ECLI:NL:RBROT:2019:7286

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
10/113766-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de maximumsnelheid en onverzekerd rijden met een motorrijtuig

Op 12 september 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 5 mei 2018 te Schiedam als bestuurder van een personenauto betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte reed met een snelheid die aanzienlijk hoger was dan de toegestane 30 km/u en verloor de controle over zijn voertuig, waardoor hij tegen een boom botste. De passagier in de auto, [naam slachtoffer], liep hierbij zwaar lichamelijk letsel op. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging, die onder andere bestond uit het rijden met onvoorzichtigheid en het rijden zonder verzekering. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de maximumsnelheid onder de gegeven omstandigheden niet voldoende was voor een bewezenverklaring van schuld volgens artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte werd vrijgesproken van dit feit, maar de rechtbank achtte de subsidiaire tenlastelegging van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 wel bewezen, evenals het feit dat de verdachte zonder verzekering reed. De rechtbank legde een geldboete op van € 300,00 en een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/113766-18
Datum uitspraak: 12 september 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 augustus 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging houdt kort gezegd in dat de verdachte op 5 mei 2018 te Schiedam als bestuurder van een personenauto:
  • door zeer dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag tegen een boom is gereden waardoor de passagier in zijn auto zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen (feit 1 primair);
  • door zijn rijgedrag gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt (feit 1 subsidiair);
  • in zijn auto heeft gereden terwijl die auto niet verzekerd was (feit 2).

