In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap CREDIET MAATSCHAPPIJ DE IJSSEL B.V. (hierna: De IJssel) en twee gedaagden die een kredietovereenkomst met De IJssel hadden gesloten. De IJssel vorderde betaling van een openstaand saldo van € 46.513,41, vermeerderd met rente en kosten, omdat de gedaagden in gebreke waren gebleven bij het voldoen van hun betalingsverplichtingen. De gedaagden voerden verweer en stelden dat De IJssel tekort was geschoten in haar zorgplicht als kredietverstrekker, en vroegen ontbinding van de overeenkomst.
De rechtbank oordeelde dat De IJssel niet onzorgvuldig had gehandeld en dat de gedaagden meer dan twee maanden achterstallig waren in hun betalingen. De rechtbank wees de vordering van De IJssel toe en verklaarde dat de gedaagden hoofdelijk moesten betalen. De rechtbank verwierp ook de vordering in reconventie van de gedaagden tot ontbinding van de overeenkomst, omdat er geen sprake was van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van De IJssel. De rechtbank veroordeelde de gedaagden in de proceskosten, die op € 5.273,81 werden begroot.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van kredietverstrekkers en de noodzaak voor consumenten om goed geïnformeerd te zijn over de voorwaarden van kredietovereenkomsten. De rechtbank bevestigde dat de contractuele rente en vertragingsvergoeding niet oneerlijk waren en dat de gedaagden niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun claims over onduidelijkheid in de overeenkomst.