ECLI:NL:RBROT:2019:8387

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
C/10/580319 / FA RK 19-7123
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot herstel van gezag en wijziging omgangsregeling in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om het gezag over haar drie minderjarige kinderen te herstellen en de omgangsregeling te wijzigen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. R.E. Gout de Kreek, heeft aangevoerd dat zij de kinderen meer tijd en ruimte wil geven om een relatie met hen op te bouwen. De kinderen verblijven momenteel in pleeggezinnen en de moeder heeft in het verleden haar gezag verloren vanwege onvoldoende opvoedingsvaardigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder veel van haar kinderen houdt, maar dat zij niet in staat is om aan de specifieke behoeften van de kinderen te voldoen. De kinderen hebben behoefte aan een veilige en voorspelbare omgeving, wat momenteel wordt geboden door de pleegouders. De rechtbank heeft geconcludeerd dat herstel van het gezag niet in het belang van de kinderen is, gezien hun positieve ontwikkeling in de pleeggezinnen en de hechting aan de pleegouders. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen, inclusief het verzoek om een bijzondere curator te benoemen, omdat de GI en de pleegouders de belangen van de kinderen voldoende behartigen. De rechtbank heeft benadrukt dat de huidige opvoedsituatie en omgangsregeling niet gewijzigd moeten worden, hoewel er in de toekomst mogelijkheden kunnen zijn voor aanpassing als de kinderen zich verder ontwikkelen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/580319 / FA RK 19-7123
datum uitspraak: 9 oktober 2019

beschikking

in de zaak van

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,
advocaat: mr. R.E. Gout de Kreek,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2009 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2010 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,
[naam minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2014 te [geboorteplaats minderjarige 3] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,

Familie [naam pleegouders 1] ,

hierna te noemen de pleegouders van [voornaam minderjarige 1] , wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

Familie [naam pleegouders 2] ,

hierna te noemen de pleegouders van [naam minderjarige 3] , wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

Familie [naam pleegouders 3] ,

hierna te noemen de pleegouders van [voornaam minderjarige 2] , wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van 15 augustus 2019, ingediend door mr. R.E. Gout de Kreek, ingekomen bij de griffie op 16 augustus 2019,
- het faxbericht met bijlagen van de GI van 30 september 2019, ingekomen bij de griffie op 30 september 2019.
Op 9 oktober 2019 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. R.E. Gout de Kreek,
- de pleegouders van [voornaam minderjarige 1] ,
- de pleegouders van [voornaam minderjarige 2] ,
- de pleegouders van [naam minderjarige 3] ,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan mw. [naam woonbegeleidster] , woonbegeleidster van de moeder en mw. [naam pleegzorgbegeleidster 1] en mw. [naam pleegzorgbegeleidster 2] , pleegzorgbegeleidsters.

De feiten

Bij beschikking van 7 juni 2017 heeft de rechtbank het gezag van de moeder en de vader beëindigd en de GI tot voogdes over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] benoemd.
De kinderen verblijven in verschillende pleeggezinnen.

Het verzoek en het standpunt van de moeder

De moeder verzoekt de rechtbank:
  • het gezag tussen de moeder en de minderjarigen te herstellen;
  • dan wel de omgangsregeling, die door de GI op 28 maart 2019 is opgesteld, te wijzigen, in dier voege dat alle drie minderjarigen tegelijkertijd en gezamenlijk omgang met de moeder hebben bij haar thuis eenmaal per 14 dagen van vrijdag 17:00 tot en met zondag 19:00 uur;
  • alsmede een bijzondere curator te benoemen;
  • dan wel op een zodanige uitspraak te doen c.q. omgangsregeling te treffen als uw rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Door en namens de moeder wordt het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De moeder heeft geen twijfel over de goede bedoelingen van de pleegouders. De moeder vindt dat er niet naar haar mening wordt geluisterd. De woning van de moeder ziet er verzorgd en netjes uit. Ook heeft zij ondersteuning bij praktische zaken. Daarnaast ervaart de moeder dat de huidige omgangsregeling gericht is op de hechtingsrelatie tussen de kinderen en pleegouders in plaats van met de moeder. Een omgangsregeling van een uur per acht weken is onvoldoende om een relatie met de moeder op te bouwen. Ook wordt er nooit gecommuniceerd over het verloop van de bezoeken. De moeder wil de kinderen niet uit de pleeggezinnen weghalen, maar ze wil meer balans krijgen. De moeder ziet dat de kinderen opgroeien zonder haar liefde. Daarom is het belangrijk dat een bijzondere curator of de Raad als onafhankelijk persoon onderzoek doet naar de huidige situatie.
Ter aanvulling geeft de moeder aan dat zij hard aan zichzelf heeft gewerkt. Daar wordt niet naar gekeken. Het is moeilijk om de aandacht te verdelen tussen de drie kinderen in een uur tijd. De moeder wil iets meer ruimte en tijd krijgen. Ook wil de moeder handvaten krijgen om beter op de kinderen in te spelen. Ook zij stelt het belang van de kinderen voorop.

