Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 18 februari 2019 met producties;
- de brief van de rechtbank van 19 juni 2019, houdende een oproep voor de inmiddels bepaalde comparitie;
- het proces-verbaal van comparitie van 4 september 2019.
2.De feiten
In de overeenkomst is – voor zover van belang – bepaald:
- Artikel 2.1: The scope of the agreement is represented by the performance by the Service Provider in favour and at the premises of the Beneficiary, of shipbuilding, welding and steel works, at Beneficiary’s request; …
In artikel 1 van Service Agreement 2 wordt bepaald dat Metaag zich jegens [naam bedrijf] verplicht om gekwalificeerd personeel ter beschikking te stellen en dat dat personeel de
Metaag heeft [naam bedrijf] aansprakelijk gesteld voor het onbetaald laten van de navolgende facturen van Metaag:
- [naam factuur 1] ad € 26.403,- en [naam factuur 2] ad € 33.936,50 ter zake Service Agreement 1, vermeerderd met een contractuele boete ad 1,5% per dag dat deze facturen onbetaald zijn gebleven, en
- [naam factuur 3] ad € 9.387,-; [naam factuur 4] ad € 4.231,50 en [naam factuur 5] ad € 4.767,- ter zake Service Agreement 2.
3.Het geschil
- Te verklaren voor recht dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die Metaag lijdt ten gevolge van de door hem gepleegde onrechtmatige daad;
- Partijen te verwijzen naar de schadestaatprocedure van artikel 612 Rv om de schade door de rechter op te laten maken bij staat;
4.De beoordeling
Het ter zake toepasselijke recht dient te worden bepaald aan de hand van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet contractuele verbintenissen (Rome II), zo nodig gelezen in verbinding met artikel 10:159 BW. Nu partijen zich hebben beroepen op bepalingen uit het Nederlandse Burgerlijk Wetboek, gaat de rechtbank ervan uit dat zij een rechtskeuze, als bedoeld in artikel 14 lid 1 Rome II, hebben gemaakt voor het Nederlands recht. De rechtbank zal daarom Nederlands recht toepassen.
Omtrent de externe persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap is door de Hoge Raad – voor zover hier van belang – onder meer het navolgende overwogen:
Blijkens bestendige jurisprudentie doen de navolgende vormen van bestuurdersaansprakelijkheid zich voor.
A. opgewekte schijn van kredietwaardigheid (het zogenoemde ‘Beklamelcriterium’)
Indien de bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt (zie onder meer HR 6 oktober 1989,ECLI:NL:HR:1989:AB9521, NJ 1990/286 (Beklamel).
B. frustratie van betaling (het zogenoemde Ontvanger/Roelofsen criterium)
Indien de bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap een (eerder aangegane) overeenkomst niet nakomt en daardoor schade ontstaat voor de wederpartij.
Ook hier hangt het van de concrete omstandigheden van het geval af of het aan de bestuurder te maken verwijt voldoende ernstig is om hem persoonlijk aansprakelijk te houden.
Dit is het geval als de bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (Ontvanger/Roelofsen).HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006/659.’
Mogelijk ten overvloede overweegt de rechtbank voor dat geval het volgende.
Metaag stelt dat [naam bedrijf] ten tijde van schikkingsonderhandelingen (mei 2018) jegens Metaag heeft geuit dat zij over zou kunnen gaan tot liquidatie en dat Metaag dan niets van haar geld zou terugzien en dat hieruit blijkt dat [gedaagde] ten tijde van die onderhandelingen bekend was met “de bemoeilijking van de verhaalsmogelijkheden in geval van ontbinding op grond van artikel 2:19 lid 4 BW”.
Voor zover Metaag zich er aldus op beroept dat [gedaagde] als bestuurder een ernstig verwijt treft, omdat hij ten tijde van deze onderhandelingen wist dan wel redelijkerwijs behoorde te weten dat [naam bedrijf] niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, faalt dit beroep. De onderhandelingen strekten niet tot het aangaan van een verbintenis maar tot het - ten dele - nakomen van eerder aangegane verplichtingen. Van de hier onder A bedoelde situatie is dan ook geen sprake.
a. een zogenoemde turboliquidatie uit te voeren, [gedaagde] wist of behoorde te weten dat hij door in strijd met de werkelijkheid op te geven dat [naam bedrijf] geen baten bezit, er actief voor heeft gezorgd dat de vennootschap is geliquideerd en nu zij heeft opgehouden te bestaan, niet meer in rechte kan worden betrokken om haar verbintenissen na te komen en geen verhaal meer biedt;
b. met de baten van [naam bedrijf] wel andere crediteuren maar niet Metaag te voldoen.
- op [gedaagde] omdat hij zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld door niet te voldoen aan de jaarrekeningverplichtingen van artikel 2:294 BW; de jaarrekeningen van 2016 en 2018 zijn wel gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel maar niet die van 2017;
(a) Ten aanzien van de turboliquidatie heeft te gelden dat de beslissing tot ontbinding wegens gebrek aan baten niet door de bestuurder maar door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders kan worden (en ook is) genomen, dat ook na een turboliquidatie een verzoek tot (heropening van de) vereffening kan worden ingediend en krachtens vaste jurisprudentie een vennootschap geacht mag worden te blijven bestaan zolang er baten zijn. De turboliquidatie – als deze al door [gedaagde] zou zijn geïnitieerd – betekent dan ook niet, althans niet automatisch, dat [naam bedrijf] daarom niet aan haar verbintenissen kan voldoen en geen verhaal biedt. Dat [gedaagde] als hij deze liquidatie zou hebben geïnitieerd, ter zake een ernstig persoonlijk verwijt treft volgt daaruit evenmin.
(b) Het verwijt dat sprake is van selectieve betaling is niet anders onderbouwd dan dat [gedaagde] als bestuurder van [naam bedrijf] bij schikkingsonderhandelingen wel vorderingen van de andere onderaannemers, Brandnav en Givelnav , heeft voldaan en niet Metaag.
Dit verwijt snijdt geen hout. Nog daargelaten dat aan een bestuurder inzake het prioriteren van betalingen van schuldeisers een zekere vrijheid toekomt, staat in dit geval tussen partijen staat vast dat bij de schikkingshandelingen met de drie onderaannemers ook aan Metaag een aanbod is gedaan, doch dat Metaag dit niet heeft aangenomen. Dat het aanbod aan Metaag serieus afweek van het aanbod aan Brandnav en Givelnav is gesteld noch gebleken.
Metaag beroept zich tenslotte op een vordering van [naam bedrijf] op Metaag wegens te late oplevering en schending van de Non-Sollicitation Clause door Metaag.
2.148,00(2 punten × tarief € 1.074,00)
5.De beslissing
39/
3085