ECLI:NL:RBROT:2019:7681

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
ROT 19/2823
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de informatieplicht en matiging van de boete in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 oktober 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.A. Bhagwandin, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 29 april 2019, waarin haar bezwaar tegen eerdere besluiten van 22 maart 2019 ongegrond was verklaard. Deze eerdere besluiten betroffen de herziening van haar uitkering en de oplegging van een boete wegens het niet tijdig melden van het feit dat haar inwonende zoon niet meer studeerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door deze wijziging niet binnen de gestelde termijn van twee weken te melden. De rechtbank oordeelde dat eiseres redelijkerwijs had moeten begrijpen dat deze informatie van invloed kon zijn op haar bijstandsuitkering. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres en de rol van haar zoon in deze situatie. Uiteindelijk heeft de rechtbank de boete gematigd van € 326,36 naar € 163,18, en het beroep van eiseres gegrond verklaard. Tevens is bepaald dat de gemeente het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiseres moet vergoeden en dat de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 512,- door de gemeente moeten worden vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/2823

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres], te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. A.A. Bhagwandin,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman.

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de uitkering van eiseres over de periode van 1 december 2018 tot en met 28 februari 2019 herzien en
€ 652,71 teruggevorderd.
Bij besluit van eveneens 22 maart 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiseres een boete van € 326,36 opgelegd.
Bij besluit van 29 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet binnen twee weken uit eigen beweging aan verweerder te melden dat haar inwonende zoon sinds 21 december 2018 niet meer studeert. Hij is dan niet langer een medebewoner die is uitgesloten voor de kostendelersnorm. Verweerder heeft in de situatie van eiseres geen dringende redenen gezien om van terugvordering af te zien dan wel te verlagen. Verweerder is bij het vaststellen van de hoogte van de boete uitgegaan van normale verwijtbaarheid en heeft de boete dan ook op 50% van het benadelingsbedrag bepaald. Verweerder heeft geen aanleiding gezien de boete te matigen dan wel van het opleggen van een boete af te zien.
2. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet wist dat zij aan verweerder moest melden dat haar zoon sinds 21 december 2018 niet meer studeert. Bovendien zou de situatie dat haar zoon stopte tijdelijk zijn. Verweerder had actief kunnen monitoren dan wel navraag kunnen doen bij eiseres naar al dan niet studerende kinderen. Verweerder had van terugvordering af moeten zien vanwege dringende redenen. Eiseres heeft een bijstandsuitkering en de boete heeft dan ook groot effect op eiseres. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de persoonlijke omstandigheden van eiseres. Zo is geen berekening gemaakt van de beslagvrije voet, zodat het onzorgvuldig is van verweerder te stellen dat zij niet onder de beslagvrije voet komt.
3.1
Ter zitting heeft eiseres verklaard dat haar beroep zich uitsluitend richt op de boete, zodat de rechtbank haar oordeel daartoe beperkt.
3.2
Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door niet zelf binnen twee weken verweerder te melden dat haar inwonende zoon sinds 21 december 2018 niet meer studeert. Eiseres had redelijkerwijs kunnen begrijpen dat dit van invloed kon zijn op de hoogte van de bijstandsuitkering. In de besluiten van 15 juni 2015 en 19 november 2015 staat immers expliciet vermeld dat ook moet worden gemeld als een medebewoner niet langer studeert. Bovendien heeft eiseres, naar eigen zeggen, eerder (voordat haar zoon 21 was) wel gemeld dat haar zoon was gestopt met zijn studie. Verweerder heeft niet de plicht eiseres actief te vragen of haar zoon nog studerend is (op het moment dat hij meerderjarig wordt). Nu eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, was verweerder dan ook gehouden eiseres een boete op te leggen.
3.3
De rechtbank overweegt dat eiseres in deze afhankelijk was van – het tijdig verstrekken van - informatie door haar meerderjarige zoon. Het is immers, anders dan bijvoorbeeld bij een hennepkwekerij in de eigen woning, niet direct zichtbaar dat een persoon die onderdeel uitmaakt van een huishouden gestopt is met de studie.
Ter zitting heeft eiseres onweersproken gesteld dat haar zoon eiseres niet direct heeft gemeld dat hij was gestopt met zijn studie. De zoon wilde eiseres hiermee niet belasten, gelet de op gezondheidstoestand van eiseres. Met verweerder overweegt de rechtbank dat het voor rekening en risico van eiseres komt dat haar zoon haar hiervan niet op de hoogte zou hebben gebracht, daarom wordt ook geconstateerd dat de inlichtingenplicht is geschonden. Deze situatie werkt naar het oordeel van de rechtbank wel door in de mate van verwijtbaarheid die eiseres valt aan te rekenen. De verwijtbaarheid komt ondanks het aannemelijke gebrek aan kennis bij eiseres niet geheel te vervallen, ze had immers afspraken kunnen maken met haar zoon over het verstrekken van inlichtingen die voor haar uitkeringssituatie van belang waren.
3.4
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding te oordelen dat een boete van 25% van het benadelingsbedrag evenredig, passend en geboden is. De rechtbank ziet overigens geen gronden de boete verder te matigen. De rechtbank merkt hierbij nog op dat verweerder bij de invordering rekening moet houden met het feit dat eiseres over een inkomen moet kunnen beschikken dat gelijk is aan de voor haar geldende beslagvrije voet.
3.5
Het beroep is gegrond. Met toepassing van artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht zal het bedrag van de boete worden vastgesteld op € 163,18.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de boete;
  • stelt de boete vast op € 163,18, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 47,00 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 512,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
4 oktober 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.