ECLI:NL:RBROT:2019:8799

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
10/993017-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Europese subsidiefraude en valsheid in geschrift met betrekking tot ESF-subsidies

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die feitelijk leiding heeft gegeven aan valsheid in geschrift met als doel de verkrijging van subsidies van het Europees Sociaal Fonds (ESF). De verdachte was betrokken bij het opmaken van valse documenten en het volgen van onjuiste procedures om ESF-subsidies te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is geschonden met drie jaar, wat heeft geleid tot een bijzondere beslissing omtrent de straf. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft het medeplegen van valsheid in geschrift bewezen verklaard. De verdachte heeft samen met anderen een bijdrage geleverd aan subsidiefraude door het valselijk opmaken en antedateren van twee offerteprocedures. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de lange duur van de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/993017-15
Datum uitspraak: 5 november 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte ]
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 29 januari 2019 en 1, 2, 3, 7, 8 en 22 oktober 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 1 oktober 2019 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 50 uren te vervangen door 25 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Het Agentschap SZW (hierna: het Agentschap) is een onderdeel van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en is belast met de uitvoering van subsidieregelingen op het gebied van sociaal economisch beleid, in het bijzonder werk en inkomen. Het Agentschap is onder andere verantwoordelijk voor de uitvoering van subsidieregelingen van het Europees Sociaal Fonds (hierna: ESF). Het ESF wordt onder meer ingezet op geconstateerde zwakten van de arbeidsmarkt, zoals de beperkte arbeidsparticipatie van ouderen (55+) en mensen met een arbeidsbelemmering. De ESF-programmaperiode kent een looptijd van zeven jaar. Het Agentschap beoordeelt aanvragen voor subsidie en controleert na afloop van het subsidietraject de door de subsidieaanvrager ingediende eindafrekeningen ten behoeve van de subsidievaststelling.
De [naam stichting 1] (hierna: [naam stichting 1] ) en [naam stichting 2] (hierna: [naam stichting 2] ) zijn zogenaamde sectorfondsen die zijn opgericht om de gemeenschappelijke ontwikkeling en uitvoering van opleidingen voor medewerkers in de logistiek en het personenvervoer ( [naam stichting 1] ) respectievelijk medewerkers van hulpverleningsdiensten ( [naam stichting 2] ) te bevorderen. [naam stichting 1] en [naam stichting 2] stellen bedrijven via aanbodgerichte projecten in staat om ESF-subsidie te verkrijgen voor opleidingen van hun medewerkers. [naam stichting 1] en [naam stichting 2] vragen voor deze bedrijven ESF-subsidie aan bij het Agentschap.
[naam stichting 1] en [naam stichting 2] hebben hun ESF-administratie uitbesteed aan [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ). De kosten van [naam bedrijf 1] zijn door [naam stichting 1] en [naam stichting 2] opgenomen in de einddeclaraties die zij hebben ingediend bij het Agentschap SZW. Het Agentschap SZW heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitbesteding aan [naam bedrijf 1] niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
Op grond van de geldende regelgeving (de Handleiding Project Administratie ESF 2007-2013) dienen [naam stichting 1] en [naam stichting 2] de marktconformiteit van de kosten van [naam bedrijf 1] aan te tonen.
Op 11 september 2013 is door het Agentschap aangifte gedaan van (o.a.) valsheid in geschrifte met betrekking tot ESF-subsidies. In de aangifte is onder meer melding gemaakt van onregelmatigheden die zijn geconstateerd bij [naam stichting 1] en [naam stichting 2] .
Op 12 augustus 2014 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden op het bedrijfsadres van [naam bedrijf 1] , waar de projectadministratie van [naam stichting 1] en [naam stichting 2] werd gevoerd. De administratie van [naam bedrijf 1] is in beslag genomen. In de inbeslaggenomen projectadministratie van [naam stichting 1] en [naam stichting 2] werden mappen aangetroffen met daarin de documentatie van een aantal offerteprocedures. Het betrof (onder meer) de offerteprocedures van [naam stichting 1] , [naam stichting 2] en [naam bedrijf 2] , te weten de beschijving van het verloop van een offerteprocedure en het tijdspad, die in januari 2011 zouden hebben plaatsgevonden.
De verdachte is feitelijk leidinggevende binnen [naam bedrijf 1] .
