ECLI:NL:RBROT:2019:7522

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
7933324 / VZ VERZ 19-15738
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren en onvoldoende gelegenheid tot verbetering

In deze zaak heeft de kantonrechter op 24 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Sportbedrijf Rotterdam B.V. en [verweerder]. Het verzoek is ingediend op grond van disfunctioneren van [verweerder], die sinds 1 augustus 2001 in dienst was bij de gemeente Rotterdam en later bij Sportbedrijf Rotterdam. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] herhaaldelijk in kennis is gesteld van zijn disfunctioneren en dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn functioneren te verbeteren, maar dat hij deze kans niet heeft gegrepen. De rechter heeft daarbij verwezen naar de gezichtspunten van de Hoge Raad van 14 juni 2019 (ECLI:NL:HR:2019:933). De kantonrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van artikel 7:669 lid 3 sub d BW, omdat [verweerder] niet in staat was om zijn taken naar behoren uit te voeren en er een verstoorde arbeidsrelatie was ontstaan. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 1 december 2019, en [verweerder] heeft recht op een transitievergoeding van € 41.830,10 bruto. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7933324 / VZ VERZ 19-15738
uitspraak: 24 september 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Sportbedrijf Rotterdam B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. B.J. Bongaards te Rotterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te Rotterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. J. Marges te Rotterdam.
Partijen worden hierna “Sportbedrijf Rotterdam” en “ [verweerder] ” genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, met 32 producties, ontvangen op 24 juli 2019;
  • het verweerschrift, met 2 producties;
  • de brief aan de zijde van Sportbedrijf Rotterdam van 27 augustus 2019,
met 5 aanvullende producties;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen aan de zijde van Sportbedrijf Rotterdam;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen aan de zijde van [verweerder] .
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 september 2019. Namens Sportbedrijf Rotterdam zijn verschenen dhr. [naam 1] ( manager sport programmering ) en mw. [naam 2] ( HR professional ), bijgestaan door mr. B.J. Bongaards. [verweerder] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Marges. Partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht. Van hetgeen ter mondelinge behandeling is verhandeld, heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking vervolgens bepaald op heden.

2.De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten.
2.1
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 augustus 2001 bij de gemeente Rotterdam, afdeling Dienst Sport & Recreatie in dienst getreden. Met ingang van 1 januari 2018 is deze afdeling verzelfstandigd en is [verweerder] in dienst bij rechtsopvolgster Sportbedrijf Rotterdam in de functie van Locatiemanager C . Het loon bedraagt thans € 3.376,00 bruto per maand exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.2
Sportbedrijf Rotterdam exploiteert en faciliteert zwembaden, gymzalen en sporthallen in Rotterdam. Tot 2017 was Rotterdam Noord het werkgebied van [verweerder] . Dhr. [naam 3] (hierna: “ [naam 3] ”) is toen de leidinggevende geweest van [verweerder] . In 2017 is aan [verweerder] het werkgebied Rotterdam Zuid toegewezen. Per april 2018 is hij teruggekeerd naar zijn werkgebied Rotterdam Noord. Vanaf september 2018 is [naam 3] wederom de leidinggevende van [verweerder] .
2.3
Tot 19 november 2018 maakte Sportbedrijf Rotterdam gebruik van de schoonmaakdiensten van GOM. Sindsdien heeft Sportbedrijf Rotterdam de schoonmaak van haar sportfaciliteiten in eigen beheer.
2.4
Op 4 oktober 2018 stuurt [naam 3] het bila-verslag van die datum aan [verweerder] .
In het bila-verslag is het volgende vermeld:
Klachtenafhandeling
Alles via cc naar mij.
(…)
Werkzaamheden:
Zet je werkzaamheden goed op papier. Waar ben je wanneer mee bezig? Wat kost veel tijd en energie? Probeer een planning voor jezelf te maken. Wat vind je leuk? Wat vind je lastig?
Heeft [naam 4][rechter: lees [verweerder] ]
nog niet gedaan.
Uitgelegd aan [naam 4] hoe en wat. [naam 5] ligt toe as. maandag.
(…)”
2.5
Op 30 oktober 2018 stuurt [naam 3] het bila-verslag van die datum aan [verweerder] .
In het bila-verslag is het volgende vermeld:
“Gaat goed met [naam 4] .
Heeft het druk. Heeft het naar zin.
Is zo onzichtbaar. Hoe komt dat?
Je koppelt nooit iets terug. Gaat hier aan werken.
(…)
Werkzaamheden:
Zet je werkzaamheden goed op papier. Waar ben je wanneer mee bezig? Wat kost veel tijd en energie? Probeer een planning voor jezelf te maken. Wat vind je leuk? Wat vind je lastig?
Volgende bila gaat zijn werkzaamheden toelichten.
(…)”
2.6
Op 2 november 2018 stuurt [naam 3] het volgende mailbericht aan [verweerder] :
“02-11-2018
Gesprek met [naam 4] n.a.v. s.v.z. schoonmaak gymzalen en inrichting schoonmaakkasten.
[naam 4] is niet geschrokken van de foto’s zegt hij. [naam 4] vindt dat ze in een proces zitten, waar het einde nog niet in zicht is. [naam 3] kan niet geloven dat [naam 4] niet teleurgesteld is. Zegt dat hij zich rot is geschrokken. [naam 4] heeft het wat [naam 3] betreft niet onder controle.
[naam 4] geeft toe het wel teleurstellend te vinden, mar vindt wel dat zijn medewerkers en Beercoo zich volledig inzetten en ingezet hebben. [naam 4] heeft schoonmaakkasten geen voorrang gegeven. Is eerst begonnen met Beercoo rapport en schoonmaken.
