In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 september 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure naar aanleiding van een eerdere veroordeling van de verdachte voor computervredebreuk en oplichting. De officier van justitie, mr. J.M. Bonnes, heeft een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat werd op € 17.591,73. De verdediging heeft betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat de verdachte vrijgesproken zou moeten worden van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van de strafbare feiten, maar heeft ook rekening gehouden met de schadevergoeding die aan de benadeelde partij, ING, is toegewezen. Na beoordeling van de bewijsstukken en de ontnemingsrapportage, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil moet worden vastgesteld, omdat de vordering van de benadeelde partij in mindering wordt gebracht op het geschatte voordeel. De rechtbank heeft uiteindelijk bepaald dat de verdachte aan de staat een bedrag van € 0,- moet betalen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.