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De drie documenten die zijn opgenomen in de tenlastelegging zijn valselijk opgemaakt. De verdachte en zijn medeverdachte hebben het doen voorkomen alsof de offerteprocedures op de juiste wijze hebben plaatsgevonden. Uit het dossier komt evenwel naar voren dat deze procedures niet hebben plaatsgevonden en dat de documenten achteraf zijn opgemaakt.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde wegens gebrek aan overtuigend bewijs. Alleen de medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) heeft belastend over de verdachte verklaard, maar zijn verklaringen zijn onbetrouwbaar en mogen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. De raadsman wijst er in dit verband onder meer op dat [naam medeverdachte 1] diverse leugenachtige verklaringen heeft afgelegd en zelf een groot (financieel) belang had bij het vervalsen van de offerteprocedures. Bovendien is er voor de verdachte veel ontlastend bewijs. Er zijn geen e-mails of bestanden aangetroffen waaruit blijkt dat de verdachte op de hoogte was van het vervalsen van de documenten. De bedrijven die zijn gebruikt voor het optuigen van de offerteprocedure staan bovendien in geen relatie tot de verdachte. Beoordeling
4.2.2.1.
Betrouwbaarheid verklaring [naam medeverdachte 1]
heeft tijdens zijn verhoren door de Inspectie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: Inspectie SZW) een uitvoerige verklaring afgelegd. Deze verklaring is belastend voor de verdachte. De rechtbank vindt, anders dan de verdediging, deze verklaring in beginsel betrouwbaar. [naam medeverdachte 1] heeft met zijn verklaringen immers niet alleen de verdachte belast, maar ook zichzelf. Weliswaar heeft hij in sommige verhoren zijn betrokkenheid eerst ontkend of gebagatelliseerd en gaf hij pas na confrontatie met bewijsmiddelen openheid van zaken, maar dit wijst eerder op realiteitszin dan op het verdraaien van de werkelijkheid of het afleggen van tegenstrijdige verklaringen. In andere gevallen heeft hij bovendien meteen – of na een kleine aansporing om de waarheid te vertellen – verklaard over zijn bijdrage aan het geheel.
Tegelijkertijd is de rechtbank niet blind voor de belangrijke factor van het tijdsverloop in deze zaak. Toen [naam medeverdachte 1] werd gehoord door de Inspectie SZW (na zijn aanhouding in november 2014 en vervolgens in februari/maart 2015) dateerden de gebeurtenissen waarop de tenlastelegging ziet al van lang geleden, daar zat soms maar liefst zes à zeven jaar tussen. Het is dan ook niet vreemd dat hij destijds al moeite heeft gehad om zich de feiten weer helder voor de geest te halen. En het is dan ook al helemaal niet verwonderlijk dat hij ter zitting – nog eens vijf jaar later – regelmatig twijfelde over het verloop van de gebeurtenissen en er de voorkeur aan gaf te verwijzen naar zijn eerdere verklaringen.
De rechtbank acht de verklaringen van [naam medeverdachte 1] dus in beginsel betrouwbaar, maar neemt in haar beoordeling mee dat deze op onderdelen mogelijk zijn beïnvloed door het tijdsverloop. Daarom zal de rechtbank zijn verklaringen slechts gebruiken voor het bewijs, wanneer deze door andere bewijsmiddelen worden ondersteund. Uitzondering daarop vormen de gevallen wanneer hij ter zitting uitdrukkelijk van zijn eerdere verklaringen tijdens zijn verhoren door de Inspectie SZW is teruggekomen. Dan worden deze eerdere verklaringen niet gebruikt voor het bewijs.
4.2.2.2.
Offerteprocedures [naam stichting 1] en [naam stichting 2]
[naam medeverdachte 1] heeft vanaf het eerste moment dat hij door de Inspectie SZW over de offerteprocedures bij [naam bedrijf 1] is bevraagd (op 14 november 2014) verklaard dat deze vooropgezet en achteraf opgemaakt zijn. Hij heeft toen direct verklaard dat [naam bedrijf 4] , [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 3] daarbij betrokken waren en dat het de bedoeling was dat [naam bedrijf 1] de projectorganisatie en -administratie voor [naam stichting 1] en [naam stichting 2] zou gaan verzorgen.
Tijdens zijn verhoor op 25 februari 2015 heeft [naam medeverdachte 1] verklaard dat hij weet dat de offerteprocedures achteraf zijn opgemaakt, omdat hij de stukken heeft gezien, en regelmatig contact had over de voortgang. Desgevraagd heeft hij bevestigd dat de offerteprocedures alleen voor de vorm achteraf zijn opgesteld met het vooropgezette doel om de projectadministratie en projectorganisatie onder te brengen bij [naam bedrijf 1] .
Tijdens zijn laatste verhoor door de Inspectie SZW (op 18 maart 2015) heeft [naam medeverdachte 1] verklaard dat [naam bedrijf 1] de projectadministratie en projectorganisatie al uitvoerde vóórdat de offerteprocedure is gestart. [naam medeverdachte 1] verklaarde dat hij samen met de verdachte, [naam medeverdachte 2] (de echtgenote van de verdachte) en zijn compagnon [naam medeverdachte 3] (hierna: [naam medeverdachte 3] ) de stukken heeft opgesteld en dat zij daarover met z’n vieren hebben overlegd. Volgens [naam medeverdachte 1] heeft de verdachte aangegeven dat er een offerteprocedure moest komen. [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] hebben daar alle benodigde stukken voor opgesteld. Zij werkten als consultant voor [naam bedrijf 1] en dit was onderdeel van hun werkzaamheden in april/mei 2011. De verdachte had de eindregie; hij heeft gekeken of alles klopte en een aantal keer een overleg geïnitieerd. Hij was de opdrachtgever. De overleggen gingen over de offerteprocedure, of alles klopte en wat er nog aangepast of aangevuld moest worden, aldus [naam medeverdachte 1] . Op de vraag wie het document “Offerteprocedure Projectorganisatie en -administratie ESF actie D” voor [naam stichting 2] heeft opgesteld, heeft [naam medeverdachte 1] verklaard dat hij dat niet meer weet, maar dat alle vier de eerder genoemde personen erbij betrokken zijn geweest.
[naam medeverdachte 1] is ter zitting niet teruggekomen op zijn verklaring over de gang van zaken rondom de offerteprocedures bij [naam bedrijf 1] . Deze verklaring wordt bovendien op een aantal punten ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank gebruikt deze verklaring dan ook voor het bewijs en verwerpt het betrouwbaarheidsverweer van de verdediging.
In zowel de projectadministratie van [naam stichting 1] als die van [naam stichting 2] zijn drie brieven aangetroffen, gedateerd op 11 januari 2011, met het verzoek om een offerte uit te brengen. Deze brieven zijn gericht aan [naam bedrijf 4] , [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 1] . In beide projectadministraties zijn ook offertes van de drie aangeschreven vennootschappen aangetroffen, gedateerd op 20 en 21 januari 2011.
[naam 1] , vennoot van [naam bedrijf 3] , heeft na te zijn bevraagd over de offertes van [naam bedrijf 3] verklaard dat hij ergens tussen de zomer van 2011 en begin 2012 is benaderd door [naam medeverdachte 1] met de vraag of hij een offerte wilde opstellen voor [naam stichting 2] en [naam stichting 1] , dat [naam medeverdachte 1] hem heeft gevraagd de documenten te antedateren omdat hij in het kader van een offerteprocedure een extra offerte nodig had en dat de offertes van [naam bedrijf 3] aan [naam stichting 2] en [naam stichting 1] op een latere datum zijn opgemaakt dan op 21 januari 2011.
De offertes die zijn uitgebracht door [naam bedrijf 4] zijn voorzien van valse handtekeningen van [naam 2] , een medewerkster van [naam bedrijf 1] die geen enkele relatie had met [naam bedrijf 4] en die bovendien pas op 5 oktober 2011 bij [naam bedrijf 1] in dienst is getreden. Zij heeft zelf verklaard dat het op de (vermeende) datum van ondertekening van beide offertes (20 januari 2011) nog niet mogelijk was dat iemand van [naam bedrijf 1] , [naam stichting 1] of [naam stichting 2] haar kende. Ook dit doet vermoeden dat de stukken van de offerteprocedures niet in januari 2011 maar later in dat jaar zijn opgesteld en dat [naam bedrijf 1] - en dus ook de verdachte als feitelijk leidinggevende van [naam bedrijf 1] - daarbij betrokken is geweest.
Ten slotte vindt de verklaring van [naam medeverdachte 1] voor een deel ook steun in de verklaring die de verdachte ter zitting heeft afgelegd. De verdachte heeft namelijk ter zitting desgevraagd bevestigd dat er sprake was van een vooropgezet plan, in die zin dat het op voorhand al duidelijk was dat [naam bedrijf 1] de offerteprocedures moest winnen.
De verdachte heeft verklaard dat hij wel samen met zijn echtgenote de offerte van [naam bedrijf 1] heeft opgesteld, maar dat deze niet is geantedateerd. De rechtbank vindt het echter niet aannemelijk dat alleen [naam bedrijf 1] al in januari 2011 een offerte zou hebben uitgebracht en de andere twee bedrijven pas veel later zouden zijn ingeschakeld; met één offerte zou immers niet aan de eisen zijn voldaan. Het is dus aannemelijk dat deze offerte ook is geantedateerd.
De rechtbank merkt overigens op dat enkel het valselijk opmaken van de documenten “Offerteprocedure Projectorganistie en -administratie ESF actie D” voor [naam stichting 2] en “Offerteprocedure Projectorganistie en -administratie ESF actie D” voor [naam stichting 1] aan de verdachte ten laste is gelegd. Het valselijk opmaken van de uitgebrachte offertes naar aanleiding van genoemde documenten vormt dus geen onderdeel van de tenlastelegging. De gang van zaken rondom het uitbrengen van die offertes, zoals blijkt uit het voorgaande, betrekt de rechtbank echter wel bij de beoordeling van het ten laste gelegde. Het ligt immers in de rede dat als de uitgebrachte offertes zijn geantedateerd, dit ook geldt voor de in de tenlastelegging opgenomen documenten, waarin de offerteprocedure zelf en het tijdsplan daarvan zijn beschreven.
Gelet op al het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de offerteprocedures van [naam stichting 2] en [naam stichting 1] in de loop van 2011 valselijk zijn opgemaakt door (onder meer) de verdachte en [naam medeverdachte 1] .
4.2.2.3.
Partiële vrijspraak offerteprocedure [naam bedrijf 2] .
De rechtbank spreekt de verdachte vrij voor dat deel van de tenlastelegging dat ziet op het valselijk opmaken van de offerteprocedure voor [naam bedrijf 2] (derde gedachtestreepje). Het dossier bevat op dat punt enkel de belastende verklaring van [naam medeverdachte 1] , die - anders dan zijn verklaring over de offerteprocedures van [naam stichting 2] en [naam stichting 1] - niet door enig ander bewijsmiddel wordt ondersteund. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen van het (feitelijk leiding geven aan het) valselijk opmaken van de offerteprocedure voor [naam bedrijf 2] .
4.2.2.4.
Conclusie
De rechtbank vindt (het medeplegen van) het valselijk opmaken van de offerteprocedures voor [naam stichting 2] en [naam stichting 1] door [naam bedrijf 1] en het feitelijk leidinggeven daaraan door de verdachte wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
[naam bedrijf 1]
in de periode van 1 maart 2011 tot en met 31 december 2011 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderenmeermalen geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- een 'Offerteprocedure Projectorganistie en -administratie ESF actie D'
voor [naam stichting 2] ( [naam stichting 2] ) (DOC-063-08 t/m
DOC-063-13) en
- een 'Offerteprocedure Projectorganistie en -administratie ESF actie D'
voor [naam stichting 1] ( [naam stichting 1] ) (DOC-063-127 t/m
DOC-063-131),
valselijk heeft opgemaakt ,
immers hebben die [naam bedrijf 1] en haar mededaders toen en daar
in strijd met de waarheid de inhoud van die geschriften niet juist vermeld,
zulks telkens met het oogmerk om het als echt en onvervalst
door anderen te doen gebruiken,
hebbende hij, verdachte,
feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedragingen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
feitelijk leiding geven aan medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De verdachte heeft, samen met anderen, willens en wetens een bijdrage geleverd aan subsidiefraude door het valselijk opmaken en antedateren van twee offerteprocedures met zijn bedrijf [naam bedrijf 1] , waaraan hij feitelijk leiding gaf. Verdachte heeft hierbij een sturende rol gespeeld. De twee offerteprocedures hadden betrekking op de door de verdachte opgerichte sectorfondsen [naam stichting 1] en [naam stichting 2] . Op basis van de offerteprocedures diende bepaald te worden welke vennootschap de ESF-administratie voor [naam stichting 1] en [naam stichting 2] mocht verzorgen. In werkelijkheid verzorgde [naam bedrijf 1] reeds vanaf de oprichting van [naam stichting 1] en [naam stichting 2] de administratie van deze sectorfondsen. Door de valsheid in geschrift hebben de verdachte en zijn medeverdachten een schijnwerkelijkheid gecreëerd en daarmee geprobeerd een zo hoog mogelijk bedrag aan Europese subsidie te verkrijgen voor de (overhead)kosten van [naam bedrijf 1] .
