ECLI:NL:RBROT:2019:7694

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
ROT 18/6379
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boetes opgelegd voor overtredingen van de Wet dieren en de Regeling houders van dieren met betrekking tot administratie en huisvesting van kalveren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een veehouder, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiser kreeg twee boetes opgelegd van in totaal € 4.000,- wegens overtredingen van de Wet dieren. De eerste boete van € 1.500,- was voor het aanhouden van 11 kalveren die langer dan een uur aangebonden waren zonder voeding, wat in strijd is met de wetgeving. De tweede boete van € 2.500,- was opgelegd omdat de eiser geen volledige administratie bijhield van de diergeneesmiddelen die hij gebruikte, wat ook in strijd is met de Regeling houders van dieren. De eiser voerde aan dat hij door toezichthouders was medegedeeld dat hij een last onder dwangsom of een boete zou ontvangen, en dat hij daarom niet beide had moeten krijgen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was voor deze toezegging en dat de eiser niet had voldaan aan de administratieve verplichtingen. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boetes niet onredelijk waren en dat er geen aanleiding was voor matiging. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/6379

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. R.J. de Nekker,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. B.M. Kleijs.

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser twee boetes opgelegd van in totaal € 4.000,- vanwege overtredingen van de Wet dieren.
Bij besluit van 6 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Verweerder heeft aan eiser een boete van € 1.500,- opgelegd voor het volgende beboetbare feit 1: “Er werden 11 kalveren, terwijl niet gevoederd, aangebonden voor een periode langer dan een uur.” Volgens verweerder heeft eiser daarmee een overtreding begaan van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.31, eerste lid, van het Besluit houders van dieren.
1.2.
Verweerder heeft aan eiser een boete van € 2.500,- opgelegd voor het volgende beboetbare feit 2: “Een houder van dieren, die dieren houdt die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd, voert geen (volledige) administratie inzake iedere transactie met diergeneesmiddelen.” Volgens verweerder heeft eiser daarmee een overtreding begaan van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 1.25 van het Besluit houders van dieren en met artikel 3.1, eerste lid, van de Regeling houders van dieren.
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op
8 november 2017 is opgemaakt door twee toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. De toezichthouders beschrijven in het rapport onder meer het volgende:
“Op dinsdag 7 november 2017, omstreeks 13.15 uur, bevonden wij, toezichthouders [naam] en [naam] , ons op de onderneming veehouderij [eiser] .[…]
Wij, toezichthouders, zagen aldaar dat er 11 kalveren in de stal aangebonden werden gehouden, in de korte nabijheid van de betreffende moederdieren van deze kalveren. Wij zagen dat deze 11 kalveren in een goede conditie verkeerden. Wij zagen dat deze 11 kalveren elk een halsband om de nek hadden waaraan bij elk kalf een ketting was bevestigd. Wij zagen dat de kettingen bevestigd waren aan de houten zijwand. Wij schatten de lengte van de betreffende kettingen op ongeveer 1 meter.[…]
Wij, toezichthouders [naam] en [naam] , zagen dat de 11 kalveren tijdens de gehele controle aangebonden stonden en dat ze niet tijdelijk stonden aangebonden om te worden gevoederd of te worden behandeld. Gelet op voornoemde vermelde gegevens in tabel 1 zijn de kalveren allen geboren in de periode tussen25-07-2017 en 03-10-2017 en zijn derhalve allen jonger dan zes maanden.[…]
Wij, toezichthouders [naam] en [naam] , brachten betrokkene [eiser] van onze bevindingen op de hoogte en deelden hem mede dat de Minister van Economische Zaken naar aanleiding hiervan een bestuurlijke boete kan opleggen.[…]
Op dinsdag 21 november 2017, omstreeks 13.00 uur, bevonden wij, toezichthouders [naam] en [naam] , ons wederom op de onderneming veehouderij [eiser] .[…]
Wij, toezichthouders [naam] en [naam] , hebben aansluitend aan betrokkene [eiser] gevraagd of hij aan ons een logboek of een administratie kon tonen waarin de door hem toegediende diergeneesmiddelen aan zijn gehouden dieren zijn vermeld. Betrokkene [eiser] deelde ons mede dat hij dat niet had bijgehouden en dat hij ook geen diergeneesmiddelen meer op voorraad had. Vervolgens zijn wij, toezichthouders, in het bijzijn van betrokkene [eiser] naar zijn bedrijfslocatie gegaan waar het rundvee was gehuisvest[…]