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar;
  • veroordeling van de verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit tot een geldboete van € 550,00 subsidiair 11 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte is als gevolg van zeer onvoorzichtig rijgedrag tegen een boom aangereden waardoor de passagier in zijn auto zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het zeer onvoorzichtig rijgedrag bestond eruit dat hij - terwijl hij door de politie achtervolgd werd en dat voor hem kenbaar was - gedurende langere tijd veel te hard heeft gereden, waardoor hij in een redelijk scherpe bocht niet de rijbaan heeft kunnen volgen en uiteindelijk tegen een boom is gebotst. De verdachte is bovendien een beginnend bestuurder. Het voorgaande levert een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 op.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststelling feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 5 mei 2018 vond een eenzijdig verkeersongeval plaats op de Lorentzlaan te Schiedam, waarbij een personenauto (Volkswagen Lupo) tegen een boom is gereden. De verdachte was de bestuurder van die personenauto. Als gevolg van het ongeval heeft [naam slachtoffer] , die zich als passagier bij de verdachte in de auto bevond, ernstig letsel opgelopen. De verdachte reed op de Lorentzlaan met een hogere snelheid dan de daar toegestane 30 kilometer per uur door een flauwe bocht. De verdachte nam de bocht te ruim en raakte daardoor met zijn linker wiel de middenberm (de rand van een vluchtheuvel). Als gevolg hiervan is de verdachte de macht over zijn stuur verloren en is hij met zijn auto tegen een aan de rechterkant van de weg staande boom gebotst.
Primair: artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is vereist dat de verdachte enige vorm van schuld aan het onderhavige ongeval heeft gehad in de zin van die strafbepaling. Bij de vaststelling van die schuld komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van dit artikel. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Uit het dossier komen meerdere aanwijzingen naar voren dat de snelheid waarmee de verdachte reed op het moment dat hij door de bocht reed, fors hoger lag dan de toegestane 30 kilometer per uur. Een verkeersongevallenanalist van de politie concludeert na onderzoek dat de verdachte, kort voordat hij tegen de boom botste, heeft gereden met een indicatieve snelheid die heeft gelegen tussen de 60 en 80 kilometer per uur. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij net voor de bocht zijn snelheid heeft afgeremd naar ongeveer 50 kilometer per uur. De rechtbank kan op basis van het dossier in onvoldoende mate vaststellen wat de exacte snelheid was waarmee de verdachte reed, maar acht in elk geval bewezen dat de verdachte met een (veel) hogere snelheid heeft gereden dan de daar toegestane 30 kilometer per uur.
De rechtbank is van oordeel dat een enkele overschrijding van de maximumsnelheid onder de geschetste omstandigheden onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat de verdachte schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 - in welke vorm dan ook - aan het ongeval heeft gehad. Dat de verdachte ten tijde van het ongeval achtervolgd werd door een politievoertuig met blauwe zwaailichten, leidt niet tot een ander oordeel. Dat dit – voor zover het al aan de verdachte kenbaar was - enige invloed heeft gehad op het rijgedrag van de verdachte kan niet worden vastgesteld en is overigens ook niet als zodanig aan hem ten laste gelegd.
De verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Subsidiair: artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
De verdachte heeft met zijn rijgedrag gevaar op de weg veroorzaakt. De subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet is daarom bewezen.
4.1.3.
Conclusie
De primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is niet bewezen. Wel bewezen is de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van die wet.
4.2.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair en feit 2
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. subsidiair
hij op 5 mei 2018 te Schiedam als bestuurder van een
voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar
verkeer openstaande weg, de Lorentzlaan, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die
weg werd veroorzaakt, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
(terwijl achter hem een politievoertuig met blauwe zwaailichten reed dat
hem bleef volgen met hoge snelheid)
met een veel hogere snelheid dan de op die weg toegestane
maximumsnelheid van 30 km/u, heeft gereden en
-(mede door die snelheid) niet het verloop van de rijbaan heeft gevolgd
of heeft kunnen volgen en tegen een verhoogde middenberm is
gereden en
-(vervolgens) de controle over het voertuig is verloren en tegen een
boom is gereden;
2.
hij op 5 mei 2018 te Schiedam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), gekentekend [kentekennummer] , daarmede heeft
gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de
Franselaan en de Lorentzlaan, zonder dat er voor dit motorrijtuig een
verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering
motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Feit 2:
als bestuurder van een motorrijtuig daarmee op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering
motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte is in zijn auto met een te hoge snelheid door een bocht gereden en is daarbij tegen de middenberm van de weg aangereden, waardoor hij de macht over het stuur is kwijt geraakt en tegen een boom is aangereden. De hoge mate van gevaarzetting die de verdachte met dit rijgedrag heeft veroorzaakt wordt pijnlijk duidelijk uit de zich daadwerkelijk gerealiseerde ernstige gevolgen van de aanrijding bij [naam slachtoffer] , die als passagier in zijn auto zat. Zij heeft onder meer een hersenkneuzing opgelopen en een scheen- en kuitbeenbreuk die operatief hersteld moesten worden. Anderhalf jaar later kan zij nog steeds geen lange afstanden lopen, kan zij niet springen of rennen en heeft zij bovendien nog last van hoofdpijnaanvallen die mogelijk in relatie staan tot het ongeval.
Het verwijt (in strafrechtelijke zin) dat de rechtbank de verdachte maakt voor genoemd rijgedrag is – zoals in de bewijsoverweging reeds naar voren is gekomen - minder ernstig dan het verwijt dat de officier van justitie de verdachte maakt. Dit heeft tot gevolg dat ook de op te leggen straf lager zal uitvallen dan door de officier van justitie geëist.
Daarnaast had de verdachte ten tijde van het ongeval geen verzekering voor zijn auto afgesloten. Deze verplichte verzekering dient ertoe om eventuele slachtoffers van een ongeval te beschermen tegen de financiële gevolgen daarvan. Met een autoverzekering krijgt een slachtoffer immers (via de verzekeraar) de geleden schade vergoed, ook als de veroorzaker van het ongeval die schade zelf niet kan betalen. De verdachte heeft verzuimd om aan deze verplichting te voldoen en heeft daarmee onnodige risico’s voor anderen in het leven geroepen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 juni 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Ten aanzien van het gevaarlijk rijgedrag zal de rechtbank, gezien de ernst van het feit en de mate van gevaarzetting die de verdachte daarmee heeft veroorzaakt, een geldboete opleggen van na te noemen hoogte, evenals een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Het voorwaardelijk gedeelte van de ontzegging dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.
Ten aanzien van het onverzekerd rijden zal de rechtbank een geldboete van na te noemen hoogte opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit tot een
geldboete van € 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis;
ontzegtde verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit tevens
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze ontzegging een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit tot een
geldboete van € 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. J. van der Groen en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2019.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 mei 2018 te Schiedam als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich
zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen
geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Lorentzlaan,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen
daar,
(terwijl achter hem een politievoertuig met blauwe zwaailichten reed dat
hem bleef volgen met hoge snelheid)
-met een snelheid gelegen tussen ongeveer 60 en 80 km/u, in ieder geval
met een veel hogere snelheid dan de op die weg toegestane
maximumsnelheid van 30 km/u, heeft gereden en/of
-(mede door die snelheid) niet het verloop van de rijbaan heeft gevolgd
of heeft kunnen volgen en/of tegen een verhoogde middenberm is
gereden en/of
-(vervolgens) de controle over het voertuig is verloren en/of tegen een
boom is gereden,
waardoor een in die personenauto gezeten passagier, genaamd [naam slachtoffer]
, zwaar lichamelijk letsel (te weten een hersenkneuzing, twee
scheuren in de lever, een scheenbeenbreuk, een kuitbeenbreuk en een
enkelbreuk) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 mei 2018 te Schiedam als bestuurder van een
voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar
verkeer openstaande wegen, de Franselaan en de Lorentzlaan, althans
op één van deze wegen, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die
weg/wegen werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of
het verkeer op die weg/wegen werd gehinderd, althans kon worden
gehinderd,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
(terwijl achter hem een politievoertuig met blauwe zwaailichten reed dat
hem bleef volgen met hoge snelheid)
-met een snelheid gelegen tussen ongeveer 60 en 80 km/u, in ieder geval
met een veel hogere snelheid dan de op die weg toegestane
maximumsnelheid van 30 km/u, heeft gereden en/of
-(mede door die snelheid) niet het verloop van de rijbaan heeft gevolgd
of heeft kunnen volgen en/of tegen een verhoogde middenberm is
gereden en/of
-(vervolgens) de controle over het voertuig is verloren en/of tegen een
boom is gereden;
2.
hij op of omstreeks 5 mei 2018 te Schiedam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), gekentekend [kentekennummer] , daarmede heeft
gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg(en), de
Franselaan en/of de Lorentzlaan, zonder dat er voor dit motorrijtuig een
verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering
motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.