[naam 3] zegt dat hij ook vindt dat we op de goede weg zijn, maar dat hij verwacht had dat ze in de gebieden van [naam 4] veel verder zouden zijn. Met name de schoonmaakkasten waren een ramp. (…)
Afspraken gemaakt met [naam 4] :
[naam 4] gaat naar alle gymzalen vanaf volgende week. Gaat zelf ook de controles uitvoeren. Moet wat mij betreft wekelijks zijn rondes gaan doen.
Wekelijks overleg [naam 6] , [naam 4] , [naam 7] en [naam 1] . Notulen opstellen en verslag maken. Cc naar [naam 3] .
Twee-wekelijks overleg inplannen met medewerkers en hen aanspreken op taken en verantwoordelijkheden. Vastleggen en cc naar [naam 3] .
Verlof van medewerkers goed plannen. Niet meerdere medewerkers tegelijk op vakantie laten gaan.
Ga langs je locaties en ga in contact met huurders. Praat met hen. Inventariseer wensen en behoeftes.
Onderhoudsmeldingen: [naam 3] vindt dat dit een verantwoordelijkheid is van [naam 4] . [naam 4] moet hierop blijven hameren en de regie voeren. Alles melden in Meldportal.
(…) Afspraak is sowieso dat de gymzalen schoon zijn v.w.b. dagelijks gebruik (met uitzondering van het achterstallig schoonmaak-onderhoud, dat wordt extern uitbesteed) en dat de schoonmaakkasten er picobello uitzien! En dat we dit ook zo houden!
(…)”
2.7
Op 12 november 2018 stuurt [naam 3] het volgende mailbericht aan [verweerder] :
12-11-2018
Afspraken 02-11-2018 evalueren met [naam 4]
1.
gaat naar alle gymzalen vanaf volgende week. Gaat zelf ook de controles uitvoeren. Moet wat mij betreft wekelijks zijn rondes gaan doen.
[naam 4] beheert 20 gymzalen met 11 medewerkers en een A-medewerker. [naam 7] komt 1x per week in de gymzalen. Dat is te weinig. [naam 4] gaat ook 1x per week naar de gymzalen. [naam 1] moet zo snel mogelijk GBS leren, dan kan [naam 7] meer naar buiten en gymzalen bezoeken. Afgelopen week is [naam 7] met [naam 1] naar de locaties geweest.
Ben dit weekend naar Vredehofweg en Gashouderstraat geweest. Ben daar niet tevreden over. Zijn de zalen van [naam 8] zegt [naam 4] . Heeft [naam 8] twee keer aangesproken op staat van schoonmaak en schoonmaakkasten Vredehofweg en Gashoudersstraat. Gaat zelf kijken. Is niet tevreden voer [naam 8] . Deze week krijg ik gespreksverslag van [naam 4] met [naam 8] . Heeft [naam 8] al eerder aangesproken op schoonmaak.
2.
Wekelijks overleg [naam 6] , [naam 4] , [naam 7] en [naam 1] . Notulen opstellen en verslag maken. Cc naar [naam 3] . Nog niet gekregen. Krijg ik nog deze week.
3.
Twee-wekelijks overleg inplannen met medewerkers en hen aanspreken op taken en verantwoordelijkheden. Vastleggen en cc naar [naam 3] .
Deze middag groot overleg. Verslag deze week binnen bij [naam 3] .
4.
Verlof van medewerkers goed plannen. Niet meerdere medewerkers tegelijk op vakantie laten gaan. Besproken in locman-overleg vanmorgen.
(…)
[naam 4] : Aktielijst opstellen voor volgende bila. Uitbreiden met alle werkzaamheden.
(…)”
2.8
Op 14 november 2018 stuurt dhr. [naam 9] (coach bij Sportbedrijf Rotterdam, hierna: “ [naam 9] ”) het volgende mailbericht aan [verweerder] :
“(…)
Ik zend jou zo direct via ‘We Transfer’ de foto’s van enkele gymzalen die ik gisteren heb bezocht, na mijn bezoek aan de Meidoornstraat.
We spraken er over en ook over de GOM die met dieptereiniging van sanitair in Delfshaven bezig zou zijn. Ik heb de GOM in de zalen waar ik ben geweest niet aangetroffen en ook niet hun inspanningsresultaat .
Ik wordt nog steeds niet zo vrolijk van wat ik heb aangetroffen.
  • De eerste 3 foto’s zijn van de Van Alkemadehof. Netjes opgeruimd, maar deze materialen worden niet gebruikt om schoon te maken!
  • Tweede set foto’s is van de Rauwenhoffstraat. Nog geen heldere wisseling van materialen in rommelige werkkasten. Logboeken van Engelsestraat en Spaanseweg in smoezelig beheer kantoortje. Ik heb een melding gemaakt van de –zo het zich laat aanzien- langdurige verstopping in de douche (waarom geen melding door jouw (A) medewerker(s)?)
  • Derde setje foto’s is van de Schiedamseweg. Aan jou de keuze of je deze gymzaal vrijdag –eventueel- zo zou willen presenteren aan [naam 5] en [naam 3] ….
Mijn advies (en niet meer dan dat) aan jou: laat alles uit je handen vallen en ga vanmiddag en morgenzelfal jouw gymzalen af om ze te zien.
(…)”
2.9
Op 4 december 2018 stuurt [naam 3] het volgende mailbericht aan [verweerder] :
04-12-2018
Even een korte bila tussendoor gehouden met [naam 4] .
Wekelijks overleg [naam 6] , [naam 4] , [naam 7] en [naam 1] . Notulen opstellen en verslag maken. Cc naar [naam 3] . 1 verslag gekregen van 8 november jl. Graag consequenter verslagen aanleveren in de toekomst
Plan (wekelijks) bila’s met [naam 7] en maak duidelijke werkafspraken. Leg afspraken vast. Cc naar [naam 3] .
Twee-wekelijks overleg inplannen met medewerkers en hen aanspraken op taken en verantwoordelijkheden. Vastleggen en cc naar [naam 3] .
Nog geen verslag van ontvangen.
(…)”
2.1
Tijdens het bila-overleg van 14 december 2018 merkt [naam 3] met betrekking tot verlofmeldingen op dat [verweerder] en dhr. [naam 10] (eveneens Locatiemanager, hierna: “ [naam 10] ”) elkaar als buddy benoemen terwijl zij er niet zijn. [naam 3] wijst op het belang van het op orde zijn van de toegangspassen voor de locaties.
2.11
Op 19 december 2018 stuurt [naam 3] het volgende mailbericht aan [verweerder] :
“(…)
We krijgen de laatste tijd veel te veel klachten over de gymzalen in jouw gebied. Het KCC heeft de laatste tijd regelmatig contact met huurders en scholen en deze zijn zeer ontevreden met de huidige stand van zaken qua schoonmaak!
Het Mobiele Team is gisteren en vandaag in jouw gebied zijn ronde aan het doen, en dat is niet best geleken. Ik krijg zeer verontrustende berichten teug over de staat van schoonmaak, en zelfs over de staat van de schoonmaakkasten!
Iets gaat er niet goed [naam 4] . Ik ben bang dat jij niet precies helder hebt wat jouw mensen (niet!) doen. In ieder geval niet wat jij denkt dat ze doen, nl schoonmaken.
Aangezien jij zelf niet aanwezig bent met de Kerstdagen maak ik me zorgen over de aansturing van jouw mensen. [naam 7] is er ook niet… Het lijkt mij wenselijk dat jij je team deze week nog bij elkaar roept en duidelijk gaat instrueren voor met name de komende 2 weken (extra schoonmaakacties) en voor de periode daarna. Het lijkt me goed als we ook nog even samen gaan zitten deze week, (…)”
Diezelfde dag reageert [verweerder] als volgt:
“(…)
Ik ben zelf ook achter gekomen en ben helemaal niet blij mee.
Daarom heb ik besloten de medewerkers persoonlijk te gaan aansturen, ook komende 2 weken. De Medewerkers A heeft afgelopen periode de medewerkers te veel vrijheid gegeven en zijn prioriteit lag mogelijk op de verkeerde plek.
Het is alleen maar goed wat we hebben gesignaleerd, het is en blijft een proces dat steeds beter moet gaan worden.
Ik neem zo en dan een dag vrij i.p.v. 2 weken achtereen en ik ben telefonisch bereikbaar. (…)”
Op 21 december 2018 stuurt [naam 3] daarop de volgende antwoordmail:
“(…)
Met alle respect, we zijn al meer dan drie maanden hier mee bezig. Tussentijds heb ik je meerdere keren gevraagd naar de stand van zaken omtrent de schoonmaak en het personeel. Elke keer wist je mij te vertellen dat het allemaal in orde was. En dat is het dus niet.
Ik vind ook niet dat jij je medewerker A de schuld kunt geven. Jij bent de eindverantwoordelijke. Aangezien ik geen enkel verslag heb ontvangen van bila’s / werkafspraken tussen jou en [naam 7] (wekelijks om gevraagd) ben jij degene die verantwoordelijk is.
We krijgen ook geluiden terug dat (sommigen van) jouw personeel echt niet wil schoonmaken.
Ik draag je hierbij dan ook op individuele gesprekken (minimaal 1x per maand) aan te gaan met je medewerkers (werkafspraken maken, ze op hun verantwoordelijkheden wijzen en terecht wijzen als ze het niet doen volgens afspraak) en overal verslag van te maken.”
2.12
Op 28 december 2018 stuurt mw. [naam 11] (HR professional bij Sportbedrijf Rotterdam, hierna: “ [naam 11] ”) het volgende mailbericht aan [verweerder] :
“(…)
Vanochtend om 11 uur belde er een klant dat zij geen toegang had in de door haar gehuurde gymzaal. Deze is gehuurd vanuit de digitale verhuurloket. Haar pas was niet geactiveerd, tevens was er geen medewerker aanwezig om de deur voor haar open te doen.
Na telefonisch contact met het KCC ben jij in de actie gekomen. Dit terwijl je mij meermaals bevestigd hebt dat het al geregeld was. Dit kan echt niet!!
Ik wil je met klem verzoeken alle passen en toegangen voor de komende periode in orde te maken, zodat de eerste weken van januari vlekkeloos verlopen. (…)”
2.13
Op 7 januari 2019 stuurt [naam 3] het volgende mailbericht aan [verweerder] :
Schoonmaak tussen-evaluatie
(…)
Laatste weken is gebleken dat de gymzalen in het gebied van [naam 4] niet schoon zijn. Ook geconstateerd door Mobiele Team. [naam 4] hier op aangesproken. [naam 4] heeft dit ook erkend en gezegd actie te ondernemen. Is alleen veel te laat. Mensen hadden al lang in ander standje moeten staan. [naam 4] zegt dat hij van mening verschilt met een aantal medewerkers over het begrip ‘schoonmaken’. [naam 4] noemt mensen bij naam en heeft hen hier op aangesproken. [naam 3] vraagt wederom om de gespreksverslagen.
Volgens [naam 3] is er geen tot te weinig controle. [naam 7] komt ook niet of nauwelijks in de gymzalen. [naam 4] erkent dit. [naam 4] moet hier op sturen. Leg je afspraken met [naam 7] vast in gespreksverslag(en)!
(…)
Verlof
(…)
Ook [naam 7] was op vakantie. [naam 3] vraagt waarom het nog steeds niet goed geregeld is m.b.t. het pasjessysteem. Als [naam 7] er niet is dan is er niemand die pasjes kan maken. Is toch raar..?? Dat moet je toch niet willen als Locatiemanager..! Zorg dat er altijd back-up is!
Ging bij eerste de beste huurder in vakantie gelijk fout. [naam 4] heeft hierdoor veel van zijn verlof moeten opschuiven om de werkzaamheden (aanmaken pasjes digitaal verhuur en nieuwe overeenkomsten 2019) doorgang te kunnen laten vinden.
(…)
Verslaglegging overleggen
Vanmorgen met [naam 4] weer besproken. Verslag leggen van team-overleggen en van overleg [naam 6] , [naam 4] , [naam 7] en [naam 1] . Cc naar [naam 3] van de verslagen.”
2.14
Bij e-mail van 10 januari 2019 heeft [naam 3] aan [verweerder] en [naam 10] medegedeeld dat er 9 klachten zijn binnengekomen van klanten die in de kerstvakantie voor een gesloten deur stonden (omdat hun pasje niet werkte of omdat er geen personeel was om de deur open te doen) en 3 klachten over schoonmaak.
2.15
Tijdens het functioneringsgesprek op 17 januari 2019 tussen [naam 3] en [verweerder] met betrekking tot de periode vanaf 1 september 2018, is het functioneren van [verweerder] beoordeeld met ‘onvoldoende’.
2.16
In januari en februari 2019 hebben partijen gesproken over een eventuele beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Daartoe heeft Sportbedrijf Rotterdam een voorstel gedaan voor een vaststellingsovereenkomst. [verweerder] heeft dit voorstel uiteindelijk afgewezen en zich beschikbaar gesteld voor het eigen werk. Daarop is op initiatief van Sportbedrijf Rotterdam tussen partijen in maart 2019 een mediationtraject opgestart. Medio april 2019 is het mediationtraject beëindigd zonder dat dit tot resultaten heeft geleid. Sportbedrijf Rotterdam heeft vervolgens aan [verweerder] een loopbaantraject aangeboden bij de gemeente Rotterdam. Ook dat heeft niet geleid tot overeenstemming.

3.Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1
Het verzoek strekt ertoe de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden en bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de beschikking.
3.2
Primair is sprake van een redelijke grond voor opzegging van de arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub d BW. De kerntaken van [verweerder] zien op de dagelijkse aansturing van de facilitair medewerkers, het voorkomen en afhandelen van klachten en de planning/roostering. Blijkens de functioneringsbeoordelingen over 2013 t/m 2017 is het functioneren van [verweerder] in voorgaande jaren vaker ondermaats beoordeeld. Vanaf 1 oktober 2018 zijn er tientallen klachten binnengekomen over de gebrekkige schoonmaak in de sporthallen en in de kerstvakantie kwamen klachten binnen van huurders die met hun pasje geen toegang hadden tot de door hen gehuurde ruimte. [verweerder] maakt niet inzichtelijk hoe hij zijn facilitair team aanstuurt en laat na, ondanks meerdere verzoeken daartoe, verslagen over te leggen van werkoverleggen. [verweerder] is tijdig en veelvuldig in kennis gesteld van zijn disfunctioneren en is ruimschoots in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, maar hij heeft die kans niet gegrepen. [verweerder] meent juist dat hij voldoende functioneert, hetgeen een verbetertraject in de weg staat. Binnen Sportbedrijf Rotterdam zijn geen herplaatsingsmogelijkheden voor [verweerder] .
3.3
Subsidiair is sprake ven een verstoorde arbeidsrelatie ex artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Het is onmogelijk gebleken om afspraken te maken met [verweerder] . Doordat hij geregeld afspraken niet nakomt, hebben meerdere medewerkers bij Sportbedrijf Rotterdam geen vertrouwen meer in [verweerder] . Daarnaast is [verweerder] al ruim een half jaar uit het arbeidsproces, is een mediationtraject mislukt, is herplaatsing niet mogelijk en heeft [verweerder] nimmer een wedertewerkstelling gevorderd.
3.4
Meer subsidiair zijn er andere omstandigheden die zodanig zijn dat van Sportbedrijf Rotterdam in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 sub h BW). [verweerder] gaf eind januari 2019 aanvankelijk aan in te stemmen met het beëindigingsvoorstel van Sportbedrijf Rotterdam, maar kwam hier later op terug, nadat collega’s door Sportbedrijf Rotterdam al waren bericht over zijn vertrek. Ook wordt gewezen op de blote ontkenning van het probleem en het mislukte mediation- en herplaatsingstraject.
3.5
Als de einddatum van de arbeidsovereenkomst op of na 1 januari 2020 komt te liggen, bedraagt de transitievergoeding € 29.793,00 bruto.

4.Het verweer

4.1
Het verweer strekt tot afwijzing van het verzoek en, in het geval het verzoek wordt toegewezen, tot toekenning van een transitievergoeding van € 41.916,00 bruto aan [verweerder] , met veroordeling van Sportbedrijf Rotterdam in de kosten van de procedure.
4.2
Betwist wordt dat sprake is van disfunctioneren.
De verslagen van de functioneringsgesprekken vanaf 2013 t/m 2017 bevatten zowel positieve als negatieve punten. De negatieve punten zien vooral op het niet zakelijk genoeg zijn, teveel intern gericht zijn en geen handel zien. Over de periode van januari t/m augustus 2018 is [verweerder] niet negatief beoordeeld. De kritiek vanaf september 2018 is vooral gelegen in het onvoldoende schoon zijn van de gymzalen en de taken die [verweerder] moet verrichten om dat resultaat te bereiken. [verweerder] ontkent niet het bestaan van de klachten. Echter, er speelden diverse factoren een rol waar [verweerder] geen invloed op had:
  • De werkzaamheden van [verweerder] waren veelomvattend. Als men de gymzalen meetelt die vielen onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van [verweerder] en [naam 10] , had [verweerder] de verantwoordelijkheid over 50 gymzalen. In 2018 brachten grote personele wisselingen extra werkzaamheden met zich voor [verweerder] en de overige locatiemanagers. [verweerder] heeft de (te) grote omvang van zijn werkzaamheden meermaals aangegeven bij [naam 3] .
  • Aan het verzoek van [naam 3] om zijn werkzaamheden op papier te zetten, heeft [verweerder] wel degelijk voldaan. Hij heeft dat overzicht verstrekt aan [naam 3] tijdens één van de besprekingen, waarna [naam 3] had gezegd dat het prima was.
  • [verweerder] heeft voldaan aan de in de mail van 2 november 2018 vermelde verzoeken van [naam 3] . Er is wekelijks dan wel tweewekelijks overleg geweest met de medewerkers en met de overige locatiemanagers. [verweerder] heeft aantekeningen van die gesprekken gemaakt, maar vanwege de grote hoeveelheid werkzaamheden kwam hij er niet altijd aan toe een verslag op te stellen. Hij heeft dit bij [naam 3] aangegeven.
  • Het is de eigen keus van Sportbedrijf Rotterdam geweest om het contract met schoonmaakbedrijf GOM op te zeggen en het eigen personeel te laten schoonmaken. In het laatste kwartaal van 2018 is GOM gestopt met haar werkzaamheden en moesten de locatiemanagers hun medewerkers zover zien te krijgen het schoonmaakwerk op te pakken naast hun reguliere werkzaamheden. Bij een aantal was daartegen weerstand. De medewerkers beschikten ook niet over de kwaliteiten van een professioneel schoonmaakbedrijf.
  • [verweerder] heeft alle klachten over vieze gymzalen adequaat opgepakt. Omdat hij steeds direct reageerde als er een klacht was, ging [verweerder] ervan uit dat alles onder controle was. Ook hier geldt dat vanwege de grote hoeveelheid werkzaamheden hij niet steeds aan Sportbedrijf Rotterdam heeft teruggekoppeld dat hij de klacht had afgehandeld.
  • Wat betreft het niet functioneren van de toegangsdeuren van de gymzalen geldt dat de toegangspassen van de huurders waren geactiveerd. Helaas trad op 28 december 2018 een storing in het systeem op, waardoor bij een aantal van de 50 gymzalen de deuren dicht bleven. Dat lag niet aan een onjuiste handeling van [verweerder] .
Voor zover sprake is van disfunctioneren, is [verweerder] onvoldoende in de gelegenheid gesteld om zich te verbeteren. Het had op de weg van Sportbedrijf Rotterdam gelegen om een verbetertraject te starten met inzet van bijvoorbeeld coaching. Werkelijke concrete hulp in de zin van begeleiding op de werkvloer heeft niet plaatsgevonden. [naam 3] was ook niet aanwezig bij werkoverleggen tussen [verweerder] en de medewerkers.
4.3
Evenmin is sprake van een verstoorde arbeidsrelatie.
[verweerder] heeft in januari 2019 nimmer gezegd dat hij akkoord ging met het beëindigingsvoorstel van Sportbedrijf Rotterdam. Hij zou eerst overleg plegen met zijn adviseur. Vervolgens heeft [verweerder] medewerking verleend aan een mediation-traject. [verweerder] wil graag terugkeren naar zijn functie en is bereid het in januari 2019 aangeboden intensieve verbetertraject te volgen.
4.4
In het geval de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt toegewezen, maakt [verweerder] aanspraak op de transitievergoeding, berekend op € 41.916,00 bruto.

5.De beoordeling

Juridisch kader
5.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden en, in geval daaraan wordt toegekomen, welk bedrag aan transitievergoeding toekomt aan [verweerder] .
5.2
In artikel 7:669 lid 1 BW is bepaald dat de werkgever de arbeidsovereenkomst kan opzeggen indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Die eisen gelden volgens artikel 7:671b lid 1 sub a BW ook voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter. In artikel 7:669 lid 3 BW is (limitatief) omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. De drie door Sportbedrijf Rotterdam aangevoerde gronden (kort gezegd disfunctioneren, verstoorde arbeidsverhouding en overige omstandigheden) voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst moeten ieder afzonderlijk worden beoordeeld. Daarbij geldt dat verschillende gronden die elk op zichzelf onvoldoende zijn voor ontbinding in het stelsel van de wet niet bij elkaar kunnen worden “opgeteld” om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te rechtvaardigen. Van de aangevoerde gronden moet ten minste één volledig voldragen zijn om het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst te kunnen toewijzen.
Disfunctioneren
5.3
Uit artikel 7:669 lid 3 sub d BW volgt dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden als er sprake is van ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken van de werknemer, mits de werkgever de werknemer hiervan tijdig in kennis heeft gesteld en hem in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren en de ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever voor scholing van de werknemer of voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer.
5.4
Ter onderbouwing van het gestelde disfunctioneren heeft Sportbedrijf Rotterdam onder meer verwezen naar vier functioneringsverslagen van [verweerder] over 2013 t/m 2017. In het verslag van 16 april 2014 is het functioneren van [verweerder] beoordeeld met een ‘voldoende’. In het verslag van 20 februari 2015 is vermeld dat [naam 4] introvert is en zich meer dient te profileren, maar dat [naam 3] het vertrouwen heeft dat dit gedrag zal verbeteren. Tijdens het gesprek op 1 april 2016 is het functioneren van [verweerder] als ‘matig’ beoordeeld, omdat [verweerder] volgens [naam 3] nog steeds te intern gericht werkte en de communicatie gebrekkig was. Vervolgens is [verweerder] naar werkgebied Rotterdam Zuid gegaan en heeft hij aldaar op 6 december 2017 een goede beoordeling gehad (door een andere leidinggevende). Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit deze verslagen niet dat [verweerder] consequent ondermaats presteerde. Wel komt uit de beoordelingen als een rode draad naar voren dat [verweerder] een gesloten type is die meer gericht is op personeel dan op de financiële kant en dat Sportbedrijf Rotterdam hem aanspoorde om zich meer te richten op marketing en communicatie. Gesteld noch gebleken is echter dat Sportbedrijf Rotterdam in die tijd begeleiding dan wel concrete aanwijzingen heeft gegeven aan [verweerder] om zijn functioneren op die punten te verbeteren.
5.5
Over de periode vanaf september 2018 wordt [verweerder] door Sportbedrijf Rotterdam verweten dat hij niet inzichtelijk maakte hoe hij zijn team aanstuurt en dat er vele klachten binnenkwamen als gevolg van de gebrekkige schoonmaak van de sporthallen en het niet werken van de toegangspasjes in de kerstvakantie. Sportbedrijf Rotterdam heeft [verweerder] via bila-gesprekken en e-mail tijdig in kennis gesteld van deze punten (zie 2.4 t/m 2.14).
[verweerder] heeft deze omstandigheden niet betwist, maar stelt zich op het standpunt dat voormelde omstandigheden hem niet kunnen worden toegerekend vanwege externe factoren. Overwogen wordt als volgt.
5.6
[verweerder] voert aan dat zijn werkzaamheden te omvangrijk waren en dat hij dat meermaals had aangegeven tegenover [naam 3] . Sportbedrijf Rotterdam heeft evenwel gemotiveerd betwist dat het takenpakket van [verweerder] te ruim was en [verweerder] heeft zijn stelling, dat de grote personele wisselingen in 2018 extra werkzaamheden met zich brachten, niet onderbouwd. Anders dan [verweerder] stelt, had hij niet de verantwoordelijkheid over 50 locaties maar over ca. 25 locaties. Er was volgens Sportbedrijf Rotterdam geen sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van [verweerder] en [naam 10] en dat is ook niet uit de stukken gebleken.
Uit de bila-verslagen van [naam 3] (die steeds aan [verweerder] per mail zijn verzonden en waarvan de inhoud niet door [verweerder] is weersproken) komt wel naar voren dat [verweerder] tegenover [naam 3] had aangegeven dat hij het te druk had. In reactie daarop heeft [naam 3] tijdens de bila van 14 september 2018 hem gevraagd zijn werkzaamheden op papier te zetten
(“Zet je werkzaamheden goed op papier. Waar ben je wanneer mee bezig? Wat kost veel tijd en energie? Probeer een planning voor jezelf te maken. Wat vind je leuk? Wat vind je lastig?”). Daaruit blijkt de bereidheid van [naam 3] om met [verweerder] de inhoud en omvang van zijn werkzaamheden te bespreken. Uit de bila-verslagen van
27 september, 4 oktober en 30 oktober 2018 kan echter worden afgeleid dat [verweerder] daar geen uitvoering aan heeft gegeven. [verweerder] heeft, onder verwijzing naar zijn productie 1, verklaard wel degelijk een overzicht van zijn werkzaamheden te hebben verstrekt aan [naam 3] . Nog daargelaten dat die stelling door Sportbedrijf Rotterdam wordt betwist en door de bila-verslagen niet wordt ondersteund, bevat het door hem overgelegde overzicht enkel een opsomming van werkzaamheden zonder verdere toelichting. Het overzicht voldoet daarmee niet aan hetgeen [naam 3] aan [verweerder] heeft opgedragen. Door niet in te gaan op het verzoek van [naam 3] , hetgeen wel op zijn weg had gelegen, was er geen basis waarop [naam 3] met [verweerder] zijn takenpakket nader kon bespreken en hem daarin eventueel kon begeleiden. Voor zover er al sprake was van een te omvangrijk takenpakket, kan [verweerder] dat dan ook niet tegenwerpen aan Sportbedrijf Rotterdam.
Om dezelfde reden gaat het [verweerder] niet aan om nu te stellen dat hij wel regelmatig overleg had met zijn team en overige locatiemanagers, maar daarvan geen verslag heeft verstrekt aan [naam 3] omdat hij er niet aan toekwam vanwege drukte. Te minder nu [naam 3] meermaals bij [verweerder] het belang van het verstrekken van die verslagen heeft benadrukt.
5.7
Het verweer van [verweerder] dat Sportbedrijf Rotterdam zelf heeft besloten om het contract met schoonmaakbedrijf GOM op te zeggen en de schoonmaakwerkzaamheden over te laten aan het eigen personeel dat daar niet in is gespecialiseerd, doet niet af aan het feit dat [verweerder] vanuit zijn functie verantwoordelijk is voor het onderhoud en de staat van de sporthallen. Bovendien heeft Sportbedrijf Rotterdam ter zitting nader toegelicht dat het besluit om de samenwerking met GOM te beëindigen ruim van tevoren bekend was gemaakt aan de locatiemanagers en dat er maatregelen waren genomen om zelf in die werkzaamheden te voorzien, waaronder het aanstellen van een strategisch planner, een mobiel team dat kon bijspringen om schoonmaakwerkzaamheden te verrichten en een externe partij als achterwacht. [verweerder] heeft dat onvoldoende bestreden. Evenmin heeft hij verklaard waarom hij geen althans onvoldoende gebruik maakte van de door Sportbedrijf Rotterdam aangeboden mogelijkheden.
5.8
De stelling van [verweerder] dat hij alle klachten adequaat heeft opgepakt, wordt weersproken door de e-mails met klachten die Sportbedrijf Rotterdam als productie 13 heeft overgelegd. Uit verschillende mailberichten kan worden afgeleid dat sprake was van een herhaalde klacht, omdat met de eerdere klacht niets was gedaan.
5.9
[verweerder] wijt het niet functioneren van de toegangsdeuren in de kerstvakantie aan een storing in het systeem op 28 december 2018. De gestelde storing is door Sportbedrijf Rotterdam betwist en door [verweerder] niet onderbouwd. Voor zover daarvan al sprake was, had [verweerder] al op 28 december 2018 maatregelen moeten nemen om die storing op te heffen en is dat geen verklaring voor het feit dat klanten ook op 4 januari, 7 januari, 8 januari en
9 januari 2019 voor een gesloten deur stonden c.q. niet binnen konden met hun pasje.
[verweerder] kan zijn verantwoordelijkheid over de toegang tot de locaties niet afwentelen op de werking van het systeem.
5.1
Uit het voorgaande vloeit voort dat de door [verweerder] aangevoerde externe factoren er niet aan af doen dat hij verantwoordelijk is voor de dagelijkse aansturing van de facilitair medewerkers, het voorkomen en afhandelen van klachten en de planning/roostering. Door
niet inzichtelijk te maken hoe hij zijn team aanstuurt en door de aanhoudende klachten over de schoonmaak van en de toegang tot de locaties niet adequaat af te handelen, is [verweerder] tekortgeschoten in zijn functioneren.
5.11
Vervolgens moet beoordeeld worden of [verweerder] voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn functioneren te verbeteren. Volgens de Hoge Raad (14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019: 933) moet de werkgever aan de werknemer serieus en reëel gelegenheid tot verbetering hebben geboden. Welke hulp, ondersteuning en begeleiding in een concreet geval van de werkgever mag worden verwacht ter verbetering van het functioneren van de werknemer, alsmede op welke wijze een en ander moet worden vastgelegd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij kunnen onder meer een rol spelen de aard, de inhoud en het niveau van de functie, de bij de werknemer aanwezige opleiding en ervaring, de aard en mate van de ongeschiktheid van de werknemer, de duur van het onvoldoende functioneren vanaf het moment dat de werknemer daarvan op de hoogte is gesteld, de duur van het dienstverband, wat er in het verleden reeds is ondernomen ter verbetering van het functioneren, de mate waarin de werknemer openstaat voor kritiek en zich inzet voor verbetering, en de aard en omvang van het bedrijf van de werkgever.
5.12
Uit de e-mailcorrespondentie tussen partijen blijkt dat [verweerder] vanaf oktober 2018 tijdens bila-gesprekken meerdere malen is aangespoord om meer (schriftelijke) terugkoppeling te geven aan [naam 3] over de afhandeling van klachten. Nadat in oktober 2018 een groot aantal klachten binnenkwam bij Sportbedrijf Rotterdam over de gebrekkige schoonmaak van de locaties, heeft [naam 3] op 2 november 2018 concrete afspraken gemaakt met [verweerder] (zie 2.6). Het betreft specifieke aanwijzingen voor het schoonhouden van de locaties, de verslaglegging van overleggen en het plannen van het verlof van medewerkers. Uit latere mailberichten (zie 2.7 t/m 2.10) komt naar voren dat [verweerder] die aanwijzingen niet voldoende opvolgt, ondanks dat [naam 3] bij elk bericht daarop hamert. Ook [naam 9] heeft op een gegeven moment aan de bel getrokken over de schoonmaak van de locaties.
Wat betreft de werking van de toegangspasjes heeft [naam 3] reeds op 19 december 2018 tegenover [verweerder] zijn zorgen geuit over de aansturing van het team tijdens de kerstdagen, aangezien [verweerder] verlof had opgenomen tijdens de kerstvakantie maar de door hem aangewezen vervanger dat ook had gedaan. Daarop heeft [verweerder] weliswaar zijn verlof (gedeeltelijk) ingetrokken, maar heeft hij niet kunnen voorkomen dat een klant op
28 december 2018 geen toegang had tot de locatie. Ondanks dat [naam 11] hem die dag daar meteen op attendeerde met het verzoek de pasjes voor de komende periode in orde te maken, hebben op 4, 7, 8 en 9 januari 2019 nog incidenten plaatsgevonden waarbij klanten voor een gesloten deur stonden.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Sportbedrijf Rotterdam met de herhaaldelijk gegeven, concrete aanwijzingen en waarschuwingen (vanuit verschillende hoeken, namelijk van [naam 3] , [naam 9] en [naam 11] ) [verweerder] serieus en reëel in de gelegenheid gesteld om zijn functioneren te verbeteren.
Het standpunt van [verweerder] dat er begeleiding op de werkvloer had moeten plaatsvinden, wordt niet gevolgd. Sportbedrijf Rotterdam heeft ter zitting aangevoerd dat de functie van [verweerder] voornamelijk een bureaufunctie was en dat is door [verweerder] niet bestreden.
