4.2.Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels Schuldhulpverlening (de Beleidsregels) doet verzoeker aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening, zowel bij de aanvraag als gedurende de looptijd van het schuldhulpverleningstraject.
Op grond van het tweede lid is verzoeker verplicht om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is gedurende de aanvraagperiode en tijdens het schuldhulpverleningstraject. De medewerking bestaat onder andere uit:
a. het nakomen van afspraken;
b. geen nieuwe schulden aangaan;
c. op tijd betalen van de vaste lasten;
d. het zich houden aan de bepalingen van de schuldregelingsovereenkomst.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregels besluit het college om schuldhulpverlening te weigeren dan wel te beëindigen indien verzoeker niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt zoals bepaald in artikel 4.
Op grond van het tweede lid wordt alvorens te besluiten tot weigering dan wel beëindiging ingevolge het eerste lid, verzoeker een redelijke hersteltermijn geboden om alsnog, binnen de gestelde termijn, de gevraagde medewerking te verlenen en/of informatie te verstrekken.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Beleidsregels kan het college in zeer bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien onverkorte toepassing daarvan aanleiding geeft of zou leiden tot disproportionele onredelijkheid of onbillijkheid.
5. Ter beoordeling ligt voor het bestreden besluit. In het bestreden besluit heeft verweerder er op gewezen dat de overwegingen in het advies van de commissie de motivering zijn van het besluit. De rechtbank constateert dat de commissie heeft aangenomen dat het opnieuw ontstaan van achterstanden bij zorgverzekeraar CZ de enige dragende reden is voor de beëindiging van eisers schuldhulpverleningstraject. Ter zitting heeft verweerder echter aangegeven dat ook de overige overwegingen in het primaire besluit ten grondslag hadden moeten liggen aan het bestreden besluit, waaronder de op eisers bankrekening aangetroffen betalingen aan deurwaarder [naam deurwaarder] voor een dossier dat niet is opgenomen in de schuldregeling, een niet betaalde boete aan het CJIB als gevolg waarvan er beslag is gelegd op eisers vakantiegeld over 2018 en het door eiser niet tijdig en niet volledig voldoen aan verzoeken om gegevens te overleggen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit wordt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd.
6. De rechtbank ziet geen mogelijkheid het geschil finaal te beslechten of een zogeheten bestuurlijke lus toe te passen, omdat zij daarvoor over onvoldoende gegevens beschikt. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen binnen acht weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal daarbij moeten uitgaan van alle nu bekende gegevens. De rechtbank wijst er in dit verband op dat eiser op 22 juni 2018, een dag na het primaire besluit, zijn betalingsachterstanden bij CZ heeft ingelost.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).