. Wij, toezichthouders, zagen op dinsdag 21 november 2017, omstreeks 14,15 uur, dat er nog geen verandering had plaatsgevonden in de wijze van huisvesten van de kalveren en dat de 11 kalveren nog steeds aangebonden werden gehouden. Wij hebben aan betrokkene [eiser] medegedeeld dat hij op korte termijn geacht werd om maatregelen te treffen om de kalveren op een zodanig wijze te huisvesten die aan de wettelijke eisen voldoet.[…]
Wij, toezichthouders, hebben [eiser] medegedeeld dat wij, nu er geen verandering in de huisvestingssituatie van de 11 kalveren had plaatsgevonden, wij genoodzaakt waren om eveneens een rapport van bevindingen op te stellen, bestemd voor de NVWA. Wij hebben hem medegedeeld dat de NVWA zo mogelijkeen Bestuursrechtelijk traject zou opstarten om de huisvestingssituatie van de kalveren alsnog te doen laten herstellen. Wij, toezichthouders, zagen op de locatie waar het rundvee gehuisvest was geen voorradige diergeneesmiddelen. Voor aanvang van de controle op dinsdag 21 november 2017 had ik, toezichthouder [naam] , contact opgenomen met dierenartspraktijk [naam] , zijnde de dierenarts waarvan betrokkenen [eiser] diergeneesmiddelen betrekt voor zijn paarden en zijn schapen. Ik heb, nadat ik mij in mijn naam bekend had gemaakt en mij bekend had gemaakt als toezichthouder werkzaam bij de NVWA, verzocht aan de betreffende medewerkster om mij de facturen en de bijbehorende informatie toe te zenden aangaande de leveringen van diergeneesmiddelen aan betrokkene [eiser] , m,b.t. het jaar 2017. Nadien heb ik mijn verzoek per e-mail aan de dierenartspraktijk [naam] verzonden. Als bijlage 2 is bij dit rapport van bevindingen gevoegd een factuur van de levering van het diergeneesmiddel Depocilline.[…]
Wij zagen vermeld dat er in totaal is 500 ml Depocilline REG NL 4250 afgeleverd, zijnde voldoende voor de behandeling van minimaal 40 volwassen schapen, gedurende een volledige kuur van 3 dagen.[…]
Gelet op voornoemde vermelde gegevens m.b.t. de door betrokkene [eiser] ontvangen diergeneesmiddel, het feit dat er geen diergeneesmiddelen meer op voorraad waren op het bedrijf van betrokkene [eiser] en het feit dat betrokkene [eiser] ons, toezichthouders, geen logboek kon tonen waarin is vermeld welke dieren met diergeneesmiddelen zijn behandeld, stelden wij, toezichthouders [naam] en [naam] , dat Veehouderij [eiser] als houder van dieren, die dieren voor productie van levensmiddelen houdt, geen volledige administratie inzake iedere transactie met diergeneesmiddelen voerde.
3. Eiser voert ten aanzien van het beboetbare feit 1 aan dat op 8 januari 2018 een last onder dwangsom is opgelegd voor het aangebonden houden van kalveren en dat hij aan de opgelegde last heeft voldaan door de dieren op een andere wijze te huisvesten. Eiser is zeker dat hem door de toezichthouders is medegedeeld dat hij voor de overtreding een last onder dwangsom òf een boete zou ontvangen en eiser mocht er dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat na ontvangst van de last onder dwangsom geen boetebesluit meer zou volgen, aldus eiser.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser het beboetbare feit 1 niet betwist. Wel is in geschil of verweerder mocht overgaan tot boeteoplegging voor dit feit. Eiser doet in dat kader een beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 25 september 2018, ECLI:NL:CBB:2018:510) bindt een toezegging van een bestuursorgaan dat bestuursorgaan alleen als er door of namens het bevoegd orgaan uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het rapport van bevindingen niet dat de door eiser gestelde toezegging is gedaan. In het rapport is weergegeven dat de toezichthouders eiser naar aanleiding van de constateringen op 7 november 2017 hebben meegedeeld dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd en naar aanleiding van de constateringen op 21 november 2017 hebben meegedeeld dat zij genoodzaakt waren een rapport van bevindingen op te stellen en dat zo mogelijk een bestuursrechtelijk traject zou worden opgestart om de situatie te herstellen. Dat door de toezichthouders zou zijn medegedeeld dat óf een last onder dwangsom óf een boete zou worden opgelegd kan uit het rapport van bevindingen niet worden afgeleid. Voorts volgt uit het bestreden besluit en de toelichting van verweerder ter zitting dat hierover nog navraag is gedaan bij de toezichthouders waarop deze expliciet hebben aangegeven een dergelijke mededeling niet te hebben gedaan. Gelet op het voorgaande en nu eiser zelf ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat de toezichthouders die toezegging hebben gedaan slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet. Verweerder heeft dan ook (naast de opgelegde last onder dwangsom) een boete mogen opleggen voor het beboetbare feit 1.