De standpunten

De Raad brengt ter zitting naar voren dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] duidelijkheid en voorspelbaarheid nodig hebben. De omgangsregeling, zoals die op 28 maart 2019 is bepaald, sluit het meest aan bij de behoeften van de kinderen. Dit is pijnlijk voor de moeder, want zij mist de kinderen. De Raad ziet geen meerwaarde in een nieuw onderzoek door de Raad of een bijzondere curator, want er is veel informatie beschikbaar. Het is belangrijk dat de moeder onderdeel blijft van het leven van de kinderen.
De GI verweert zich tegen het verzoek van de moeder. De moeder denkt op dit moment aan haar eigen belang en niet aan het belang van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] . Het leven van de kinderen is met therapie, behandeling en veel inzet van de pleegouders stabiel geworden. De kinderen zijn gehecht aan hun pleegouders. Wanneer de moeder met het gezag wordt belast of wanneer de omgangsregeling wordt gewijzigd, zal het leven van de kinderen compleet worden ontwricht. Uit het verleden en de begeleide bezoeken blijkt dat de moeder de kinderen geen veiligheid, structuur en regelmaat kan bieden. Ook kan de moeder de kinderen niet begrenzen en beschikt zij niet over voldoende opvoedvaardigheden. Daarnaast heeft de moeder persoonlijke problematiek, waarvoor zij ondersteuning krijgt van Pameijer. Bij een terugplaatsing bij de moeder zullen de kinderen worden blootgesteld aan emotionele verwaarlozing, weinig structuur en veiligheid. Het perspectief van de kinderen ligt niet bij de moeder. De omgangsregeling is hierop afgestemd. Er is op 28 maart 2019 gekozen voor één bezoek per acht weken. De moeder is tijdens de bezoeken veeleisend en doet belastende uitspraken. Daarnaast laten de kinderen zowel voor als na het bezoek zorgelijk gedrag zien. Er zijn het afgelopen jaar verschillende gesprekken (21 januari, 7 februari, 18 maart, 1 april en 20 augustus) met de moeder gevoerd over de uitvoering van de omgangsregeling. Het is niet in het belang van de kinderen om de omgangsregeling uit te breiden. De binding tussen de moeder en de kinderen blijft wel belangrijk, want de moeder is een liefhebbende moeder.
De pleegouders van [voornaam minderjarige 2] geven ter zitting aan dat het goed gaat met [voornaam minderjarige 2] . Nu de bezoeken verder uit elkaar liggen, is [voornaam minderjarige 2] veel rustiger. Hij heeft een paar dagen de tijd nodig om bij te komen. Af en toe vraagt [voornaam minderjarige 2] om contact met de moeder. Ook op school gaat het goed.
De pleegouders van [voornaam minderjarige 1] geven ter zitting aan dat [voornaam minderjarige 1] sneller afgeleid is na de bezoeken. Ook krijgt [voornaam minderjarige 1] behandeling van Yulius. [voornaam minderjarige 1] is vaak gewisseld van verblijfplaats. Het is belangrijk dat hij nu stabiliteit krijgt. De omgangsregeling is nu beter geregeld voor [voornaam minderjarige 1] .
De pleegouders van [naam minderjarige 3] geven ter zitting aan dat [naam minderjarige 3] veel tijd nodig heeft om te herstellen na een bezoek. Er zijn goede en minder goede periodes. Hij heeft structuur, duidelijkheid en rust nodig.
Desgevraagd geeft de pleegzorgbegeleidster aan dat de omgangsregeling van één keer per acht weken in het belang van de kinderen is. De moeder is liefdevol en mist de kinderen, maar de huidige omgangsregeling is beter voor de kinderen. Volgende week staat een evaluatiegesprek gepland.

