ECLI:NL:RBROT:2019:8415

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
10/750295-19 / TUL: 10/141197-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handel in en bezit van harddrugs en eenvoudig witwassen met gevangenisstraf als gevolg

Op 25 oktober 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van handel in en bezit van harddrugs, alsook van eenvoudig witwassen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. T.S. Kessel. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting op 11 oktober 2019 gehouden. De officier van justitie, mr. E.J.V. Pols, eiste een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk verkopen en afleveren van cocaïne en heroïne in de periode van 1 juli 2014 tot en met 9 juli 2019. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van en de handel in verdovende middelen, en dat hij eenvoudig witwassen had gepleegd met een contant geldbedrag van € 5.685,60. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon aantonen dat dit geld van legale oorsprong was, en dat het vermoedelijk afkomstig was van zijn criminele activiteiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging zijn genomen. De rechtbank heeft ook diverse in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard en de teruggave van andere voorwerpen aan de verdachte gelast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, en de oudste rechter was buiten staat om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750295-19
Parketnummer TUL: 10/141197-18
Datum uitspraak: 25 oktober 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Grave,
raadsman mr. T.S. Kessel, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.J.V. Pols heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Overweging feit 3 primair

4.1.
Ontslag van alle rechtsvervolging zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld. Dit betekent dat het onder 3 primair bewezenverklaarde niet kan worden gekwalificeerd en daarom geen strafbaar feit oplevert. De verdachte zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
Feit 1:
De verdachte ontkent dat hij heeft gedeald in cocaïne en heroïne. Omdat hij zelf gebruiker is van harddrugs had hij vaak contact met andere gebruikers. Subsidiair moet de bewezenverklaarde periode aanzienlijk worden ingekort en kan medeplegen niet worden bewezen.
Feit 2:
De verdachte bekent dat hij de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden cocaïne en heroïne aanwezig had, maar uitsluitend bedoeld voor eigen gebruik. In het dossier zit slechts een indicatieve test van de bij de verdachte aangetroffen verdovende middelen. Omdat een rapport van het Nederlands Forensisch instituut (NFI) ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat de inbeslaggenomen verdovende middelen ook daadwerkelijk cocaïne en heroïne betreffen en moet de verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Feit 3 subsidiair: Het bij de verdachte aangetroffen geld is niet van misdrijf afkomstig. De verdachte heeft dit gespaard van zijn Wajong-uitkering. Omdat hij in verband met zijn geloof geen rente mag ontvangen, heeft hij het geld contant opgenomen en bewaarde hij het thuis. De verdachte moet ook van dit feit worden vrijgesproken.
Beoordeling
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een telefoonnummer gebruikte waarvan diverse gebruikers hebben verklaard dat ze daar verdovende middelen (heroïne en cocaïne) bestelden. Meerdere gebruikers hebben de verdachte ook aangewezen als de persoon die de de verdovende middelen vervolgens kwam brengen en dat al gedurende een langere tijd. Ook uit de uitgelezen telefoons van de verdachte volgt veelvuldig contact tussen de verdachte en bekende harddruggebruikers.
Hierna heeft de politie de telefoon van de verdachte afgeluisterd en hem (onder andere) op 9 juli 2019 gelijktijdig geobserveerd. Die dag werd waargenomen dat de verdachte op het via de telefoon genoemde adres verscheen en na enkele minuten weer vertrok. Vervolgens is de verdachte aangehouden. Hij was toen in het bezit van een etui met 25 wikkels.
Bij de doorzoeking in de slaapkamer van de verdachte werd 27,4 gram van een op cocaïne gelijkende stof en 14,5 gram van een op heroïne gelijkende stof aangetroffen. In de slaapkamer werden verder ook dezelfde wikkels aangetroffen als die hij bij zijn aanhouding bij zich had. De inhoud van de aangetroffen wikkels en de op cocaïne en heroïne gelijkende stoffen zijn getest met indicatieve testen. Het testresultaat was steeds positief op cocaïne en op heroïne. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat wat de politie in zijn slaapkamer heeft gevonden cocaïne en heroïne is.
Diverse gebruikers verklaren dat ze hun verdovende middelen via het nummer dat bij de verdachte in gebruik is bestelden en het vervolgens door de verdachte ook daadwerkelijk geleverd kregen. Ook de verdachte zelf heeft als langjarig gebruiker van verdovende middelen op geen enkel moment blijk gegeven over de aard van de verdovende middelen te hebben getwijfeld. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank, ook zonder nadere testen door het NFI, wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte cocaïne en heroïne aanwezig heeft gehad en dat hij daar ook in heeft gedeald.
De vraag is voor welke periode de handel in drugs bewezen kan worden verklaard. Er zijn twee getuigen die hebben verklaard dat ze al langere tijd (1,5-2 jaar) verdovende middelen kopen bij de verdachte. De rechtbank acht deze verklaringen aannemelijk en daarmee een periode van (minimaal) twee jaar bewezen. Deze periode vindt ook steun in de bankgegevens van de verdachte waaruit blijkt dat de afgelopen twee jaar relatief grote geldbedragen op zijn bankrekening werden gestort. Dat deze bedragen door hem zouden zijn gespaard, acht de rechtbank gezien zijn geringe inkomsten (Wajong-uitkering) in combinatie met zijn (reguliere) uitgaven waaronder de uitgaven voor zijn drugsgebruik niet aannemelijk. De omstandigheid dat hij kort geleden weer thuis is gaan wonen, doet daaraan verder niet af.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair.
De verdachte wordt verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan het eenvoudig witwassen van een contant geldbedrag van € 5.685,60. Voor een veroordeling voor eenvoudig witwassen moet wettig en overtuigend bewezen worden dat dit geldbedrag van een eigen misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is van oordeel dat er geen direct bewijs is voor een criminele herkomst van dit geldbedrag. Omdat direct bewijs voor een criminele herkomst van het geld ontbreekt, dient zich de vraag aan of sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van eenvoudig witwassen. Als dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld die niet zó onwaarschijnlijk is dat zij zonder meer terzijde kan worden geschoven. Ontbreekt een dergelijke verklaring dan kan eenvoudig witwassen in beginsel worden bewezen verklaard.
Gerechtvaardigd vermoeden van eenvoudig witwassen?
In de woning van de verdachte is een contant geldbedrag van in totaal € 5.685,60 aangetroffen verdeeld over een kluis en twee schoenendozen. Het bewaren van een dergelijk contant geldbedrag in een woning is op zichzelf al tamelijk ongebruikelijk. Daar komt bij dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag niet tot enig legaal inkomen en/of vermogen van de verdachte te herleiden is.
Voornoemde feiten en omstandigheden, in samenhang met zijn bewezen geachte handel in verdovende middelen, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een vermoeden van witwassen van opbrengsten uit eigen misdrijf. Gelet op dit vermoeden mag van de verdachte worden verwacht dat hij een aannemelijke en controleerbare verklaring geeft over de herkomst van het geld.
Verklaring van de verdachte met betrekking tot het geld
De verdachte heeft verklaard dat hij het geld in de loop der jaren heeft gespaard. Hij haalt regelmatig geld van zijn rekening en bewaart het cash thuis omdat hij geen rente wil ontvangen.
Uit de bankgegevens van de verdachte blijkt dat hij vanaf 2014 een Wajong-uitkering ontvangt van ongeveer 1.000 euro per maand met een kleine aanvulling van huur- en zorgtoeslag. Verder blijkt dat hij tot januari 2019 huur betaalde. Verder had de verdachte de afgelopen jaren de beschikking over een auto.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat het spaargeld betreft, niet aannemelijk is. Daarbij is doorslaggevend dat het aangetroffen geldbedrag te hoog is in verhouding tot het zeer beperkte inkomen en de uitgaven van de verdachte. Daar komt bij dat de bij de verdachte aangetroffen hoeveelheid heroïne en cocaïne die hij voor eigen gebruik zou hebben aangeschaft ook een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt die evenmin uit het legale inkomen van de verdachte kan worden verklaard.
Op grond van het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot de conclusie dat het in de slaapkamer van de verdachte aangetroffen geldbedrag afkomstig is van eigen misdrijf, zodat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen.
Conclusie
Bewezen is het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 1 juli
2017tot en met 9 juli 2019 te Gorinchem, in elk geval in Nederland,
opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een (handels)hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 09 juli 2019 te Gorinchem, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 27,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en
- ongeveer 14,5 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3. subsidiair
hij op 9 juli 2019 te Gorinchem, een geldbedrag van ongeveer 5685,60 euro heeft verworven en voorhanden heeft gehad dat onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

3.subsidiaireenvoudig witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straffen en maatregel