4. Eiser voert ten aanzien van het beboetbare feit 2 aan dat hij er altijd van uit is gegaan dat de verplichting tot registratie van diergeneesmiddelen niet geldt voor de schapen die hij houdt. Eiser bewaart de facturen van de dierenarts en kan daarmee aantonen welke geneesmiddelen hij heeft toegepast bij zijn schapen. Desgevraagd kan hij ook aangeven welke schapen wanneer zijn behandeld en met welke dosering. Daarmee heeft eiser aan zijn administratieve verplichting voldaan. Als verweerder meent dat dit niet zo is dan had verweerder eiser hierover kunnen informeren en desnoods een waarschuwing kunnen geven. De schriftelijke waarschuwing uit december 2014 is eiser niet bekend; die brief heeft hem nooit bereikt, aldus eiser.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiser het beboetbare feit 2 heeft begaan. In artikel 3.1, eerste lid, van de Regeling houders van dieren staat welke gegevens moeten zijn opgenomen in de diergeneesmiddelenadministratie van een houder van dieren, namelijk - kort gezegd - de recepten en facturen van de diergeneesmiddelen, een lijst met data van de behandelingen en de nummers van de gebruikte diergeneesmiddelen, de identificatie van de behandelde dieren, de vastgestelde wachttermijn en de aantekeningen van de dierenarts van de uitgevoerde behandelingen. Dat eiser facturen van de dierenarts kan overleggen en zo nodig kan benoemen welk koppel dieren hij met welk middel heeft behandeld, is onvoldoende. Daarmee heeft hij niet de volledige administratie die in artikel 3.1 wordt verlangd bijgehouden. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de lammeren het eerste half jaar nog geen registratienummer hebben, maar ook indien eiser daarmee de identificatie van de dieren niet in de administratie kan opnemen, blijven er nog voldoende onderdelen over die eveneens in zijn administratie ontbraken. Van belang is dat door de houders van dieren wordt bijgehouden welke dieren met welk diergeneesmiddel en op welke datum zijn behandeld. Dit kon door de toezichthouders uit de administratie van eiser niet worden afgeleid. Verweerder heeft dan ook terecht de overtreding van artikel 3.1 van de Regeling houders van dieren vastgesteld. Dat eiser in de veronderstelling was dat de verplichting van het voeren van een diergeneesmiddelenadministratie in zijn geval niet gold, kan daar niet aan afdoen, ook niet indien eiser een eerdere waarschuwing in december 2014 niet zou hebben ontvangen. Verweerder was dus bevoegd om eiser een boete op te leggen voor het beboetbare feit 2. Daarnaast heeft verweerder in dit geval geen aanleiding hoeven zien om af te zien van boeteoplegging en eiser een schriftelijke waarschuwing voor deze overtreding te geven. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat volgens het Specifiek Interventiebeleid diergeneesmiddelen bij een overtreding als hier aan de orde direct een boete volgt, tenzij de behandeling van de dieren wel te achterhalen is maar onvolledig is genoteerd, in welk geval het mogelijk is alleen een schriftelijke waarschuwing te geven. Nu in het geval van eiser niet alsnog te traceren was welke dieren wanneer en met welk middel zijn behandeld (behoudens uit het geheugen van eiser zelf), acht de rechtbank de oplegging van de boete niet onredelijk.
5. Eiser voert aan dat hij door de opgelegde boetes onevenredig zwaar wordt gestraft, gelet op al hetgeen hij heeft aangevoerd. Daarnaast had, gelet op artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren (het Besluit), het boetebedrag voor het beboetbare feit 1 moeten worden gehalveerd omdat er geen risico’s of gevolgen waren voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu. De toezichthouders hebben immers geconstateerd dat de aangebonden kalveren er rustig en tevreden bijstonden met een glanzende vacht. De stelling van verweerder dat op deze wijze de kalveren onvoldoende contact konden leggen met anderen volgt eiser niet, nu kalveren veelal in eenlingboxen of iglo’s worden gehouden en dan veel minder tot geen contact met andere dieren mogelijk is. Voorts voert eiser aan dat hij financieel onvoldoende draagkrachtig is om de boetes te kunnen voldoen. Eiser en zijn echtgenote hebben een zeer bescheiden inkomen en door de boetes komt hun inkomen uit op een bedrag ruim onder het sociaal minimum. Ook heeft eiser geen eigen vermogen. Ter onderbouwing heeft eiser de berekening inkomstenbelasting en premieheffing 2017 en twee bankafschriften overgelegd.
5.1.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen was verweerder bevoegd om de boetes aan eiser op te leggen. De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. De met de van toepassing zijnde regelgeving gediende doelen - het waarborgen van dierenwelzijn en bescherming van dier- en volksgezondheid - staan voorop. De hoogte van de boetes als hier aan de orde acht de rechtbank als zodanig niet onredelijk. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding voor halvering van de boete voor het beboetbare feit 1 op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit. Dat de toezichthouders in het rapport van bevindingen hebben geconstateerd dat de elf kalveren in goede conditie verkeerden, maakt nog niet dat is vastgesteld dat het dierenwelzijn van de kalveren door de overtreding niet of nauwelijks is aangetast. Verweerder heeft in dit kader in het bestreden besluit toegelicht dat kalveren voldoende bewegingsvrijheid moeten hebben zodat zij voldoende ruimte krijgen voor hun fysiologische en ethologische behoeften, zoals het likken van hun lichaam en het contact leggen met andere dieren. Voorts begrijpt de rechtbank van eiser ter zitting dat de boetes voor hem zeer hoog zijn gelet op zijn financiële situatie. Verweerder heeft evenwel de financiële gegevens van eiser van een aantal jaren bekeken en daaruit kan niet worden geconcludeerd dat eiser onvoldoende draagkrachtig is om de boetes te betalen. Verweerder heeft in al hetgeen door eiser is aangevoerd geen aanleiding hoeven zien de boetebedragen te matigen.
6. Het beroep is dus ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
25 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.