Het is de rechtbank uit het dossier en de bespreking van de zaak ter zitting overigens niet duidelijk geworden tot welk benadelingsbedrag het bewezen verklaarde heeft geleid. Vast staat wel dat de verdachte handelde uit eigenbelang, nu zijn echtgenote enig aandeelhouder was van [naam bedrijf 1] .
Bij de verdeling van de goed gevulde Europese subsidieruif, staat het bedrijven natuurlijk vrij er een business van te maken om noodzakelijke administratieve handelingen te verrichten. Het kan daarbij echter niet de bedoeling zijn dat die subsidies, door gebruik te maken van valse documenten en ten onrechte te suggereren dat de juiste procedures zijn gevolgd, voor een groot deel aan de strijkstok van die bedrijven blijft hangen, zoals hier het geval is. Op die manier zal er immers uiteindelijk minder geld overblijven voor de projecten waarvoor die subsidies uiteindelijk bedoeld zijn.
Subsidiefraude kan er toe leiden dat het draagvlak voor het verstrekken van subsidies aan (op zichzelf maatschappelijk nuttige) projecten wordt verkleind en/of (nog) meer kostenverhogende controlemomenten worden ingebouwd.
Mede door toedoen van de verdachte is een sfeer ontstaan waarin het normaal leek te sjoemelen met de waarheid. De rechtbank rekent het de verdachte aan, dat hij hiervoor geen verantwoordelijkheid neemt.
Bij dergelijke feiten past in beginsel een onvoorwaardelijke straf, ook voor iemand – zoals de verdachte – met een blanco strafblad. Er moet echter ook rekening gehouden worden met het feit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM op onverklaarbare wijze in geruime mate is overschreden en (ook los van die termijnoverschrijding) met het feit dat het hier gaat om een oude feit. Tussen het moment waarop de verdachte in redelijkheid kon verwachten dat hij zou worden vervolgd en het vonnis van de rechtbank, zijn ongeveer vijf jaren verstreken. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn, welke te doen gebruikelijk gesteld wordt op twee jaren, met drie jaren is overschreden.
De impact die de lange duur van de procedure op de verdachte heeft gehad, is gebleken uit hetgeen hij daarover ter terechtzitting heeft verklaard. De rechtbank zal hiermee rekening houden in het voordeel van de verdachte. De rechtbank houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de bestraffing van de verdachte - zoals gevorderd - thans geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel meer dient en ziet zij aanleiding onder toepassing artikel 9a Sr te bepalen, dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

8.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en T.M. Riemens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A.M. Elst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 november 2019.
De griffier is wegens afwezigheid niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
[naam bedrijf 1]
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2011 tot en
met 31 december 2011 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn, en/of elders in
Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) één of meer geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs
van enig feit te dienen, te weten:
- een 'Offerteprocedure Projectorganistie en -administratie ESF actie D'
voor [naam stichting 2] ( [naam stichting 2] ) (DOC-063-08 t/m
DOC-063-13) en/of
- een 'Offerteprocedure Projectorganistie en -administratie ESF actie D'
voor [naam stichting 1] ( [naam stichting 1] ) (DOC-063-127 t/m
DOC-063-131) en/of
- een 'Offerteprocedure Adminstratie Dienstverlening actie D ESF 2011-2012'
voor [naam bedrijf 2] (DOC-063-113 t/m DOC-063-117),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of valselijk heeft doen
opmaken en/of doen vervalsen,
immers heeft/hebben die [naam bedrijf 1] en/of haar mededader(s) toen en daar
(telkens) in strijd met de waarheid de datum en/of inhoud van dat/die
geschrift(en) geantedateerd en/of niet juist vermeld en/of doen laten
vermelden,
zulks (telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of
feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en).