ECLI:NL:RBROT:2019:7025

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
2 september 2019
Zaaknummer
C/10/569833 / HA ZA 19-238
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident opheffing beslag in faillissement met belangenafweging tussen curator en eisers

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een incident tot opheffing van beslag dat door de curator was gelegd op bankrekeningen van de eisers. De eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J.Ch. van der Tak, vorderden dat de curator de beslagen zou opheffen, zodat zij over financiële middelen konden beschikken om zich te verdedigen in de hoofdzaak. De curator, mr. J.G.R. Touw, verweerde zich door te stellen dat het belang bij handhaving van het beslag zwaarder weegt dan het belang van de eisers bij opheffing. De rechtbank oordeelde dat de eisers onvoldoende aannemelijk hadden gemaakt dat het beslag ondeugdelijk was of onnodig gelegd. De rechtbank benadrukte dat de curator een belang heeft bij het behoud van het beslag als zekerheid voor haar vordering in de hoofdzaak. De eisers werden als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident. Het vonnis werd uitgesproken op 28 augustus 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/569833 / HA ZA 19-238
Vonnis in incident ex artikel 223 Rv van 28 augustus 2019
in de zaak van
[eiseres] q.q.,
in haar hoedanigheid van curator in de faillissementen van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
BEHEERMAATSCHAPPIJ WERKENDAM 1 B.V.,
BEHEERMAATSCHAPPIJ WERKENDAM 2 B.V., BEHEERMAATSCHAPPIJ WERKENDAM 3 B.V.en
BEHEERMAATSCHAPPIJ WERKENDAM 4 B.V.,
kantoorhoudende te Tilburg,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.G.R. Touw te Tilburg,
tegen