De beoordeling

Ingevolge artikel 1:277, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen indien:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
b. de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen.
Ingevolge artikel 1:247, tweede lid, van het BW wordt onder verzorging en opvoeding mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind, alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] in 2013 uit huis zijn geplaatst en in 2015, na een korte periode thuis, met een spoedmachtiging opnieuw uit huis zijn geplaatst in verschillende pleeggezinnen. De kinderen zijn kwetsbaar gelet op hun speciale opvoedingsvraag. Zij hebben behoefte aan een veilige en voorspelbare leefomgeving, waarin zij duidelijke sturing en persoonlijke aandacht krijgen. De ouders hadden onvoldoende opvoedingsvaardigheden om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. Bij beschikking van 7 juni 2017 is daarom het ouderlijk gezag van de ouders beëindigd. De moeder heeft de afgelopen jaren haar best gedaan en haar persoonlijke situatie verbeterd. Het is duidelijk dat de moeder veel van de kinderen houdt. Tegelijkertijd wordt tijdens de begeleide bezoeken gezien dat de moeder niet in de specifieke behoeften van de kinderen kan voorzien. Daarnaast zijn [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] op zeer jonge leeftijd uit huis geplaatst, hebben zich sindsdien positief ontwikkeld in de pleeggezinnen en zijn gehecht geraakt aan hun pleegouders. De pleegouders zijn met aanvullende hulpverlening in staat veiligheid, structuur en regelmaat te bieden die de kinderen nodig hebben.
Met de Raad en de GI is de rechtbank van oordeel dat de moeder niet in het gezag hersteld moet worden. Het perspectief van de kinderen ligt niet meer bij de moeder. De moeder zal niet in staat zijn de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen. Daarnaast acht de rechtbank het doorbreken van de stabiele opvoedsituatie van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] niet in hun belang.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat herstel in het gezag niet in het belang van de kinderen is en dat de moeder niet in staat is om duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding van de kinderen, als bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, te dragen. De rechtbank zal daarom het verzoek van de moeder afwijzen.
Ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling, overweegt de rechtbank als volgt. Op 28 maart 2019 is de omgangsregeling van één uur in de acht weken vastgesteld. De bezoeken tussen de moeder en de kinderen zijn hiermee in frequentie afgenomen, omdat de bezoeken te belastend waren voor de kinderen. [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] vinden het leuk om de moeder te zien, maar hebben voor en na de bezoeken last van nachtmerries, wisselende stemmingen en zijn moeilijk te corrigeren. Ook sluit de moeder tijdens de bezoeken onvoldoende aan bij de behoeften van de kinderen. Het afgelopen jaar hebben meerdere bijeenkomsten plaatsgevonden, waarin verschillende zaken worden besproken en de moeder wordt geïnformeerd. De bezoeken vinden momenteel begeleid plaats en verlopen rustiger en meer ontspannen. Omdat de kinderen nu zichtbaar minder last hebben van de bezoeken, is de rechtbank van oordeel dat een uitbreiding van de omgangsregeling niet in het belang van de kinderen is. De rechtbank zal daarom dit verzoek van de moeder afwijzen.
Tot slot verzoekt de moeder om een bijzondere curator te benoemen. De kinderrechter ziet geen noodzaak om een bijzondere curator voor de kinderen te benoemen. De GI behartigt de belangen van de kinderen voldoende. Ook zetten de pleegouders het belang van de kinderen voorop. Een onafhankelijk onderzoek door een bijzondere curator is niet noodzakelijk in het belang van de kinderen. De rechtbank zal dit verzoek van de moeder afwijzen.
Hoewel overduidelijk is dat de moeder heel veel van haar kinderen houdt, acht de rechtbank het op dit moment niet in het belang van de kinderen om de huidige opvoedsituatie en de omgangsregeling te wijzigen. Niet uitgesloten is dat de omgangsregeling in de toekomst kan veranderen als de kinderen zich verder hebben ontwikkeld.

De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2019 door mr. A.C. Enkelaar, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 22 oktober 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.