In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee ex-partners, eiseres en gedaagde, die samen in een huurwoning in Brielle woonden. Eiseres heeft de relatie met gedaagde beëindigd en vordert ontruiming van de woning, waarin gedaagde zonder recht of titel verblijft. De voorzieningenrechter moet beoordelen of er sprake is van een huurovereenkomst en of de vordering tot ontruiming toewijsbaar is. Eiseres heeft gedaagde bij aangetekende brief op 19 december 2018 verzocht de woning te verlaten, maar gedaagde heeft hier geen gehoor aan gegeven. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat er een (onder)huurovereenkomst bestaat, en dat de opzegging van deze overeenkomst door eiseres geldig is. De rechter concludeert dat gedaagde de woning moet verlaten, omdat hij zonder recht of titel in de woning verblijft. De vordering tot ontruiming wordt toegewezen, met een termijn van ontruiming tot 24 maart 2019. De vordering in reconventie van gedaagde wordt afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd is. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.