In dit geval is sprake van een leidinggevende functie met een hoge mate van verantwoordelijkheid, waarbij [verweerder] direct contact heeft met klanten. Indien hij fouten maakt, bijvoorbeeld doordat hij de pasjes niet goed heeft geactiveerd en de klant dus geen toegang heeft tot de locatie, heeft dat direct gevolgen voor de te behalen omzet. Verder geldt dat Sportbedrijf Rotterdam thans (maar) vier locatiemanagers heeft, zodat het disfunctioneren van één van de locatiemanagers een behoorlijke impact heeft op de organisatie. Gelet op de verantwoordelijkheid die zijn functie met zich brengt en de gevolgen van zijn handelen, had [verweerder] naar aanleiding van de vele terechtwijzingen en waarschuwingen zich moeten realiseren dat de door Sportbedrijf Rotterdam aangestipte punten serieus waren. De inhoud en de toonzetting van de mailberichten waren duidelijk. Het relatief korte tijdsverloop vanaf de aanwijzingen (oktober 2018) tot en met het gesprek op 17 januari 2019, waarin Sportbedrijf Rotterdam een beëindigingsvoorstel doet aan [verweerder] , doet niet af aan de ernst van het disfunctioneren voor de organisatie. Daarbij komt dat [verweerder] in het verleden al is aangesproken op zijn gesloten houding, waarbij hij is verzocht meer openheid van zaken te geven over zijn werkzaamheden c.q. beter te communiceren. Een deel van de instructies vanaf oktober 2018 zag ook op de gebrekkige communicatie vanuit [verweerder] , zodat dit aspect al veel langer speelde en bij [verweerder] reeds bekend kon worden verondersteld. Al met al heeft [verweerder] zich onvoldoende ingezet voor verbetering.
5.13
Dat leidt tot het oordeel dat sprake is van ongeschiktheid van [verweerder] tot het verrichten van de bedongen arbeid in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub d BW. Wat betreft herplaatsing heeft Sportbedrijf Rotterdam gesteld dat zij met [verweerder] heeft gezocht naar interne mogelijkheden, maar dat deze er niet waren. Dat is door [verweerder] niet betwist, zodat daarvan uit wordt gegaan.
Datum einde arbeidsovereenkomst
5.14
De arbeidsovereenkomst zal daarom worden ontbonden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a jo. 7:669 lid 3 sub d BW. Op de voet van artikel 7:671b lid 8 sub a BW wordt het einde van de arbeidsovereenkomst bepaald op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure, met dien verstande dat een termijn van ten minste een maand resteert.
De arbeidsovereenkomst heeft vijftien jaar of langer geduurd, zodat conform het bepaalde in artikel 7:672 lid 2 aanhef en sub d BW een opzegtermijn van vier maanden geldt. De duur van de procedure vangt aan op de datum van ontvangst van het ontbindingsverzoek (24 juli 2019) en eindigt op de datum van de beschikking (24 september 2019), zijnde 62 dagen.
Dit leidt tot de volgende berekening:
24 september 2019 plus 4 maanden – 62 dagen = 23 november 2019.
5.15
Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden met ingang van
1 december 2019.
Transitievergoeding
5.16
Voor het geval de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt toegewezen, maakt [verweerder] aanspraak op een transitievergoeding van € 41.916,00 bruto.
Op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a onderdeel 1 BW is Sportbedrijf Rotterdam de wettelijke transitievergoeding verschuldigd aan [verweerder] .
5.17
In zijn verweerschrift heeft [verweerder] nader toegelicht van welk loonbegrip hij uitgaat voor de berekening van de transitievergoeding, zijnde € 4.157,00 bruto per maand. Behalve de eindejaarsuitkering – die volgens Sportbedrijf Rotterdam € 219,44 per maand bedraagt in plaats van € 228,00 (zoals [verweerder] stelt) – heeft Sportbedrijf Rotterdam het loonbegrip niet weersproken. [verweerder] heeft niet gereageerd op de door Sportbedrijf Rotterdam gestelde hoogte van het bedrag van de eindejaarsuitkering, zodat uit wordt gegaan van een loonbegrip van € 4.148,44 bruto per maand. Het door Sportbedrijf Rotterdam genoemde bedrag aan transitievergoeding kan niet kloppen, nu de ontbindingsdatum ligt vóór 1 januari 2020.
Op de voet van artikel 7:673 lid 2 en 673a lid 1 BW komt de kantonrechter tot de volgende berekening van de transitievergoeding:
20 blokken die elk 1/6 maandsalaris waard zijn 20 x 1/6 x 4.148,44 € 13.828,13
5 blokken die elk 1/4 maandsalaris waard zijn 5 x 1/4 x 4.148,44 € 5.185,55
11 blokken die elk 1/2 maandsalaris waard zijn 11 x 1/2 x 4.148,44
€ 22.816,42
Totaal € 41.830,10
5.18
Sportbedrijf Rotterdam zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van € 41.830,10 bruto aan [verweerder] .
Proceskosten
5.19
De kantonrechter ziet in de aard van de procedure en de overige omstandigheden van het geval aanleiding de kosten van de procedure te compenseren in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 december 2019;
- kent aan [verweerder] ten laste van Sportbedrijf Rotterdam een transitievergoeding toe ter grootte van € 41.830,10 bruto en veroordeelt Sportbedrijf Rotterdam die vergoeding uiterlijk op 1 januari 2020 aan [verweerder] te betalen;
- compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt;
- wijst af het méér of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
775