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 3],
gevestigd te [vestigingsplaats eiser 3] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 4],
gevestigd te [vestigingsplaats eiser 4] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in (voorwaardelijke) reconventie in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. J.Ch. van der Tak te Bergen op Zoom.
Eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident zal hierna de curator genoemd worden. Gedaagden in de hoofdzaak en eisers in het incident zullen hierna ieder afzonderlijk [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] , en gezamenlijk [eiser 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 februari 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende een incidentele vordering ex art. 223 Rv, met één productie;
  • de conclusie van antwoord in het incident ex art. 223 Rv, met één productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[eiser 1] c.s. vorderen om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de curator te bevelen de door haar, op basis van het verzoekschrift van 28 januari 2019 en het op 29 januari 2019 respectievelijk 13 februari 2019 verleende verlof, onder [eiser 1] c.s. op bankrekeningen/spaartegoeden gelegde beslagen op te heffen, op een zodanige wijze dat zowel [eiser 1] / [eiser 3] als [eiser 2] / [eiser 4] ieder de beschikking krijgen over maximaal € 15.000,00, kosten rechtens.
[eiser 1] c.s. hebben aan hun vordering - samengevat - ten grondslag gelegd dat zij, vanwege de door de curator gelegde beslagen, niet (kunnen) beschikken over de financiële middelen om een deugdelijk verweer te kunnen voeren in de hoofdzaak en daarom belang hebben bij gedeeltelijke opheffing van het beslag.
2.2.
De curator concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering van [eiser 1] c.s., met veroordeling van [eiser 1] c.s. in de kosten van het incident. De curator heeft -samengevat - betwist dat [eiser 1] c.s. belang hebben bij hun vordering. Voor zover dat belang er wel is, heeft de curator aangevoerd dat haar belang bij behoud van het beslag, zijnde zekerheid tot verhaal op [eiser 1] c.s. bij toewijzing van de vordering in de hoofdzaak, zwaarder weegt dan het belang van [eiser 1] c.s. bij opheffing van het beslag.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Vooropgesteld wordt dat op de voet van artikel 223 Rv iedere partij tijdens een aanhangig geding kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening treft voor de duur van het geding, mits de vordering samenhangt met de hoofdvordering.
3.2.
Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, blijkt van het bestaan van de hiervoor bedoelde samenhang, zodat [eiser 1] c.s. ontvankelijk zijn in hun provisionele vordering op grond van artikel 223 Rv.
3.3.
Bij de beoordeling van de vraag of die provisionele vordering toewijsbaar is, dient de rechter de belangen van partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en de proceskansen daarin.
3.4.
Op grond van artikel 705 lid 2 Rv kan de opheffing van het beslag onder meer worden uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger - in dit geval curator - ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Het ligt op de weg van degene die de opheffing van het beslag vordert - in dit geval [eiser 1] c.s. - om dit voldoende aannemelijk te maken.
3.5.
Nu de procedure zich nog in een vroeg stadium bevindt (de comparitie na antwoord moet immers nog plaatsvinden), kan niet worden gezegd dat de door de curator ingestelde vordering, afgezet tegen hetgeen [eiser 1] c.s. daartegenover hebben aangevoerd, weinig kans van slagen heeft. Om die reden kan niet worden aangenomen dat sprake is van ondeugdelijkheid van de door de curator tegen [eiser 1] c.s. ingestelde vordering als bedoeld in artikel 705 lid 2 Rv. Ook is vooralsnog niet gebleken dat het beslag onnodig is gelegd. [eiser 1] c.s. hebben onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot een ander oordeel. In zoverre is er voor toewijzing van de provisionele vordering dus geen plaats.
3.6.
Een afweging van de belangen van partijen maakt dit niet anders. Het belang van de curator bij handhaving van het beslag is gelegen in het te gelde kunnen maken van haar vordering indien en voor zover deze wordt toegewezen. Daartegenover hebben [eiser 1] c.s. gesteld dat zij belang hebben bij gedeeltelijke opheffing van het beslag, zodat zij over de financiële middelen komen te beschikken teneinde verweer te kunnen voeren in de hoofdzaak. De stelling van [eiser 1] c.s. dat zij thans over onvoldoende financiële middelen beschikken om een advocaat en/of deskundige te betalen, is door de curator gemotiveerd betwist, zodat dit niet is komen vast te staan. Voor zover dit al zou komen vast te staan, heeft de curator terecht aangevoerd dat [eiser 1] c.s. (op een andere manier) inkomsten (hadden) kunnen genereren of (onder omstandigheden) gebruik kunnen maken van gefinancierde rechtsbijstand door de overheid of er voor hadden kunnen kiezen om zich te voorzien van verzekeringsdekking ter zake van eventueel te maken kosten van rechtsbijstand. Overwogen wordt verder dat [eiser 1] c.s. (tijdig) maatregelen hadden kunnen treffen om financiële middelen te reserveren voor een eventuele gerechtelijke procedure. Dat - zoals [eiser 1] c.s. hebben gesteld - de curator na het faillissement enige tijd heeft laten verstrijken alvorens een procedure te starten, doet hier niet aan af. De afweging die [eiser 1] c.s. kennelijk hebben gemaakt om geen voorzieningen te treffen, kan de curator niet gerechtvaardigd worden tegengeworpen. Wanneer het beslag (gedeeltelijk) wordt opgeheven, zal de curator aanzienlijk worden beperkt in haar verhaalsmogelijkheden in het geval de vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen. Gelet op het voorgaande alsook in aanmerking nemende dat [eiser 1] c.s. geen vervangende zekerheid hebben aangeboden, komt de rechtbank tot de conclusie dat het belang van de curator bij handhaving van het beslag in de omstandigheden van dit geval moet prevaleren boven het belang van [eiser 1] c.s. bij gedeeltelijke opheffing daarvan. De vordering van [eiser 1] c.s. zal derhalve worden afgewezen.
3.7.
[eiser 1] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator in het incident worden begroot op € 543,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief € 543,00).

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af;
4.2.
veroordeelt [eiser 1] c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 543,00;
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
11 september 2019voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019.
[3085/1729]