ECLI:NL:RBROT:2019:7012

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
2 september 2019
Zaaknummer
C/10/565044 / JE RK 18-4020
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige met onderzoek naar opvoedcapaciteiten van de vader

In deze zaak heeft de kinderrechter op 12 april 2019 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige, geboren in 2015. De minderjarige verblijft momenteel in een crisispleeggezin. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er relevante informatie over de verblijfplaatsen van de minderjarige in het verleden is verstrekt, die niet in de overgelegde stukken was opgenomen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de gecertificeerde instelling (GI) de opvoedcapaciteiten van de gezaghebbende vader en zijn mogelijkheden om voor de minderjarige te zorgen, serieus moet onderzoeken.

De GI heeft verzocht om de uithuisplaatsing van de minderjarige te verlengen tot de einddatum van de ondertoezichtstelling, namelijk 24 augustus 2019. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de vader aanwezig was en de moeder niet. De vader steunt de uithuisplaatsing en is bezig om dichter bij de minderjarige te verhuizen. De kinderrechter heeft op basis van de informatie ter zitting en de rapportages van de GI besloten dat het in het belang van de minderjarige is om de uithuisplaatsing te verlengen, maar niet verder dan 1 augustus 2019. De kinderrechter heeft de GI verzocht om twee weken voor de volgende zitting een rapportage in te dienen over de stand van zaken.

De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 1 mei 2019. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/565044 / JE RK 18-4020
datum uitspraak: 12 april 2019

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2015 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 3 januari 2019 en de daaraan ten grondslag liggende stukken,
- de rapportage van de GI van 1 april 2019, ingekomen bij de griffie op 2 april 2019.
Op 12 april 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .
Opgeroepen en niet verschenen is: de moeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.

Het aangehouden verzoek

De GI heeft verzocht de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 24 augustus 2019.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Het gaat goed met [voornaam minderjarige] in het crisispleeggezin. Het crisispleeggezin was al in beeld voor de plaatsing zelf. De grootouders vaderszijde zijn bekenden van het pleeggezin. De vaste jeugdbeschermer is nu afwezig. De rapportage is helder over de moeder. Zij kan nu niet voor [voornaam minderjarige] zorgen. Over de mogelijkheden van de vader is de GI op dit moment niet voldoende op de hoogte. De GI zal de mogelijkheden van de vader om de zorg voor [voornaam minderjarige] op zich te nemen onderzoeken.

Het standpunt van de vader

De vader staat op dit moment achter de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in het crisispleeggezin. [voornaam minderjarige] is in overleg met de grootouders vaderszijde bij het huidige crisispleeggezin geplaatst. De pleegouders en de grootouders vaderszijde hebben dezelfde woonplaats en kennen elkaar goed. De vader zal binnenkort verhuizen naar dezelfde plaats om dichterbij [voornaam minderjarige] en zijn ouders te zijn. De moeder heeft [voornaam minderjarige] bij de vader achtergelaten nadat de ouders uit elkaar zijn gegaan; [voornaam minderjarige] was toen ongeveer een jaar. Vanwege het werk van de vader heeft hij [voornaam minderjarige] na enige tijd bij zijn ouders gebracht. In overleg is er op enig moment voor gekozen [voornaam minderjarige] in het huidige pleeggezin te plaatsen, omdat dit een bekend gezin is voor [voornaam minderjarige] . [voornaam minderjarige] heeft van vanaf februari 2018 weer enige tijd bij de moeder gewoond.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de GI sinds de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] lange tijd, ondanks pogingen daartoe, geen contact heeft gehad met de moeder. De GI heeft op 27 maart 2019 weer contact gekregen met de moeder. De moeder heeft tegen de GI gezegd achter een gefaseerde terugplaatsing bij haar te staan. De GI heeft echter niet voldoende zicht gekregen op de mogelijkheden van de moeder. De vader heeft ten tijde van de uithuisplaatsing aangegeven vanwege zijn werk (nog) niet zelfstandig de zorg voor [voornaam minderjarige] te kunnen dragen, waardoor [voornaam minderjarige] in het huidige pleeggezin is geplaatst.
Ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige] in het verleden lange tijd, en ook nu weer, in het netwerk van de vader en de grootouders vaderszijde heeft verbleven. Ter zitting is ook gebleken dat [voornaam minderjarige] mogelijk maar een korte periode in zijn jonge leven bij de moeder heeft gewoond. Voorafgaand aan de zitting van vandaag was deze relevante informatie niet bekend. De vader heeft aangegeven dat hij bezig is om met behulp van zijn netwerk de zorg voor [voornaam minderjarige] op zich te nemen. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de GI de opvoedcapaciteiten en de mogelijkheden van de - gezaghebbende - vader om de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] te dragen, eventueel met steun van zijn netwerk, serieus moet onderzoeken. Van belang daarbij is dat [voornaam minderjarige] binnenkort vier jaar oud wordt en dan naar school zal gaan. Gezien ook wat [voornaam minderjarige] in zijn jonge leven al heeft meegemaakt, is het noodzakelijk dat zijn schoolgang met zo min mogelijk wisselingen zal verlopen.
Aangezien [voornaam minderjarige] op dit moment verblijft in een bij hem goed bekend pleeggezin acht de kinderrechter het niet in zijn belang dat hij zou worden overgeplaatst naar een ander pleeggezin. De kinderrechter gaat er dan ook vanuit dat [voornaam minderjarige] tot aan de volgende zitting in het voor hem nu bekende netwerk zal verblijven.
Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, van Burgerlijk Wetboek). In afwachting van het onderzoek naar de opvoedcapaciteiten van de vader en de mogelijkheden om [voornaam minderjarige] binnen het netwerk op te vangen, zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] niet verder verlengen dan tot 1 augustus 2019 en het verzoek voor het overige aanhouden.
De GI wordt verzocht om twee weken vóór de hierna vermelde zittingsdatum een briefrapportage (met afschrift aan de belanghebbenden) te overleggen over de stand van zaken en of het verzoek voor het overige verzochte wordt gehandhaafd.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, tot uiterlijk 1 augustus 2019;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen:

houdt de beslissing voor het overige verzochte aan en bepaalt dat het verhoor van de GI en de belanghebbenden in deze zaak zal plaatsvinden op
10 juli 2019 te 14:00 uurin het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI en de belanghebbenden;
verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde datum de kinderrechter (met afschrift aan de belanghebbenden) de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2019 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Apeldoorn als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 1 mei 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.