5.1.Bewijswaardering
Standpunt verdediging
Feit 1:
De verdachte ontkent dat hij heeft gedeald in cocaïne en heroïne. Omdat hij zelf gebruiker is van harddrugs had hij vaak contact met andere gebruikers. Subsidiair moet de bewezenverklaarde periode aanzienlijk worden ingekort en kan medeplegen niet worden bewezen.
Feit 2:
De verdachte bekent dat hij de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden cocaïne en heroïne aanwezig had, maar uitsluitend bedoeld voor eigen gebruik. In het dossier zit slechts een indicatieve test van de bij de verdachte aangetroffen verdovende middelen. Omdat een rapport van het Nederlands Forensisch instituut (NFI) ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat de inbeslaggenomen verdovende middelen ook daadwerkelijk cocaïne en heroïne betreffen en moet de verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Feit 3 subsidiair: Het bij de verdachte aangetroffen geld is niet van misdrijf afkomstig. De verdachte heeft dit gespaard van zijn Wajong-uitkering. Omdat hij in verband met zijn geloof geen rente mag ontvangen, heeft hij het geld contant opgenomen en bewaarde hij het thuis. De verdachte moet ook van dit feit worden vrijgesproken.
Beoordeling
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een telefoonnummer gebruikte waarvan diverse gebruikers hebben verklaard dat ze daar verdovende middelen (heroïne en cocaïne) bestelden. Meerdere gebruikers hebben de verdachte ook aangewezen als de persoon die de de verdovende middelen vervolgens kwam brengen en dat al gedurende een langere tijd. Ook uit de uitgelezen telefoons van de verdachte volgt veelvuldig contact tussen de verdachte en bekende harddruggebruikers.
Hierna heeft de politie de telefoon van de verdachte afgeluisterd en hem (onder andere) op 9 juli 2019 gelijktijdig geobserveerd. Die dag werd waargenomen dat de verdachte op het via de telefoon genoemde adres verscheen en na enkele minuten weer vertrok. Vervolgens is de verdachte aangehouden. Hij was toen in het bezit van een etui met 25 wikkels.
Bij de doorzoeking in de slaapkamer van de verdachte werd 27,4 gram van een op cocaïne gelijkende stof en 14,5 gram van een op heroïne gelijkende stof aangetroffen. In de slaapkamer werden verder ook dezelfde wikkels aangetroffen als die hij bij zijn aanhouding bij zich had. De inhoud van de aangetroffen wikkels en de op cocaïne en heroïne gelijkende stoffen zijn getest met indicatieve testen. Het testresultaat was steeds positief op cocaïne en op heroïne. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat wat de politie in zijn slaapkamer heeft gevonden cocaïne en heroïne is.
Diverse gebruikers verklaren dat ze hun verdovende middelen via het nummer dat bij de verdachte in gebruik is bestelden en het vervolgens door de verdachte ook daadwerkelijk geleverd kregen. Ook de verdachte zelf heeft als langjarig gebruiker van verdovende middelen op geen enkel moment blijk gegeven over de aard van de verdovende middelen te hebben getwijfeld. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank, ook zonder nadere testen door het NFI, wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte cocaïne en heroïne aanwezig heeft gehad en dat hij daar ook in heeft gedeald.
De vraag is voor welke periode de handel in drugs bewezen kan worden verklaard. Er zijn twee getuigen die hebben verklaard dat ze al langere tijd (1,5-2 jaar) verdovende middelen kopen bij de verdachte. De rechtbank acht deze verklaringen aannemelijk en daarmee een periode van (minimaal) twee jaar bewezen. Deze periode vindt ook steun in de bankgegevens van de verdachte waaruit blijkt dat de afgelopen twee jaar relatief grote geldbedragen op zijn bankrekening werden gestort. Dat deze bedragen door hem zouden zijn gespaard, acht de rechtbank gezien zijn geringe inkomsten (Wajong-uitkering) in combinatie met zijn (reguliere) uitgaven waaronder de uitgaven voor zijn drugsgebruik niet aannemelijk. De omstandigheid dat hij kort geleden weer thuis is gaan wonen, doet daaraan verder niet af.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair.
De verdachte wordt verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan het eenvoudig witwassen van een contant geldbedrag van € 5.685,60. Voor een veroordeling voor eenvoudig witwassen moet wettig en overtuigend bewezen worden dat dit geldbedrag van een eigen misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is van oordeel dat er geen direct bewijs is voor een criminele herkomst van dit geldbedrag. Omdat direct bewijs voor een criminele herkomst van het geld ontbreekt, dient zich de vraag aan of sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van eenvoudig witwassen. Als dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld die niet zó onwaarschijnlijk is dat zij zonder meer terzijde kan worden geschoven. Ontbreekt een dergelijke verklaring dan kan eenvoudig witwassen in beginsel worden bewezen verklaard.
Gerechtvaardigd vermoeden van eenvoudig witwassen?
In de woning van de verdachte is een contant geldbedrag van in totaal € 5.685,60 aangetroffen verdeeld over een kluis en twee schoenendozen. Het bewaren van een dergelijk contant geldbedrag in een woning is op zichzelf al tamelijk ongebruikelijk. Daar komt bij dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag niet tot enig legaal inkomen en/of vermogen van de verdachte te herleiden is.
Voornoemde feiten en omstandigheden, in samenhang met zijn bewezen geachte handel in verdovende middelen, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een vermoeden van witwassen van opbrengsten uit eigen misdrijf. Gelet op dit vermoeden mag van de verdachte worden verwacht dat hij een aannemelijke en controleerbare verklaring geeft over de herkomst van het geld.
Verklaring van de verdachte met betrekking tot het geld
De verdachte heeft verklaard dat hij het geld in de loop der jaren heeft gespaard. Hij haalt regelmatig geld van zijn rekening en bewaart het cash thuis omdat hij geen rente wil ontvangen.
Uit de bankgegevens van de verdachte blijkt dat hij vanaf 2014 een Wajong-uitkering ontvangt van ongeveer 1.000 euro per maand met een kleine aanvulling van huur- en zorgtoeslag. Verder blijkt dat hij tot januari 2019 huur betaalde. Verder had de verdachte de afgelopen jaren de beschikking over een auto.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat het spaargeld betreft, niet aannemelijk is. Daarbij is doorslaggevend dat het aangetroffen geldbedrag te hoog is in verhouding tot het zeer beperkte inkomen en de uitgaven van de verdachte. Daar komt bij dat de bij de verdachte aangetroffen hoeveelheid heroïne en cocaïne die hij voor eigen gebruik zou hebben aangeschaft ook een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt die evenmin uit het legale inkomen van de verdachte kan worden verklaard.
Op grond van het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot de conclusie dat het in de slaapkamer van de verdachte aangetroffen geldbedrag afkomstig is van eigen misdrijf, zodat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen.
Conclusie
Bewezen is het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde.