ECLI:NL:RBROT:2019:7473
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Gedoogbeslissing inzake handhaving Wet kinderopvang en rechtsgevolgen
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een kindercentrum en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. Timmers, betwistte een gedoogbeslissing van verweerder, die stelde dat het kindercentrum niet voldeed aan de drie-uursregeling zoals vastgelegd in de Wet kinderopvang (Wko). De brief van 20 september 2018, waarin verweerder mededeelde dat er geen handhavingsmaatregel zou worden opgelegd, werd door eiseres als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beschouwd. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.C. Avedissian, stelde echter dat deze brief geen rechtsgevolg had en derhalve geen besluit was.
De rechtbank oordeelde dat de brief van 20 september 2018 inderdaad een gedoogbeslissing was en geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank stelde vast dat de brief geen rechtsgevolg had en dat eiseres haar bedrijfsvoering ongehinderd kon voortzetten. De rechtbank volgde de redenering van verweerder dat de brief niet gericht was op rechtsgevolg en dat er geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen tegen een gedoogbeslissing konden worden aangewend. Eiseres had geen recht op een besluit omtrent handhaving, en de rechtbank oordeelde dat het afwachten van een handhavingsbesluit niet als onevenredig bezwarend kon worden aangemerkt.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.