In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 september 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor het opzettelijk telen van hennep. De officier van justitie, mr. T.M. Rethmeier, heeft een vordering ingediend tot vaststelling van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 35.178,49, en tot oplegging van een betalingsverplichting aan de staat van maximaal € 31.660,64. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van zijn strafbare feit, dat plaatsvond tussen 1 april 2015 en 15 juli 2015. De rechtbank heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, en heeft het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 14.361,14. Na toepassing van een vermindering van 10% wegens overschrijding van de redelijke termijn, is de betalingsverplichting aan de staat vastgesteld op € 12.925,00. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in overweging genomen, maar heeft geen aanleiding gezien om het bedrag verder te matigen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.