bij de doorzoeking van de woning, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen rechtsgevolgen met zich meebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, waaronder de impact van de cocaïnehandel op de volksgezondheid en de georganiseerde criminaliteit. De verdachte werd schuldig bevonden aan witwassen, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het bezit van een vuurwapen. De rechtbank verklaarde de in beslag genomen geldbedragen verbeurd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/260373-18
Datum uitspraak: 21 augustus 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Albanië) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 augustus 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de onder de verdachte in beslag genomen geldbedragen van in totaal € 684.735,-.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht om bewijsuitsluiting wegens een vormverzuim. Op 16 december 2018 heeft een doorzoeking van de woning waar de verdachte verbleef plaatsgevonden. In het dossier bevindt zich slechts een beslissing van de rechter-commissaris van 20 december 2018, waaruit blijkt dat de rechter-commissaris – op vordering van de officier van justitie – heeft bepaald dat een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsvindt op het adres [adres] . De rechter-commissaris is bij de doorzoeking niet in beeld geweest en onduidelijk is wie leiding heeft gegeven aan de doorzoeking. Daarmee voldoet de doorzoeking niet aan de eisen die de wet stelt. De verdachte is daarmee geschaad in zijn recht op privacy. Het als gevolg van de doorzoeking verkregen bewijs dient primair te worden uitgesloten. Subsidiair dient met dit vormverzuim rekening te worden gehouden in de strafoplegging.
4.1.2.
Beoordeling
De raadsman voert een verweer met het oog op een rechtsgevolg als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Uit het dossier blijkt dat de hulpofficier van justitie telefonisch contact heeft gehad met de officier van justitie, die de doorzoeking mondeling heeft gevorderd bij en heeft toegelicht aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft de doorzoeking telefonisch geopend en gesloten. De doorzoeking heeft plaatsgevonden onder leiding van de hulpofficier van justitie.
In het dossier zit geen schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. Anders dan de raadsman betoogt, hoeven aan dit ontbreken geen rechtsgevolgen verbonden te worden (HR 14 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6962) en de rechtbank ziet daarin ook geen aanleiding nu er geen discussie over is dat er voldoende grond was voor de doorzoeking. De rechtbank volstaat met de constatering dat het ontbreken van de schriftelijke machtiging in het dossier een vormfout is.
Over de waardering van het bewijs wordt het volgende overwogen.
Op 16 december 2018 is onder de verdachte een contant geldbedrag van € 680.000,- aangetroffen in een sporttas. Hij had ook een contant bedrag van € 735,- bij zich. In de woning waar de verdachte verbleef heeft de politie een forse partij cocaïne, een contant geldbedrag van € 4.000,-, een doorgeladen vuurwapen en tien kogelpatronen aangetroffen. Zowel op het magazijn van het vuurwapen als op het verpakkingsmateriaal van de pakketten drugs, is het DNA van de verdachte aangetroffen. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard niets te weten van het wapen en de cocaïne. Hij heeft echter geen concrete alternatieve verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn DNA-spoor daarop. Nu deze uitleg achterwege is gebleven, leidt de aanwezigheid van het DNA-materiaal op de aangetroffen pakketten drugs en het magazijn van het wapen in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat het DNA-spoor als een daderspoor kan worden aangemerkt. Ook voor de onder verdachte aangetroffen geldbedragen heeft de verdachte geen overtuigende uitleg gegeven. De omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen maken naar het oordeel van de rechtbank dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de onder de verdachte aangetroffen contante geldbedragen een legale herkomst hebben. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het geld – middellijk of onmiddellijk – van misdrijf afkomstig was en de rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte dat ook wist.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 16 december 2018 te Rotterdam, contante geldbedragen, te weten
- een contant geldbedrag van 680.000,- euro (in een door verdachte bij zich gedragen sporttas), en
- een contant geldbedrag van 4000,- euro (in een woning aan de Duisburghof 25) en
- een contant geldbedrag van 735,- euro, voorhanden
heeftgehad, terwijl hij wist dat
dievoorwerp
engeheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig wa
renuit enig misdrijf;
2.
hij op 16 december 2018 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 66.914,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 16 december 2018 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock (type 26, kaliber 9mm) en tien bijbehorende kogelpatronen (merk Gfl), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
ten aanzien van feit 1:
witwassen;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft bijna 67 kilo cocaïne in de woning waar hij verbleef aanwezig gehad, geschikt voor verdere verspreiding onder dealers en verslaafden. De verdachte heeft hierdoor meegewerkt aan de handel in harddrugs. Cocaïne vormt een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en veroorzaakt overigens veel verwervingscriminaliteit. Daarnaast heeft verdachte een bedrag van in totaal € 684.735,- witgewassen. Dat levert een ernstig misdrijf op, nu verdachte daarmee heeft bijgedragen aan de instandhouding van ernstige vormen van criminaliteit. Het kan niet anders dan dat verdachte zich enkel en alleen heeft laten drijven door winstbejag ten koste van de samenleving. Witwassen vormt een aantasting van de legale economie en is mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer een bedreiging voor de samenleving.
Ook heeft verdachte een doorgeladen vuurwapen voorhanden gehad in de woning waarin hij verbleef. Het ongecontroleerde bezit van een wapen brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft hij daaraan bijgedragen.
Uit de combinatie van de bij de verdachte aangetroffen cocaïne, geldbedragen en het vuurwapen blijkt dat de verdachte deelgenomen heeft aan de georganiseerde criminaliteit, waarbij het vuurwapen aanwezig lijkt te zijn geweest ter bescherming binnen het criminele milieu.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. In het bijzonder heeft de rechtbank gekeken naar zaken waarbij het gaat om grote drugspartijen. Voorts houdt de rechtbank rekening met de rol van de verdachte en het feit dat de drugs en het geld werden aangetroffen in combinatie met een geladen vuurwapen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden. De gebruikelijk op te leggen straffen in grotere drugs(invoer)zaken zijn reden om iets lager te straffen dan door de officier van justitie geëist.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen geldbedragen van in totaal
€ 684.735,- verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
De in beslag genomen geldbedragen zullen worden verbeurd verklaard.
Feit 1 is met betrekking tot deze geldbedragen begaan. Op de beslaglijst staat ook de sporttas waarin een groot deel van het geld is aangetroffen. Ook deze tas zal worden verbeurd verklaard, omdat feit 1 met betrekking tot dat voorwerp is begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10 van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1:
€ 680.000,- (G5731834);
€ 4.000,- (G5731811);
€ 735,- (G5731792);
1. sporttas ( G5731811).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. C. Vogtschmidt en C.E. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.D.B. Reuter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 augustus 2019.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 16 december 2018 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer contante geldbedragen, te weten
- een contant geldbedrag van 680.000,- euro (in een door verdachte bij zich gedragen sporttas), en/of
- een contant geldbedrag van 4000,- euro (in een woning aan de [adres] ) en/of
- een contant geldbedrag van 735,- euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 16 december 2018 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 66.914,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 16 december 2018 te Rotterdam, (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock (type 26, kaliber 9mm) en/of tien (bijbehorende) kogelpatronen (merk Gfl), voorhanden heeft gehad.