ECLI:NL:RBROT:2019:7861

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
7365281 CV EPXL 18-49906
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door verwijdering steunconstructie door eigenaar onroerende zaak

In deze zaak vorderden de Verenigingen van Eigenaars [straatnaam] 22abc en [straatnaam] 24abc te Rotterdam, schadevergoeding van [gedaagde], de eigenaar van het pand aan de [straatnaam] 26ab. De Verenigingen stelden dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door een steunmuur te verwijderen die noodzakelijk was voor de stabiliteit van hun panden. De procedure begon met een dagvaarding op 14 november 2018, waarna verschillende processtukken zijn ingediend, waaronder schriftelijke reacties en conclusies van repliek en dupliek. De kantonrechter heeft op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan.

De feiten van de zaak zijn als volgt: in 2005 is het pand aan de [straatnaam] 26ab door brand verloren gegaan, waarbij alleen een muur is blijven staan die verbonden was met de panden van de Verenigingen. In 2013 en 2014 heeft de gemeente Rotterdam een last onder dwangsom opgelegd aan de toenmalige eigenaar van het pand aan de [straatnaam] 26ab vanwege de staat van het gebouw. [gedaagde] heeft het pand in 2016 gekocht en was op de hoogte van de bestaande beperkingen. In april 2018 heeft de gemeente vastgesteld dat de situatie gevaarlijk was en heeft [gedaagde] verzocht om maatregelen te treffen, wat hij niet deed.

De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door de steunmuur te verwijderen, waardoor de Verenigingen schade hebben geleden. De rechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 8.218,11 aan de Verenigingen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 7365281 CV EXPL 18-49906
Uitspraak: 11 oktober 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
1. de vereniging
Vereniging van Eigenaars [straatnaam] 22abc te Rotterdam, en
2. de vereniging
Vereniging van Eigenaars [straatnaam] 24abc te Rotterdam,
beide gevestigd te Vlaardingen,
eiseressen bij exploot van dagvaarding van 14 november 2018,
gemachtigde: mr. R.W.F. Heijmeriks te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna ‘de Verenigingen’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde] , met producties;
  • de conclusie van repliek, met productie;
  • de conclusie van dupliek, met producties;
  • de akte van de Verenigingen;
  • de rolbeslissing van 19 juli 2019;
  • de akte van de Verenigingen;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde] .
1.2
De datum van de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter op heden bepaald.

2.De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld of blijken uit de overgelegde stukken en anderzijds zijn erkend of niet (voldoende) gemotiveerd zijn betwist:
2.1
De Verenigingen vertegenwoordigen de onroerende zaken staande en gelegen te Rotterdam, aan de [straatnaam] 22abc respectievelijk de [straatnaam] 24abc .
2.2
In of omstreeks 2005 is het pand dat zich bevond op het perceel van de [straatnaam] 26ab door brand verloren gegaan. Daarbij is slechts een muur van dat pand behouden gebleven, welke muur bouwkundig was verbonden met de panden aan de [straatnaam] 22abc en 24abc en deels in het verlengde stond van de voorgevel van die panden.
2.3
Op 11 april 2013 en 30 april 2014 heeft de gemeente Rotterdam (hierna: ‘de Gemeente’) de toenmalige eigenaar van het pand aan de [straatnaam] 26ab (de heer [naam] ) een last onder dwangsom opgelegd. In de betreffende besluiten is het volgende vermeld:
“Wij hebben besloten u een last onder bestuursdwang op te leggen, op basis van artikel 125 Gemeentewet, de artikelen 5:21 tot en met 5:31b Algemene wet bestuursrecht, omdat:
 De staat van het gebouw in strijd is met bepalingen van het Bouwbesluit. Dit is verboden op grond van artikel, tweede lid Woningwet.
U dient binnen 2 weken na de verzenddatum van deze last de noodzakelijke werkzaamheden te hebben getroffen. Ook de eventueel hieruit voortvloeiende (herstel)werkzaamheden moet u of uw rechtsopvolger dan hebben uitgevoerd. Omdat de staat en/of het gebruik ernstige hinder of gevaar veroorzaken moeten de maatregelen op deze korte termijn getroffen zijn.
