ECLI:NL:RBROT:2019:7164

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
ROT 19/10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding reiskosten moeder in het kader van persoonsgebonden budget op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord. Eiser, die bekend is met diverse psychische aandoeningen, had een verzoek ingediend om zijn persoonsgebonden budget (pgb) te verhogen om de reiskosten van zijn moeder te vergoeden. De moeder van eiser verleent hem ondersteuning, maar de kosten van haar reiskosten werden niet vergoed door verweerder, omdat deze kosten volgens de Verordening maatschappelijke ondersteuning niet in het pgb zijn opgenomen.

Eiser had eerder een pgb toegekend gekregen voor de periode van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019, maar de hoogte van het pgb was niet verhoogd met de reiskosten. Verweerder stelde dat de kosten voor de zorgverlener in het uurtarief zijn opgenomen en dat er geen sprake was van een onbillijkheid van overwegende aard. Eiser betwistte dit en voerde aan dat de verhoging van de reiskosten door de verhuizing van zijn moeder naar Klaaswaal een onbillijke situatie creëerde.

De rechtbank overwoog dat eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat het toegekende pgb niet toereikend was om in zijn zorgbehoefte te voorzien. De rechtbank oordeelde dat de beleidsvrijheid van het gemeentebestuur bij de uitvoering van de Wmo 2015 groot is en dat de keuzes van het college slechts met terughoudendheid kunnen worden getoetst. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/10

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. M.A.E. Bol,
en

het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord, verweerder,

gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een persoonsgebonden budget (pgb) voor een maatwerkvoorziening op grond van de
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) toegekend voor de periode van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019.
Bij besluit van 27 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en zijn moeder [naam moeder] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser, geboren in 1994, is bekend met Asperger, ADHD, dyslexie en agressieproblematiek. Op 2 juni 2018 heeft eiser zich bij verweerder gemeld met het verzoek de door verweerder eerder op grond van de Wmo 2015 verleende indicatie voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren te verlengen. Eiser heeft daarbij gevraagd om een persoonsgebonden budget (pgb) waarmee hij de ondersteuning bij zijn moeder kan inkopen en de door haar te maken reiskosten (€ 117,91 per maand) kan vergoeden.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de indicatie voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren verlengd van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019 en eiser voor het inkopen van deze zorg bij zijn moeder voor 2018 een pgb van € 1.946,03 toegekend. Verweerder heeft het pgb niet verhoogd met de reiskosten omdat deze kosten door de zorgverlener dienen te worden meegenomen in het uurtarief.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat met de aan eiser toegekende maatwerkvoorziening een passende bijdrage wordt geleverd aan de zelfredzaamheid en participatie van eiser, nu eiser met het hem toegekende pgb de noodzakelijke ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren kan inkopen. Er is een pgb-tarief toegekend dat is vastgelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2018 (Verordening). Dit tarief wordt niet verhoogd met reiskosten, ook niet op grond van de hardheidsclausule, omdat geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard.
4. Eiser stelt dat het toegekende pgb niet toereikend is om in de behoefte aan ondersteuning door zijn moeder te voorzien, op de ondersteuning van wie eiser is aangewezen. Door de verhuizing van zijn moeder naar Klaaswaal zijn haar reiskosten gestegen. Het niet vergoeden van de reiskosten betekent dat de moeder van eiser altijd in de buurt van eiser zou moeten blijven wonen. Dit terwijl moeder ook rekening moet houden met haar nieuwe partner en andere kinderen. Het pgb is niet toereikend en dat is in strijd met artikel 2.1.3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015. Eiser meent dat verweerder de hardheidsclausule in de Verordening had moeten toepassen. In dat verband wijst hij er op dat verweerder is uitgegaan van onjuiste gegevens. In het indicatierapport is ten onrechte geconcludeerd dat de leefsituatie van eiser redelijk stabiel is en dat er weinig veranderingen zijn geweest. Dit, terwijl eiser is verhuisd naar Maassluis en al een jaar niet meer werkt. Verder is hij gestart met begeleiding bij Fivoor en is begeleiding vanuit BOBA gestopt.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.1.
Zoals ter zitting besproken is uitsluitend in geschil de weigering van verweerder om de reiskosten van de moeder van eiser te vergoeden door verhoging van het pgb.
5.2.
In de Verordening is een afzonderlijk tarief voor de inkoop van ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren door iemand uit het sociale netwerk bepaald.
5.3.
Op grond van artikel 10, vierde lid, onder b, van de Verordening wordt de hoogte van een pgb voor begeleiding/ondersteuning bij sociaal en persoonlijke functioneren door een niet daartoe opgeleid persoon of een persoon die behoort tot het sociale netwerk vastgesteld op: bruto loon trede 1 functieschaal 40 GGZ, vermeerderd met 8% vakantiegeld en 25% sociale lasten inclusief verzekering en tegenwaarde van verlofuren (bijlage 1).
5.4.
In bijlage 1 is de hoogte van het pgb voor sociaal en persoonlijk functioneren door een niet daartoe opgeleid persoon of een persoon die behoort tot het sociale netwerk vastgesteld op € 19,58 per uur (urenindicatie) en € 9,79 per punt (resultaatindicatie).
5.5.
Verweerder heeft voor 2018 het pgb-tarief voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren door de moeder vastgesteld in overeenstemming met de Verordening.
5.6.
Volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1402), heeft als uitgangspunt te gelden dat het gemeentebestuur grote beleidsvrijheid heeft bij de uitvoering van de Wmo 2015. Dit betekent dat de beleidskeuzen van de gemeenteraad en – binnen de daarvoor gestelde grenzen – het college voor de bestuursrechter een gegeven zijn, die slechts met terughoudendheid kunnen worden getoetst. Daar waar het gaat om maatwerkvoorzieningen, vindt deze vrijheid een grens in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015, dat bepaalt dat een maatwerkvoorziening een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt.
5.7.
Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij met het toegekende pgb niet staat is zich van de geïndiceerde zorg te voorzien. In het verweerschrift heeft verweerder berekend dat na aftrek van de reiskosten een uurtarief voor de door de moeder verleende hulp resteert dat boven het minimumloon ligt. Eiseres heeft dit niet weersproken. Hierdoor kan niet worden gezegd dat het pgb niet toereikend is en dat met het pgb geen passende bijdrage wordt geleverd. Dat door de verhuizing van eisers moeder naar Klaaswaal haar reiskosten zijn gestegen en dit wordt ervaren als een verlies van budget, kan – los van de vraag of dit risico voor rekening van cliënt of verweerder dient te komen – niet tot het oordeel leiden dat om deze reden geen sprake meer is van een passende bijdrage.
5.8.
Gelet op hetgeen in 5.7 is overwogen en alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, kan voorts niet worden gezegd dat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 22 van de Verordening (hardheidsclausule).
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. J. de Gans en prof. mr.
A.C. Hendriks, leden, in aanwezigheid van J. Bijleveld, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 30 augustus 2019.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.