ECLI:NL:RBROT:2019:7735

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
C/10/565303 / FA RK 19-26
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H. Wieman-Bart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek nihilstelling verhaalsbijdrage met terugwerkende kracht door de rechtbank Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 oktober 2019 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot nihilstelling van een verhaalsbijdrage door [naam man]. Het verzoek betreft de periode van 2010 tot medio 2014 en is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het beroep van de gemeente op rechtsverwerking slaagt. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 2 januari 2019 is ingediend, gevolgd door een verweerschrift en correspondentie tussen partijen. De behandeling vond plaats op 30 augustus 2019, waarbij zowel [naam man] als de gemachtigde van de gemeente aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verhaalsbijdrage, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 145,46 per maand, is gebaseerd op de inkomensgegevens van [naam man]. De gemeente heeft jarenlang geprobeerd om de verhaalsbijdrage te innen, ook tijdens de periode dat [naam man] op Curaçao verbleef. De rechtbank concludeert dat [naam man] geen aanvaardbare reden heeft gegeven voor het wachten met zijn verzoek tot nihilstelling tot januari 2019. Dit, in combinatie met de inspanningen van de gemeente om de verhaalsbijdrage te innen, leidt de rechtbank tot de conclusie dat het verzoek van [naam man] niet toelaatbaar is. De rechtbank wijst het verzoek af en bepaalt dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/565303 / FA RK 19-26
Beschikking van 10 oktober 2019 betreffende verhaal van bijstand
in de zaak van:
[naam man],
wonende te [woonplaats man] ,
hierna te noemen [naam man] ,
advocaat mr. P. Hoogenraad te Maassluis,
t e g e n
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente GRONINGEN, hierna te noemen de gemeente,
zetelende te Groningen,
gemachtigde mr. H. Blokzijl.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 2 januari 2019;
  • het verweerschrift;
  • de brieven met bijlagen van [naam man] van 27 januari 2019 en 14 april 2019;
  • de brief van de gemeente van 2 mei 2019.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 30 augustus 2019.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • [naam man] , bijgestaan door zijn advocaat
  • de gemachtigde van de gemeente.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van de rechtbank Groningen van 19 november 2003 is het door [naam man] met ingang van 1 november 2003 te betalen bedrag ter zake van verhaal van door de gemeente nog te maken kosten van bijstand ten behoeve van [naam meerderjarig kind] , geboren op [geboortedatum meerderjarig kind] te [geboorteplaats meerderjarig kind] , vastgesteld op € 145,46 per maand.
2.2.
De bijstandsverlening aan [naam vrouw] (hierna: de vrouw) mede ten behoeve van genoemd kind is per 18 juli 2014 beëindigd.

3.De beoordeling

3.1.
Het verzoek
3.1.1.
[naam man] verzoekt wijziging van de beschikking van de rechtbank Groningen van
9 november 2003 in die zin, dat het daarin met ingang van 1 november 2003 vastgestelde verhaalsbedrag over de periode van 2010 tot 18 juli 2014 op nihil wordt gesteld. Voor zover [naam man] oorspronkelijk meer of anders heeft verzocht, zijn deze verzoeken ter zitting ingetrokken en zullen deze worden afgewezen.
3.1.2.
[naam man] legt aan zijn verzoek - voor zover ter zitting door [naam man] gehandhaafd - ten grondslag dat door nadien opgetreden wijziging van omstandigheden het verhaalsbedrag heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven. [naam man] stelt daaromtrent dat zijn draagkracht is verminderd, in verband met een lager inkomen en de onderhoudsplicht voor zijn drie andere kinderen. Voorts stelt [naam man] dat er bij de vrouw mogelijk een verdiencapaciteit is ontstaan, op grond waarvan de vrouw niet meer in aanmerking had moeten komen voor een bijstandsuitkering.
3.1.3.
De gemeente voert verweer en stelt dat een vergaande terugwerkende kracht van een (eventuele) nihilstelling van de verhaalsbijdrage niet redelijk is. Verder stelt de gemeente dat [naam man] zijn gestelde verminderde draagkracht onvoldoende heeft onderbouwd en dat niet is gebleken dat de vrouw beschikt over een verdiencapaciteit.
3.1.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
In haar verweerschrift heeft de gemeente verklaard dat de op 1 januari 2019 nog openstaande schuld wordt kwijtgescholden. Partijen zijn het erover eens dat het in januari 2019 door de gemeente geïncasseerde bedrag aan [naam man] zal worden terugbetaald en voorts dat de dan resterende verhaalsachterstand buiten invordering zal worden gesteld.
3.1.5.
Het meest verstrekkende verweer van de gemeente is dat het niet redelijk is de verhaalsbijdrage met vergaande terugwerkende kracht te wijzigen. De rechtbank zal dit verweer, dat met aanvulling van rechtsgronden wordt opgevat als een beroep op rechtsverwerking, daarom eerst bespreken.
3.1.6.
De gemeente stelt dat haar verhaalsbesluit is gebaseerd op de inkomensgegevens van [naam man] die bij zijn werkgever zijn opgevraagd. In de procedure waarin de rechtbank de verhaalsbijdrage heeft vastgesteld, heeft [naam man] geen verweer gevoerd. De gemeente is vanaf de datum van de rechterlijke uitspraak jarenlang en voortdurend (ook in de periode dat de man op Curaçao verbleef) bezig geweest om de man tot betaling te bewegen. De gemeente heeft steeds moeite moeten doen om adresgegevens van [naam man] te achterhalen en om betaalafspraken te maken. Uiteindelijk heeft de gemeente beslag kunnen leggen op het loon van [naam man] . De gemeente heeft daarvoor (met name binnen de eigen organisatie) kosten moeten maken. [naam man] heeft een en ander niet weersproken.
3.1.7.
De rechtbank constateert dat het hier gaat om wijzigingen van omstandigheden aan de zijde van [naam man] . [naam man] heeft, desgevraagd, geen aanvaardbare reden gegeven waarom hij tot 2 januari 2019 heeft gewacht met het indienen van zijn verzoek tot nihilstelling van de verhaalsbijdrage. De gemeente hoefde er in redelijkheid geen rekening mee te houden dat [naam man] met (zo vergaande) terugwerkende kracht wijziging van de verhaalsbijdrage zou verzoeken en heeft kosten moeten maken om tot invordering van de verhaalsbijdrage te komen.
Op basis van deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat het beroep op rechtsverwerking slaagt. De rechtbank acht een nihilstelling of verlaging van de verhaalsbijdrage met terugwerkende kracht daarom niet toelaatbaar.
Het verzoek van [naam man] zal daarom worden afgewezen.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af de verzoeken van [naam man] ;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Wieman-Bart, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Naujoks op 10 oktober 2019.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.