De straffen en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van en de handel in verdovende middelen. Het gebruik van verdovende middelen vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en leidt dikwijls tot verslaving aan het gebruik ervan. Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong in het gebruik van deze middelen.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen van een contant geldbedrag van in totaal € 5.685,60. Hij heeft dit bedrag verdiend met de handel in verdovende middelen. Crimineel geld vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien heeft het in omloop zijn van een dergelijk, witgewassen en aan het zicht van justitie en de belastingdienst onttrokken geldbedrag een sterk corrumperende werking en faciliteert het veelal ander strafbaar handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 september 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De ernst van de feiten rechtvaardigt de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De ernst van de feiten en de documentatie van de verdachte maken dat er geen ruimte meer is voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen en maatregel van onttrekking aan het verkeer, passend en geboden.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd ten aanzien van de voorwerpen genoemd op de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen genoemd op bijlage III bij dit vonnis:
  • Verbeurdverklaring van de voorwerpen IBN-2 (personenauto), IBN-4, IBN-9 en IBN-10 (geldbedragen), IBN-5 (Nokia prepaid – dealtelefoon) en IBN-12 (simkaart Lycamobile uit dealtelefoon).
  • Onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen IBN-3 (zwarte etui met 25 wikkels verdovende middelen), IBN-6, IBN-7 en IBN-8 (alle wikkels).
De overige voorwerpen, IBN-5 (Apple telefoon), IBN-11 en IBN-12 (Simkaart Hi) kunnen worden teruggegeven aan de verdachte.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen auto en het inbeslaggenomen geld. Niet gezegd kan worden dat het geld van misdrijf afkomstig is en dat de auto is gebruikt bij het dealen. Voor het overige heeft de raadsman geen opmerkingen.
9.3.
Beoordeling
De rechtbank zal de volgende goederen verbeurd verklaren:
  • de auto met kenteken [kentekennummer] (IBN-2);
  • de Nokia prepaid telefoon (IBN-5);
  • de bijbehorende simkaart (IBN-12 simkaart Lyccamobiele);
  • het in beslag genomen geld (IBN-4, IBN-9 en IBN-10)
Deze voorwerpen behoren aan de verdachte toe en, anders dan de verdediging heeft betoogd, is het onder 1 bewezen feit met behulp van deze voorwerpen begaan of voorbereid of tot het begaan van dit misdrijf bestemd. Het geld is afkomstig uit een misdrijf (zie feit 2).
De in beslag genomen wikkels met verdovende middelen (IBN-3, IBN-6, IBN-7 en IBN-8) zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.
Ten aanzien van de overige in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen IBN-5 (Apple telefoon), IBN-11 en IBN-12 (Simkaart Hi)) zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

10.Vordering tenuitvoerlegging

10.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 22 oktober 2018 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan een gedeelte groot 27 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 6 november 2018.
10.2.
Standpunt officier van justitie en standpunt verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
De raadsman heeft aangevoerd dat formeel de vordering kan worden toegewezen, maar opschorting van de proeftijd zou ook een mogelijkheid kunnen zijn.
10.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 57, 63 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde onder 3 primair geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
stelt vast dat het onder 1, 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen vermeld in bijlage III, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1:
IBN-2, IBN-4, IBN-5 (Nokia prepaid), IBN-9, IBN-10 en IBN-12 (simkaart Lycamobiele);
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
IBN-3, IBN-6, IBN-7 en IBN-8;
- gelast de teruggave aan verdachte van:
IBN-5 (Apple telefoon), IBN-11 (overige goederen) en IBN-12 (Simkaart Hi);
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 27 dagen, van de bij vonnis van 22 oktober 2018 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. D. Visser en B. Krijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 9 juli 2019 te
Gorinchem, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (handels)hoeveelheid, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 09 juli 2019 te Gorinchem, in elk geval in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 27,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en/of
- ongeveer 14,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 09 juli 2019, te Gorinchem,
in elk geval in Nederland,
een voorwerp, te weten een geldbedrag van ongeveer 5685,60 Euro, heeft
verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet, en/of
van een voorwerp, te weten een geldbedrag van ongeveer 5685,60 Euro gebruik
heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
3 subsidiair
hij op of omstreeks 9 juli 2019 te Gorinchem, in elk geval in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van ongeveer 5685,60 euro heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad dat onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
Art. 420bis.1 Wetboek van Strafrecht.