ECLI:NL:RBROT:2019:8321

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
10/103500-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor het voorhanden hebben van chemicaliën en gebruiksvoorwerpen ten behoeve van de bewerking van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van chemicaliën en laboratoriumbenodigdheden voor de bewerking van cocaïne. De verdachte, geboren in Turkije, was op het moment van de feiten woonachtig in Rotterdam en had een garagebox gehuurd waarin aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke chemicaliën werden aangetroffen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de beschikkingsmacht had over de aangetroffen goederen en dat hij wist dat deze bestemd waren voor het bewerken van cocaïne. De rechtbank achtte het medeplegen van het feit bewezen, gezien de actieve rol van de verdachte in het huren van de garagebox en het verpakken en vervoeren van de chemicaliën. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling voor zijn psychische problemen. De rechtbank weegt de ernst van het feit zwaar, gezien de grote hoeveelheid gevaarlijke stoffen en het risico voor de volksgezondheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/103500-19
Datum uitspraak: 22 augustus 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte ] (Turkije) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. M.R. de Kok, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 augustus 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsadvies.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdachte was niet de gebruiker van de garagebox. Hij fungeerde slechts als tussenpersoon voor de eigenaar van de goederen en de (onder)verhuurder van de garagebox. De goederen die in de garagebox zijn aangetroffen bevonden zich daarom niet binnen zijn machtssfeer. Er was ook geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het voorhanden hebben van deze goederen. De verdachte heeft alleen de eigenaar van de goederen en de verhuurder van de garagebox met elkaar in contact gebracht en zou bij verkoop van de goederen een deel van de winst krijgen. De verdachte wist niet dat wat er in de vaten zat bestemd was voor het bewerken van cocaïne en wist niet van de aanwezigheid van laboratoriumbenodigdheden in de garagebox.
4.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 27 april 2019 ontvangt de politie een melding over schuifgeluiden in een garagebox aan de [adres delict] . Als de politie ter plaatse komt treffen zij meerdere pallets en een rolcontainer met vaten aan. Deze zijn met zwart plastic folie omwikkeld. Als de politie het plastic opensnijdt, wordt een blauw vat zichtbaar en een etiket met de tekst ‘Ethylacetate’. Daarop wordt de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (de LFO) ingeschakeld om de goederen uit de garagebox veilig te stellen en nader te onderzoeken. De LFO concludeert dat de pallets en rolcontainer (afgerond) 6200 liter zeer brandbare, 120 liter bijtende en 225 kilogram vaste chemicaliën bevatten. Deze stoffen worden gebruikt voor het terugwinnen van cocaïne uit dragermateriaal. Daarnaast wordt in de pallets een aantal specifieke (deels positief op cocaïne geteste) gebruiksgoederen aangetroffen die eerder gebruikt zijn bij het bewerken van cocaïne. De LFO schat de aankoopwaarde van de goederen op enkele tienduizenden euro’s en de verkoopwaarde op ongeveer € 50.000,-. De hoeveelheid van de oplosmiddelen en overige chemicaliën past bij het bewerken van minimaal enkele tientallen tot vermoedelijk enkele honderden kilo’s cocaïne.
Beschikkingsmacht
Op basis van de eerste verklaringen van de verdachte bij de politie, de verklaring van de getuige [naam getuige] en de tussen hen uitgewisselde chatberichten, kan worden vastgesteld dat de verdachte de garagebox aan de [adres delict] vanaf 24 november 2018 heeft gehuurd van [naam getuige] . Op enig moment daarna heeft de verdachte samen met een andere man pallets met vaten afgeleverd en geplaatst in de garagebox. De verdachte heeft verklaard dat hij de goederen wilde verkopen en dat hij de winst daarvan zou delen met die andere persoon. Als [naam getuige] in april 2019 aangeeft dat hij wil dat de garagebox wordt leeggehaald, stuurt de verdachte hem een bericht dat de hij de goederen op 30 april 2019 komt ophalen.
Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de beschikkingsmacht had over de goederen die in de garagebox stonden opgeslagen en die op 27 april 2019 door de politie zijn aangetroffen.
Wetenschap
De rechtbank acht eveneens bewezen dat de verdachte wist welke goederen in de garagebox stonden opgeslagen. Daarvoor is het volgende redengevend.