Als u de maatregelen en werkzaamheden niet binnen de gestelde termijn voltooid heeft, zal de (deel)gemeente ze treffen, op uw kosten.
(…)
Gebrekenlijst
M.b.t. algemeen:
1. onvoldoende bevestigd is/zijn:
a. het metsel-, het voeg-, c.q. het pleisterwerk van de linker zijgevel.”
2.4
[gedaagde] is sinds 4 maart 2016 eigenaar van de onroerende zaak te Rotterdam, aan het adres [straatnaam] 26ab . In de ter zake opgemaakte akte van levering is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
b. Zoals blijkt uit de informatie afgegeven door de Dienst voor het kadaster en de openbare registers is vandaag met betrekking tot het gekochte in de gemeentelijke beperkingenregistratie en de kadastrale registratie geen andere publiekrechtelijke beperking bekend dan:
een Bestuursdwangbesluit of dwangsombesluit, Woningwet, ontleend aan:
[kadasternummer] datum in werking 11-04-2013, betrokken bestuursorgaan de gemeente Rotterdam.
Koper aanvaardt deze beperking.
(…)”.
2.5
Aan een door de Gemeente opgemaakt constateringsrapport d.d. 7 april 2018 wordt het volgende ontleend:
“(…)
De beheerder van de VVE [straatnaam] 24A, B en C is op 7 april 2018 in de gelegenheid gesteld om maatregelen te treffen waarmee er een eind kon worden gemaakt aan de gevaarlijke situatie. Er was sprake van direct gevaar en omdat de beheerder de benodigde maatregelen niet nam, is opdracht gegeven aan een aannemer om de benodigde maatregelingen te treffen.
Omschrijving van wat er werd geconstateerd:
Het metselwerk van de voorgevel boven de rechterpoort vertoont gebreken, deze was niet meer bestand tegen de daarop werkende krachten. Dit leverde ernstig en acuut gevaar op voor de gebruikers van de openbare weg, bewoners en bezoekers van het pand.
Het in slechte staat verkerende metselwerk aan de voorgevel levert of dreigt gevaar op te leveren voor de veiligheid. Schuin afschuivende scheuren in de rechterhoek ter plaatse van het opleggingspunt van de poort (foto 1 en 2). De oorzaak van de onveilige situatie is ontstaan doordat de overblijfselen na de brand bij [straatnaam] 26 en de voorzieningen die destijds zijn getroffen (foto 5 en 6) zijn verwijderd.
(…)
Uit nader onderzoek is gebleken dat er in 2005 een uitvoering van gemeentewege is geweest van Bouw- en Woningtoezicht (…). Op basis van een aanschrijving (last onder bestuursdwang) zijn de toenmalige eigenaren van de [straatnaam] 26A en 26B aangeschreven. De eigenaren hebben geen gehoor gegeven aan de last. Hierdoor heeft de gemeente opdracht gegeven om het pand [straatnaam] 26 te slopen.
In opdracht van de constructeurs (…) is op basis van een bouwtechnisch onderzoek het besluit genomen om het pand [straatnaam] 26 niet geheel te slopen. Er is constructie aangebracht t.b.v. stabiliteit, ondersteuning en stevigheid van het metselwerk boven de poort van huisnummer 24 gebouwd (foto 5 en 6).
(…)
Op 7 april 2018 hebben een aantal bewoners van [straatnaam] 22 en 24 verklaard dat de eigenaar van perceel [perceelnummer] Rotterdam (voorheen [straatnaam] 26A en B) het metselwerk en de bijbehorende gevelverankeringsconstructie heeft gesloopt. Tijdens een telefonisch gesprek op 7 april 2018 om 13:06 uur heeft de heer (eigenaar van perceel [perceelnummer] Rotterdam) bevestigd dat hij het metselwerk tot de grens met [straatnaam] 26 heeft gesloopt.
Tussen juni 2017 en april 2018 is zonder een sloopmelding (meer dan 10m3) gesloopt. Ook is zonder een omgevingsvergunning voor activiteit bouwen een constructie wijziging uitgevoerd.
(…)”.
2.6
Bij brief van 16 april 2018 heeft de gemachtigde van de Verenigingen [gedaagde] het volgende geschreven:
“(…)
U bent eigenaar van de onroerende zaak (…) aan de [straatnaam] 26a te Rotterdam. Dit pand is tot op heden onbebouwd. Tussen het pand aan de [straatnaam] 22-24 en het pand aan de [straatnaam] 28 te Rotterdam bevond zich een stalen steunbalk, die noodzakelijk was om de stabiliteit van het aan cliënten in eigendom toebehorende appartementencomplex [straatnaam] 22-24 te Rotterdam te garanderen. Voorts werd de zijkant van het aan cliënten in eigendom toebehorende pand verder versterkt met een (restant) steunmuur.
Cliënten hebben geconstateerd, dat u:
de stalen verbindingsbalk tussen de panden aan de [straatnaam] 24-24 te ener zijde en de [straatnaam] 28 te andere zijde heeft verwijderd;
het restant van de steunmuur, zich bevindend aan het pand van cliënten aan de [straatnaam] 22-24 heeft verwijderd.
Als gevolg hiervan is er zeer aanzienlijke schade aan de aan cliënten in eigendom toebehorende pand ontstaan. Deze schade bestaat onder andere uit scheuren in het pand en verzakking, hetgeen ertoe heeft geleid dat er inmiddels, ook vanuit de gemeente Rotterdam, stutten zijn aangebracht, teneinde instorting van het aan cliënten in eigendom toebehorende pand, althans de gevels daarvan, te voorkomen.
Door het weghalen van de steunbalk en het weghalen van de (restant) steunmuur waarvan u wist, althans behoorde te weten, dat zowel de steunbalk als de steunmuur noodzakelijk waren voor het intact houden van het pand van cliënten, heeft u onrechtmatig jegens cliënten gehandeld, waardoor schade is ontstaan.
Bij deze wordt u aansprakelijk gesteld voor alle schade die [de Verenigingen] inmiddels hebben geleden en nog zullen lijden. Zodra de hoogte van deze schade duidelijk wordt, zal aan u een opgave worden gedaan.
Ondertussen dienen er noodmaatregelen te worden getroffen, teneinde verdere instorting van het pand van cliënten te voorkomen. Gezien het feit, dat er al langere tijd instortingsgevaar van de gevel en aanvullende schade dreigt te ontstaan, verzoek ik u mij binnen 2 dagen na dagtekening van deze brief een plan van aanpak te zenden. (…)
(…)”.
2.7
In een brief van 20 april 2018, met als onderwerp ‘Voornemen tot last onder bestuursdwang’, heeft de Gemeente de Verenigingen het volgende geschreven:
“(…)
Op 6 april 2018 informeerde de behandelend inspecteur (…) u dat de staat van het pand aan de [straatnaam] 22 en 24 te Rotterdam in strijd is met de geldende voorschriften. De inspecteur lichtte u in over de maatregelen waarmee u een eind kunt maken aan de gevaarzetting en strijdigheden. (…)
Omdat de huidige staat van de gevel ernstig hinder en gevaarzetting veroorzaakt, moeten de maatregelen op korte termijn worden getroffen. U zegde toe de maatregelen te zullen treffen. Toch heb ik het voornemen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam te vragen u met een last onder bestuursdwang op te dragen de maatregelen te treffen om de gevaarzetting te beëindigen.
(…)”.
2.8
Bij brief van 4 mei 2018, met als onderwerp ‘last onder bestuursdwang’, heeft de Gemeente eiseres sub 2 het volgende geschreven:
“(…)
Op 7 april 2018 stelde de inspecteur van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht (…) vast dat het metselwerk van de voorgevel boven de rechter poort gebreken vertoond[e] en niet meer bestand was tegen de daarop werkende krachten.
Dit leverde ernstig en acuut gevaar op voor de gebruikers van de openbare weg en de bewoners van het pand.
De inspecteur lichtte uw beheerder in over de maatregelen waarmee u hieraan een eind kon maken. Omdat er sprake was van direct gevaar en u deze maatregelen niet nam, heeft de inspecteur (…) hiertoe de opdracht gegeven.
Nog diezelfde dag heeft de aannemer deze maatregelen getroffen:
  • locatie is door middel van een verkeerspylon en rood-wit lint afgeschermd;
  • metselwerk is gestut om instortingsgevaar te minimaliseren;
  • locatie is door middel van hekken met rood-wit lint afgeschermd.
(…)
Het in slechte staat verkerende metselwerk levert of dreigt gevaar op te leveren voor de veiligheid, dit is in strijd met artikel 2.6 van het Bouwbesluit en 1b, lid 2 Woningwet.
(…)
Als Vereniging van eigenaren bent u verantwoordelijk voor het uitvoeren van het onderhoud aan de gemeenschappelijke bouwdelen van het pand aan de [straatnaam] 24 A, B en C. Hierdoor wordt u aangemerkt als overtreder.
(…)
Omdat de maatregelen met spoed getroffen moesten worden, hebben wij u niet in de gelegenheid kunnen stellen vooraf uw zienswijze op dit besluit te geven (…).
(…)
De rekening van de aannemer en de beheerskosten van de gemeente zullen binnenkort op u of uw rechtsopvolger worden verhaald.
(…)”.
2.9
Op 16 oktober 2018 heeft de Gemeente eiseres sub 2 een ‘kostenbeschikking’ doen toekomen, waarmee zij haar een bedrag van € 955,92 in rekening heeft gebracht wegens de op 7 april 2018 met een last onder bestuursdwang getroffen maatregelen om het gevaar voor de veiligheid op te heffen.

3.Het geschil

3.1
De Verenigingen hebben bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan de Verenigingen van de schade voortvloeiend uit zijn onrechtmatig handelen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en
  • [gedaagde] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Verenigingen te betalen € 8.218,11 aan hoofdsom, wettelijke rente over € 7.262,59 vanaf 15 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en € 3.917,38 aan buitengerechtelijke kosten,
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
Bij hun laatste akte hebben de Verenigingen, met het oog op de bevoegdheid van de kantonrechter, de eis verminderd in die zin dat zij onder a enkel nog vorderen te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld.
3.3
Ter toelichting op de (verminderde) vordering hebben de Verenigingen -naast de onder 2 genoemde feiten en samengevat en voor zover nu van belang- het volgende aangevoerd.
Gebleken is dat [gedaagde] de na de onder 2.2 bedoelde brand van het voorheen op zijn perceel staande pand resterende steunmuur (metselwerk) -ter zake waarvan al in 2013 en 2014 een last onder bestuursdwang aan de rechtsvoorganger van [gedaagde] was opgelegd, waarmee hij ook bekend was (zie 2.3-2.4)-, welke muur bouwkundig was verbonden met de panden van de Verenigingen en die deels in het verlengde van de voorgevel van die panden stond, heeft verwijderd alsook de bijbehorende gevel-ankerconstructie. Dit heeft hij echter op zo’n wijze gedaan dat hij de nodige steun aan het pand van de Verenigingen ontnomen heeft en dat is onrechtmatig op grond van artikel 5:37 BW. Het door de Gemeente ter zake opgemaakte constateringsrapport (zie 2.5) bevestigt ook dat [gedaagde] deze werkzaamheden heeft verricht. De Gemeente heeft de Verenigingen vervolgens aangezegd dat zij een last onder bestuursdwang kregen om, kort gezegd, tot verwijdering van de restant muur over te gaan (zie 2.7) Daarop heeft hun gemachtigde [gedaagde] aangeschreven om op korte termijn adequate maatregelen te treffen om het instortingsgevaar weg te nemen (zie 2.6), waaraan hij echter geen gevolg heeft gegeven. Daarop hebben de Verenigingen de firma [naam firma] ingeschakeld om hun pand weer van voldoende steun te doen voorzien. De kosten daarvan, zijnde € 7.262,59, dienen door [gedaagde] te worden vergoed op grond van artikelen 6:162 jo. 5:37 BW (onrechtmatig handelen) dan wel artikel 6:200 lid 1 BW (zaakwaarneming), nu de Verenigingen, gezien de aanschrijving van de Gemeente, op redelijke gronden verplicht waren snel en adequate maatregelen te treffen, hetgeen ook in het belang van [gedaagde] was, die immers verplicht was te voldoen aan de aanschrijving van de Gemeente uit 2013. Naast de kosten die de Verenigingen aan de firma [naam firma] hebben betaald om de onrechtmatige toestand op te heffen, dient [gedaagde] de aan hen door de Gemeente in rekening gebrachte kosten, groot € 955,92, te vergoeden. Deze kosten zien immers op de (beheers)kosten die de Gemeente heeft gemaakt om de noodsituatie, bestaande in instortingsgevaar, met betrekking tot het pand van de Verenigingen te keren en vloeien voort uit het doen en/of nalaten van [gedaagde] met betrekking tot de steunmuur zodat hij ook daarvoor aansprakelijk is. Ook dient hij de Verenigingen een bedrag van (primair) € 3.917,38 (inclusief btw) dan wel (subsidiair) € 922,- te vergoeden voor de buitengerechtelijke werkzaamheden van hun gemachtigde.
3.4
[gedaagde] heeft verweer gevoerd, dat ertoe strekt het door de Verenigingen gevorderde af te wijzen. Hij erkent dat hij ter plaatse (sloop)werkzaamheden heeft verricht, zij het dat deze van geen grotere omvang dan 6 m3 waren, dat deze uitsluitend betrekking hadden op zijn eigen pand/perceel en dat hij daarbij nooit het pand van de Verenigingen heeft (aan)geraakt of beschadigd. Van een steunmuur is bovenal geen sprake. Het pand van de Verenigingen moet zoals ieder pand op zichzelf kunnen blijven staan. Ook staat niet vast dat de schade aan het metselwerk van het pand van de Verenigingen door [gedaagde] is veroorzaakt. Daarin voelt hij zich gesteund door (overleg met) zijn architect, een bouwkundig constructeur en collega aannemers. Voorts meent hij dat de schade op veel eenvoudigere wijze had kunnen worden hersteld dan nu door de firma [naam firma] is gebeurd. Hij heeft nog aangeboden het metselwerk zelf te herstellen voor een bedrag van € 500,- exclusief btw maar daarop zijn de Verenigingen niet ingegaan. Tot slot meent [gedaagde] dat hier sprake is van gemakzuchtig claimen en procederen van de zijde van de Verenigingen.
3.5
Op hetgeen partijen overigens nog naar voren hebben gebracht, wordt, voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, hierna teruggekomen.

4.De beoordeling

4.1
Vooropgesteld wordt dat nu de Verenigingen hun eis hebben verminderd als hiervoor onder 3.2 vermeld, de kantonrechter zich, gelet op het bepaalde in artikel 93 sub a en b Rv, bevoegd acht de onderhavige zaak te behandelen en te beslissen, terwijl tussen partijen die (absolute) bevoegdheid overigens niet ter discussie staat.
4.2
Inhoudelijk stelt de kantonrechter voorop dat uit het door de Gemeente opgemaakte constateringsrapport (zie 2.5) blijkt dat bij de sloop van het destijds op het perceel van [gedaagde] staande pand de Gemeente ten behoeve van de stabiliteit, ondersteuning en stevigheid van (het metselwerk van) de panden van de Verenigingen een constructie heeft aangebracht, die zichtbaar is op de bij dat rapport gevoegde foto’s genummerd 5 en 6, genomen in 2012.
4.3
Niet in geschil is voorts dat [gedaagde] met de aankoop van de onroerende zaak aan de [straatnaam] 26ab gebonden is (geraakt) aan de aan zijn rechtsvoorganger (de heer [naam] ) in 2013 en 2014 opgelegde last onder dwangsom (zie 2.3-2.4) om maatregelen te treffen ter zake van het vastgestelde ondeugdelijke metsel-, voeg- en pleisterwerk ter plaatse van de linker zijgevel (waarnaast de panden van de Verenigingen zich bevinden) en dat er in de jaren daarna daaraan geen gevolg is gegeven.
4.4
Uit meergenoemd constateringsrapport blijkt voorts dat de Gemeente op 7 april 2018 heeft vastgesteld dat het metselwerk van de voorgevel van de rechterzijde van het aan de Verenigingen toebehorende pand (waarnaast het onroerend goed van [gedaagde] zich bevindt) niet meer bestand was tegen de daarop werkende krachten en dat er daardoor een gevaarlijke situatie bestond die een ernstig en acuut gevaar opleverde voor de gebruikers van de openbare weg alsook voor de bewoners en gebruikers van dat pand. Als oorzaak van die onveilige situatie benoemt dit rapport dat de overblijfselen van het pand aan de [straatnaam] 26ab alsook de destijds door de Gemeente ten behoeve van de stabiliteit, ondersteuning en stevigheid van (het metselwerk van) de panden van de Verenigingen aangebrachte constructie verwijderd zijn. Bij dat rapport is een viertal foto’s gevoegd ten blijke van de situatie op 7 april 2018. Daarop is de hiervoor bedoelde constructie, die zichtbaar was op de onder 4.2 bedoelde foto’s (5 en 6), waaronder een horizontaal geplaatste metalen balk, niet meer te zien. Uit datzelfde rapport blijkt dat [gedaagde] op diezelfde datum telefonisch aan de inspecteur van de Gemeente heeft bevestigd dat hij het metselwerk tot aan de grens van beide percelen heeft gesloopt. Ook heeft de inspecteur van de Gemeente volgens dat rapport vastgesteld dat er tussen juni 2017 en april 2018, toen [gedaagde] eigenaar van het onroerend goed was, meer dan 10 m3 zonder sloopmelding is gesloopt en dat ter plaatse zonder omgevingsvergunning een constructiewijziging werd uitgevoerd.
4.5
Geoordeeld wordt dat de Verenigingen hiermee voldoende hebben onderbouwd dat [gedaagde] met de door hem uitgevoerde werkzaamheden de eerder bij de sloop van het destijds op zijn perceel staande pand door de Gemeente aangebrachte constructie ten behoeve van de stabiliteit, ondersteuning en stevigheid van (het metselwerk van) de panden van de Verenigingen, heeft verwijderd en daarmee de op 7 april 2018 door de Gemeente geconstateerde gevaarzettende situatie, welke met die constructie juist beoogd was te ondervangen, nieuw leven heeft ingeblazen. [gedaagde] heeft weliswaar betwist dat hij die situatie heeft veroorzaakt en dat hij debet is aan de door de Verenigingen gestelde schade maar die betwisting heeft hij, in het licht bezien van hetgeen door de Verenigingen naar voren is gebracht, als hiervoor besproken, niet althans onvoldoende onderbouwd. Dat verweer wordt dan ook verworpen.
4.6
Dat betekent dat er in deze procedure verder van uitgegaan wordt dat [gedaagde] met de door hem verrichte werkzaamheden op zijn perceel op onrechtmatige wijze hinder heeft toegebracht aan (de panden van) de Verenigingen, bestaande in het ontnemen van steun aan hun panden. Voor de daardoor veroorzaakte schade is [gedaagde] jegens hen op de voet van artikel 5:37 jo. 6:162 BW dan ook aansprakelijk. De door de Verenigingen gevorderde verklaring voor recht wordt derhalve toegewezen.
4.7
Voor wat betreft die schade gaat het dan enerzijds om de beheerskosten van € 955,92 die de Gemeente aan de Verenigingen in rekening heeft gebracht teneinde het door haar op 7 april 2018 vastgestelde ernstige en acute gevaar (van instorting) te ondervangen. Die kosten, die qua omvang door [gedaagde] niet zijn bestreden, zijn het gevolg van de door [gedaagde] veroorzaakte gevaarzettende situatie en dienen dan ook door hem te worden vergoed. Dit onderdeel van de vordering is derhalve toewijsbaar.
4.8
Datzelfde geldt voor de door de Verenigingen gevorderde kosten van de firma [naam firma] ter grootte van € 7.262,59 (inclusief btw). Uit meergenoemd rapport van 7 april 2018 blijkt immers dat de inspecteur van de Gemeente heeft geconstateerd dat het metselwerk aan de rechterzijde van de voorgevel van de panden van de Verenigingen gebreken vertoonde om reden dat het niet meer bestand was tegen de daarop werkende krachten en dat de oorzaak daarvan, en de daardoor ontstane gevaarlijke situatie, het verwijderen van de restanten van het pand aan de [straatnaam] 26ab en de destijds getroffen (steun)voorzieningen is. Hiervoor werd reeds vastgesteld dat dit verwijderen door [gedaagde] is gebeurd. Hij is dan ook jegens de Verenigingen aansprakelijk voor de daardoor ontstane (gevolg)schade, bestaande in de (redelijke) kosten van herstel van het daardoor beschadigde metselwerk van hun panden, waarop de gemachtigde van de Verenigingen [gedaagde] ook gewezen heeft bij zijn brief van 16 april 2018 (zie 2.6).
4.9
Uit niets blijkt dat, voor zover [gedaagde] dat heeft willen aanvoeren, de werkzaamheden die deze firma (zo blijkt uit productie 4 bij dagvaarding) daarna geoffreerd heeft bij offerte van 26 april 2018, die (blijkens diezelfde productie) op 1 mei 2018 akkoord bevonden is, betrekking hebben op meer of andere werkzaamheden dan het hiervoor bedoelde herstel van de door [gedaagde] veroorzaakte schade. Evenmin heeft de kantonrechter aanleiding om aan te nemen dat de daarvoor berekende kosten buitensporig of onredelijk hoog zouden zijn. Het door de Verenigingen ter zake gevorderde bedrag is dan ook toewijsbaar. Daaraan doet niet af dat, naar [gedaagde] nog heeft aangevoerd, de Verenigingen niet zijn ingegaan op het door hem gedane aanbod om het beschadigd metselwerk zelf te herstellen tegen betaling door de Verenigingen van een bedrag van € 500,- exclusief btw. In verband daarmee overweegt de kantonrechter dat dit zou betekenen dat de Verenigingen zelf zouden opdraaien voor de door [gedaagde] veroorzaakte schade terwijl, met het oog op de (bepaald hogere) offerte van de firma [naam firma] , allerminst vaststaat dat daarmee ook alle noodzakelijke werkzaamheden zouden zijn verricht. Meer in zijn algemeenheid overweegt de kantonrechter nog dat in een geval als dit van de Verenigingen niet kan worden verlangd dat zij [gedaagde] eerst zelf in de gelegenheid stelt het vereiste herstel uit te voeren, alvorens daartoe een derde aan te zoeken.
4.1
De over deze schadepost gevorderde wettelijke rente (in zin van artikel 6:119 BW) is, als op de wet gegrond en door [gedaagde] ook niet afzonderlijk betwist, eveneens toewijsbaar.
4.11
Uit hetgeen de Verenigingen naar voren hebben gebracht en in zoverre door [gedaagde] niet is bestreden blijkt dat er van hun zijde daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten zijn verricht van dien aard dat het redelijk is daarvoor van [gedaagde] een vergoeding te verlangen. Gelet op de ter zake geldende tarieven is op dit onderdeel aan de Verenigingen een bedrag van € 950,95 toewijsbaar.
4.12
Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat de Verenigingen [gedaagde] eerst zelf de gelegenheid hebben geboden op (zeer) korte termijn met een (deugdelijk) plan van aanpak te komen. Dat heeft [gedaagde] niet (tijdig) gedaan, waarop zij de firma [naam firma] hebben ingeschakeld en [gedaagde] schriftelijk hebben verzocht de kosten daarvan (evenals de beheerskosten van de Gemeente) te voldoen. Aan dat verzoek heeft [gedaagde] niet voldaan, klaarblijkelijk omdat hij meende niet voor die kosten aansprakelijk te zijn (waarin hij, gezien het hiervoor overwogene, door de kantonrechter niet wordt gevolgd). Bij die stand van zaken stond het de Verenigingen vrij, naar zij vervolgens ook hebben gedaan, hun vorderingen aan de rechter voor te leggen, teneinde zo een executoriale titel te verkrijgen. De kantonrechter volgt [gedaagde] dan ook niet in het door hem aan het adres van de Verenigingen gemaakte verwijt dat hier van ‘gemakzuchtig procederen’ sprake zou zijn, daargelaten nog dat hij niet concreet heeft gemaakt welke consequenties daaraan dan in zijn optiek verbonden zouden moeten worden. Wat daarvan ook zij, [gedaagde] wordt hierna, als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens de Verenigingen heeft gehandeld;
- veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Verenigingen te voldoen een bedrag van € 8.218,11 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over een bedrag van € 7.262,59 vanaf 15 mei 2018 tot aan de dag van algehele voldoening, en voorts een bedrag van € 950,95 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Verenigingen vastgesteld op € 476,- aan griffierecht, € 98,01 aan explootkosten en € 750,- aan salaris voor hun gemachtigde;
- verklaart dit vonnis voor zover het veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654