Uit de eerste verklaringen van de verdachte kan worden afgeleid dat hij de goederen zelf heeft afgeleverd en dat hij heeft geholpen deze uit te laden. Dit wordt bevestigd door [naam getuige] .
De verdachte heeft verklaard dat het blauwe en zwarte vaten betrof. Hij had deze vaten goed dichtgemaakt tegen de dampen die van de opgeslagen stoffen afkwamen. De verdachte heeft bovendien verklaard dat hij heeft gezien dat op alle blikken in de garagebox vlammen (tekens van brandgevaar) stonden. Uit de processenverbaal van de LFO is af te leiden dat de waarschuwingstekens waar de verdachte over spreekt, niet zichtbaar waren aan de buitenkant van de pallets toen deze met folie waren omwikkeld. Deze waarschuwingstekens waren wel zichtbaar op de aangetroffen zwarte stalen drums en op de blikken die zich in de blauwe vaten bevonden, toen de folie eenmaal was verwijderd.
Hieruit kan worden afgeleid dat de verdachte de vaten zelf (mede) heeft verpakt in de zwarte folie waarin ze zijn aangetroffen. Dat de verdachte heeft geholpen met het verpakken van de vaten en pallets, vindt bevestiging in het feit dat het DNA van de verdachte is aangetroffen op een touw dat is gebruikt om vaten samen te binden. Dit touw zat onder de zwarte folie waarmee de pallet was afgedicht.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de vaten en de bijbehorende etiketten heeft gezien en dat hij wist welke stoffen zich in deze vaten bevonden.
De aangetroffen laboratoriumbenodigdheden voor het bewerken van cocaïne zaten verspreid over verschillende pallets die de verdachte heeft ingepakt en uitgeladen. De stelling van de verdediging, dat de verdachte daarvan geen wetenschap had, acht de rechtbank daarom niet aannemelijk. Ook hiervan acht de rechtbank de wetenschap van de verdachte bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt bovendien uit de aard van de aangetroffen goederen (waarvan de verdachte wetenschap had), dat de verdachte tenminste ernstige redenen had om te vermoeden dat deze dienden tot het verwerken van cocaïne.
Medeplegen
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de rol van de verdachte zich niet heeft beperkt tot die van tussenpersoon bij het contact tussen de eigenaar van de goederen en [naam getuige] . De verdachte had een actieve rol bij het huren van de garagebox en bij het verpakken, vervoeren, uitladen en stallen van de goederen. De verdachte zou bovendien voor de helft delen in de winst die de goederen zouden opbrengen. Dit duidt niet op een ondergeschikte rol. De rechtbank acht de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen. Het verweer wordt verworpen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte in vereniging ruim 6300 liter chemicaliën en laboratoriumbenodigdheden bestemd voor het bewerken en verwerken van drugs, voorhanden heeft gehad.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 24 november 2018 tot en met 27 april 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken
ofvervoeren van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen een grote hoeveelheid chemicaliën/grondstoffen, waaronder:
- 4460 liter Ethyl Acetaat en
- 1465 liter Methyl Ethyl keton en
- 215 liter hexaan en- 70 liter zoutzuur en- 44,5 liter zwavelzuur en
- 100 kg caustic soda en
- 125 kg calciumchloride en- 120 kg actieve kool verontreinigd met aceton en
natriumcarbonaat en meerdere labratoriumbenodigdheden waaronder:
- diverse filtreer/doeken en
- een gemodificeerd dopvat en
- diverse maatbekers en
- diverse ph-testers en
- een weegschaal en
- een potkrik en
- diverse sealzakken en
- een (kook)pan en
- een kunststof embleem/sjabloon,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader(s) wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een enorme hoeveelheid (ruim 6300 liter) zeer brandbare en bijtende chemicaliën voorhanden gehad die dienden voor het terugwinnen (‘wassen’) van cocaïne uit dragers. Een deel van deze spullen was al gebruikt voor het terugwinnen van cocaïne. De hoeveelheid aangetroffen chemicaliën was bovendien geschikt voor het terugwinnen van enkele tientallen tot wel honderden kilo’s cocaïne. Daarnaast heeft de verdachte specifieke gebruiksgoederen voorhanden gehad die geschikt zijn voor het bewerken van cocaïne. De aangetroffen sporen wijzen op het bewerken van minimaal 20 kg cocaïne met deze gebruiksgoederen. De verdachte heeft al deze goederen opgeslagen in een door hem gehuurde garagebox in een woonwijk.
De verdachte heeft zich door zijn handelen begeven op het terrein van de productie van verdovende middelen. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit en de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Hij heeft hiermee tevens een bijdrage geleverd aan de verspreiding van verdovende middelen, hetgeen een bedreiging vormt voor de volksgezondheid.
De (combinatie) van aangetroffen chemicaliën leverde bovendien een zeer brandgevaarlijke situatie op. Door deze stoffen op te slaan in een garagebox met aangrenzend woningen, is een groot risico ontstaan voor de omwonenden. De verdachte heeft hier kennelijk geen oog voor gehad en is met de veiligheid van de omwonenden zeer nonchalant omgesprongen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet voor Opiumwetfeiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, omstreeks 12 juli 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte lijdt aan een zware depressie. Deze wordt versterkt door het feit dat de verdachte hoge schulden heeft, waarover hij zich zorgen maakt. Naast de depressie lijkt er ook sprake te zijn van impulsproblemen en antisociaal gedrag, maar daar is op dit moment geen duidelijk zicht op omdat de depressie de overhand heeft.
Het recidiverisico is op dit moment gemiddeld en het risico op letselschade laag. Om het recidiverisico te reduceren is reclasseringstoezicht gewenst. De verdachte staat hier positief tegenover. Daarnaast is behandeling met medicatie gewenst om zijn depressie onder controle te krijgen. Daarna dient ook aandacht te worden besteed aan impulscontrole. Ook is het van belang om de grote financiële problemen van de verdachte aan te pakken door middel van hulpverlening.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandeling bij Fivoor of een soortgelijke hulpverlener voor de psychische problematiek van de verdachte en meewerken aan het aanpakken van zijn schuldenproblematiek, ook als dit schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen inhoudt.
De psychische en fysieke problemen die de verdachte ondervindt, vormen volgens de reclassering een contra-indicatie voor een gevangenisstraf en taakstraf.
Dat de verdachte lijdt aan een zware depressie, last heeft van impulscontroleproblematiek en daarvoor onder behandeling is bij een psychiater en psycholoog, blijkt ook uit de door de verdediging ingebrachte brief van Fivoor van 1 augustus 2019.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank komt tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de beperkte rol van de verdachte. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, gelet op de ernst van het feit. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het gaat om een zeer aanzienlijke hoeveelheid chemicaliën waarvan de opslag een groot gevaar heeft gevormd voor de omwonenden. De rechtbank schrijft de verdachte ook een grotere rol toe dan de verdediging. Het feit dat de verdachte op dit moment lijdt aan een zware depressie waarvoor hij behandeling nodig heeft, maakt het voorgaande niet anders. Vanuit detentie zal de verdachte ook de beschikking kunnen hebben over de vereiste medische en psychologische hulp.
Met inachtneming van het reclasseringsadvies, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier gevorderde gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk onder de hieronder genoemde voorwaarden en met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, afdeling reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt en zal zich houden aan de aanwijzingen die die reclasseringsinstelling hem geeft;
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door die reclasseringsinstelling, voor zijn problematiek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met die instelling verantwoord vindt. De veroordeelde dient zich daarbij te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek kan onderdeel zijn van de behandeling;
de veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en geeft daartoe inzicht in zijn financiën en schulden.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.A. Kalk, voorzitter,
en mrs. J.C.M. Persoon en C.G.E. Prenger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 augustus 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 24 november 2018 tot en met 27 april
2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van
Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen
een grote hoeveelheid chemicaliën/grondstoffen, waaronder:
- 4460 liter Ethyl Acetaat en/of
- 1465 liter Methyl Ethyl keton en/of
- 215 liter hexaan en/of
- 70 liter geconcentreerd zoutzuur 37% en/of
- 44,5 liter gconcentreerd zwavelzuur 96% en/of
- 100 kg caustic soda en/of
- 125 kg calciumchloride en/of
- 120 kg actieve kool verontreinigd met aceton en/of
3 kg natriumcarbonaat
en/of
meerdere labratoriumbenodigdheden waaronder:
- diverse filtreerpapier/doeken en/of
- een gemodificeerd dopvat en/of
- diverse maatbekers en/of
- diverse ph-testers en/of
- een weegschaal en/of
- een potkrik en/of
- diverse sealzakken en/of
- een (kook)pan en/of
- een kunststof embleem/sjabloon,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat
dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )