ECLI:NL:RBROT:2019:8806

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
C/10/577107 / KG ZA 19-648
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatieverplichting en beslag in kort geding tussen ARCUS HOLDING B.V. en gedaagde

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde de eiseres, ARCUS HOLDING B.V., in kort geding informatie van de gedaagde over zijn inkomens- en vermogenspositie. De eiseres stelde dat de gedaagde, die eerder als statutair directeur bij ARCUS HOLDING B.V. had gefunctioneerd, zich schuldig had gemaakt aan onbehoorlijk bestuur en excessieve privé-uitgaven voor rekening van de onderneming had gebracht. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de gedaagde probeerde om zijn vermogen aan verhaal te onttrekken, wat de eiseres een spoedeisend belang gaf bij haar vorderingen. De rechtbank bepaalde dat de gedaagde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis informatie moest verstrekken over zijn binnen- en buitenlandse bronnen van inkomen en vermogen. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde niet aan deze verplichting voldeed. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de eiseres op basis van artikel 475g en artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar waren, maar wees de vordering tot inzage in bepaalde bankafschriften af, omdat de eiseres niet voldoende rechtmatig belang had aangetoond. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/577107 / KG ZA 19-648
Vonnis in kort geding van 18 september 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARCUS HOLDING B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres,
advocaten mrs. P.J. de Waal, S. Palm en P.N.M. de Gier te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaten mr. A.C. Mahabiersing en mr. M.W.J. Ariens te Haarlem.
Partijen zullen hierna Arcus en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 augustus 2019, met producties en aanvullende producties;
  • de producties en aanvullende producties van [gedaagde] ;
  • de brief van 23 augustus 2019 van Arcus, met daarin een aankondiging van een eisvermeerdering;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 27 augustus 2019;
  • de pleitnota van Arcus met daarbij de toelichting op eis en tevens vermeerdering van eis;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ter zitting heeft Arcus haar eis vermeerderd in het document met als opschrift “Toelichting op eis en tevens vermeerdering van eis (…)“. Daarnaast heeft zij ter zitting meegedeeld en handgeschreven aangetekend haar vermeerderde eis verder te willen vermeerderen door daaraan een dwangsom en lijfsdwang te koppelen op de wijze als bij de in de dagvaarding geformuleerde vorderingen. [gedaagde] heeft tegen deze laatste vermeerdering van eis bezwaar gemaakt. Ter zitting is nog niet op dit bezwaar beslist.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Arcus is de houdstermaatschappij van ondernemingen in Nederland, België en Duitsland. Het Arcus-concern richt zich (onder meer) op de wereldwijde verkoop en levering van stalen buizen, flenzen en fittingen aan afnemers in de (petro)chemische industrie, de voedingsmiddelen- en zuivelindustrie en de scheepbouw. Enig aandeelhouder van Arcus is de Zwitserse vennootschap Stahlmet AG (hierna: Stahlmet).
2.2.
[gedaagde] is op 1 januari 1986 in dienst getreden van (een rechtsvoorganger van) Arcus, waar hij met ingang van 29 december 1998 tot 20 maart 2018 als statutair directeur fungeerde.
2.3.
Bij brief van 8 januari 2018 heeft Stahlmet aan [gedaagde] meegedeeld dat zij voornemens was om naast [gedaagde] twee andere bestuursleden te benoemen.
2.4.
Nadat [gedaagde] bij besluiten van 17 januari 2018 en 22 februari 2018 was geschorst, heeft de Algemene Vergadering van Aanhouders van Arcus op 20 maart 2018 het besluit genomen tot ontslag van [gedaagde] als bestuurder onder gelijktijdige opzegging van de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang. Dit besluit is onder meer gegrond op de bevinding van Arcus dat [gedaagde] excessieve privé-uitgaven voor rekening van Arcus heeft gebracht en dat hij zich als bestuurder meerdere keren ten kosten van Arcus heeft verrijkt via onder meer onterechte bonussen. Dit laatste besluit is op 21 maart 2018 meegedeeld aan [gedaagde] .
2.5.
Over het ontslag zijn bij deze rechtbank twee procedures gevoerd waarin [gedaagde] opkwam tegen het ontslag en Arcus schadevergoeding vorderde. Op 5 juni 2019 heeft de rechtbank daarin een uitvoerbaar bij voorraad verklaard(e) vonnis en beschikking gewezen.
2.6.
[gedaagde] is onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd met [echtgenote gedaagde] (hierna: [echtgenote gedaagde] ).
2.7.
[gedaagde] en/of [echtgenote gedaagde] zijn of waren rechthebbende op de volgende vermogensbestanddelen:
  • de echtelijke woning in Rotterdam (hierna: de Woning);
  • een in 2010 aangekochte vakantiewoning in Benahavis (hierna: de Spaanse vakantiewoning);
  • de in de IB-aangifte over 2016 en 2017 vermelde Nederlandse en Spaanse bankrekeningen en beleggingen waaronder een belegging in Mint Tower Capital.
2.8.
Op 26 maart 2018 heeft Arcus ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag doen leggen op de Woning. Het beslag is op 27 maart 2018 ingeschreven in het kadaster.
2.9.
Eveneens op 26 maart 2018 heeft [echtgenote gedaagde] het aandeel van [gedaagde] in de Woning van hem gekocht, tegen schuldigerkenning van € 590.000,00, en geleverd gekregen. Deze levering is eveneens op 27 maart 2018 in het kadaster ingeschreven.
2.10.
Bij e-mail van 6 juli 2018 aan de voormalig advocaat van [gedaagde] heeft Arcus aangekondigd ten laste van [gedaagde] loonbeslag te willen gaan leggen onder de [naam bedrijf 1] , waar [gedaagde] volgens het handelsregister met ingang van die dag als bestuurder was benoemd.
2.11.
Op 23 augustus 2018 is [gedaagde] door de voorzieningenrechter in deze rechtbank gehoord op een verzoek van Arcus om ten laste van [gedaagde] onder [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ) loonbeslag te mogen leggen. Tijdens die zitting heeft de toenmalige advocaat van [gedaagde] het volgende verklaard:

Bovendien heeft Arcus aan de hand van de reeds gelegde beslagen voldoende zekerheid. Op de woning zit een hypotheek van ruim € 200.000. De waarde van de woning begroot [gedaagde] op een bedrag van tenminste 1,5 miljoen. Kortom: voldoende zekerheid.
2.12.
In een brief gedateerd op 27 juli 2018 schrijft [gedaagde] dat hij zijn arbeidsovereenkomst met [naam bedrijf 1] van 8 juni 2018 met onmiddellijke ingang opzegt. [naam bedrijf 1] heeft Arcus naar aanleiding van het op 24 augustus 2018 gelegde conservatoire loonbeslag meegedeeld geen rechtsbetrekking met [gedaagde] te hebben.
2.13.
De Italiaanse vennootschap Fial International Trading S.p.A. (hierna: Fial), de moedermaatschappij van de [naam bedrijf 1] , en [gedaagde] hebben in (of met ingang van) oktober 2018 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten. In die overeenkomst wordt verwezen naar de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [naam bedrijf 1] en staat dat [gedaagde] met ingang van 1 oktober 2018 op zijn dringende verzoek in dienst treedt van Fial.
2.14.
Bij beschikking van 5 juni 2019 (hierna: de Beschikking) is [gedaagde] – uit hoofde van een zelfstandig tegenverzoek van Arcus – veroordeeld tot betaling van het netto equivalent van € 204.650,68, te vermeerderen met de wettelijke rente en € 16.462,00 aan proceskosten. In rechtsoverweging 5.17 van de Beschikking is geoordeeld dat [gedaagde] ter zake van achterstallig loon, vakantiebijslag en 13e maand aanspraak kan maken op een bedrag van € 74.851,29 bruto en dat Arcus ter zake een beroep op verrekening toekomt.
2.15.
Bij vonnis van 5 juni 2019 (hierna: het Vonnis) is [gedaagde] veroordeeld tot betaling aan Arcus van € 1.633.384,40, te vermeerderen met de wettelijke rente en met proceskosten.
In het Vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] zich ten onrechte heeft verrijkt ten koste van het Arcus concern, misbruik heeft gemaakt van zijn gezagspositie en zich schuldig heeft gemaakt aan onbehoorlijk bestuur waarbij hem een ernstig verwijt in de zin van artikel 2:9 BW treft. De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat [gedaagde] :
  • privé-uitgaven betaalde met zijn zakelijke creditcards, welke uitgaven niet bij zijn rekening-courant met Arcus of via zijn salarisbetaling aan Arcus zijn vergoed;
  • facturen voor aan hem in privé geleverde goederen en diensten voor rekening liet komen van Arcus;
  • aan Arcus gerichte facturen van [naam bedrijf 4] door Arcus heeft laten betalen terwijl hij wist dat de omschrijving op die facturen vals was, en zelf in ieder geval één keer heeft geprofiteerd van een doorstorting van [naam bedrijf 4] naar zijn Spaanse bankrekening.
In rechtsoverweging 5.81 is hierover meer in het bijzonder overwogen:

In het dossier zijn evenwel sterke aanwijzingen dat [gedaagde] in samenwerking met [naam 1] constructies heeft opgezet voor eigen gewin ten koste van het Arcus concern. Wat betreft de facturen van [naam bedrijf 4] wordt gewezen op een e-mail van [gedaagde] aan [naam 1] van 11 april 2013 (OP 58H), waarin hij aan [naam 1] vraagt: “Ist es moglich den fee von [naam bedrijf 4] auf meine Spanische Rechnung zu ueberweisen?” Uit verdere correspondentie blijkt dat het gaat om een “fee” van € 10.000,00. Daarmee is duidelijk dat ook [gedaagde] in privé profiteert van de betalingen door het Arcus concern aan [naam bedrijf 4] .(...)
[gedaagde] heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat in de mail van 11 april 2013 expliciet is verwezen naar [naam bedrijf 4] . (...)”;
- bonussen heeft ontvangen terwijl hij daar geen recht op had (omdat over het betreffende jaar verlies werd geleden) en meer bonus heeft ontvangen dan hem op grond van de overeengekomen bonusregeling toekwam.
2.16.
[gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen het Vonnis en de Beschikking, althans is voornemens om dat te doen.
2.17.
Arcus heeft de Beschikking op 7 juni 2019 aan [gedaagde] doen betekenen.
2.18.
Bij e-mail van 13 juni 2019 aan de voormalige advocaat van [gedaagde] heeft de advocaat van Arcus [gedaagde] gesommeerd om opgave te doen van zijn inkomens- en vermogenspositie in binnen- en buitenland.
2.19.
Bij brief van 14 juni 2019 schrijft [gedaagde] aan [naam bedrijf 1] :

The current situation, which resulted from the ruling in the court case from my previous employer, leaves me no other choice than to resign as statutory director (COE) of [naam bedrijf 1] with immediate effect.
2.20.
In juni 2019 heeft Arcus, naar aanleiding van de overdracht van het aandeel van [gedaagde] in de Woning aan [echtgenote gedaagde] , buitengerechtelijke vernietigings-verklaringen verzonden aan [gedaagde] en aan [echtgenote gedaagde] . Arcus heeft op 14 juni 2019 ten laste van beide conservatoir (pauliana)beslag doen leggen op de Woning waarna zij een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt.
2.21.
Bij e-mail van 4 juli 2019 heeft de toenmalige advocaat van [gedaagde] toegezegd onvoorwaardelijk medewerking te verlenen aan de teruglevering van diens aandeel in de Woning aan [gedaagde] . Die teruglevering heeft nog niet plaatsgevonden.
2.22.
Op 14 juni 2019 heeft Arcus uit hoofde van de beschikking van 5 juni 2019 executoriaal beslag doen leggen in en bij de woning van [gedaagde] . In het proces-verbaal van beslaglegging van 14 juni 2019 heeft de deurwaarder het volgende vermeld:

Voorts wachtte ik op de sleper. Omstreeks 08:30/08:35 uur kwam de heer [gedaagde] naar buiten gesneld op zijn blote voeten met 2 winkeltassen/shoppers in zijn hand. Ik trachtte de Mercedes nog te blokkeren en de heer [gedaagde] aan te spreken, maar de heer [gedaagde] reed om mij heen door het groenperkje met een stevige snelheid weg.
2.23.
[gedaagde] heeft Van Beusekom Taxaties B.V. (hierna: Van Beusekom) opdracht gegeven om de executiewaarde van de inboedel van de Woning te taxeren. In een taxatierapport van 4 juli 2019 taxeert de heer [naam 2] de executiewaarde van de inboedel op € 3.100,00.
2.24.
[gedaagde] en/of [echtgenote gedaagde] hebben een inboedelverzekering afgesloten met een contractduur van 12 maanden met een contractsvervaldatum van 8 februari 2020. Op het polisblad staat vermeld dat het verzekerd bedrag € 142.100,00 is en € 15.500,00 voor audiovisuele apparatuur.
2.25.
De Spaanse vakantiewoning is aangekocht in 2010. Deze woning staat op dit moment te koop voor € 799.000,00. Bij e-mail van 29 juni 2019 heeft [gedaagde] met betrekking tot deze woning het volgende geschreven aan zijn Spaanse advocaat:

I have decided not to proceed with the loan. It is likely that will be used against me. (…)
(…)
The[y] have a sentence against me and not against my wife. We are married on “huwelijkse voorwaarden met beiden een afgescheiden vermogen.
Bij e-mail van 2 juli 2019 heeft de Spaanse advocaat hierop als volgt geantwoord:

It is important for you to make sure that the property is registered 50% each in the name of you and your wife.
(…) it will be almost impossible to find an interested party to buy 50% of the property.
If you did not register it correctly, there will be a presumption of Joint communal ownership, and her half will not be protected.
2.26.
Bij e-mail van 13 augustus 2019 heeft een medewerker van De La Fuente & Martín Alonso Abogados (hierna: dlfma) de advocaten van Arcus geïnformeerd dat de tenaamstelling van de Spaanse vakantiewoning door middel van een rectificatieakte van 21 juli 2019, bij het kadaster ingediend op 5 augustus 2019, is gewijzigd. Voordien stonden [gedaagde] en [echtgenote gedaagde] vermeld als 100% eigenaren, sindsdien staat vermeld dat ieder eigenaar is van 50% van de woning.
2.27.
Bij brief van 23 augustus 2018 aan de advocaat van [gedaagde] heeft de advocaat van Arcus [gedaagde] gesommeerd om mee te werken aan een in die brief uitgewerkte regeling met betrekking tot de verkoop van de Spaanse vakantiewoning. Hierop is niet gereageerd.
2.28.
Bij e-mail van 18 december 2017 heeft [gedaagde] aan [naam handelaar bitcoins] , een handelaar in bitcoins, het volgende gevraagd:

Hi, i wanted to deposit money in an account i just setup.
The bank account where the deposit should go is in Vilnius Lithuania.
[omschrijving]
[bankrekeningnummer]
Is this correct as the office is in Londen.
2.29.
In antwoord op een (andere) vraag van [gedaagde] met betrekking tot voormelde bankrekening heeft een medewerker van [naam handelaar bitcoins] bij e-mail van 22 augustus 2019 het volgende geantwoord aan [gedaagde] :

As I was informed, we did use the mentioned account (…) for deposit transactions for our customers in the past. It is an account in the bank that was our partner (…).

3.Het geschil

3.1.
Na wijziging van eis vordert Arcus, samengevat:
I. [gedaagde] te veroordelen tot nakoming van de op hem rustende informatieplicht als vervat in artikel 475g Rv, door binnen vijf werkdagen na de datum van dit vonnis aan de advocaat van Arcus en/of de behandelend deurwaarder een digitaal bestand aan te leveren met daarin de volgende (in 1.5 van de toelichting op eis tevens vermeerdering van eis vermelde) vermogens- en inkomensbestanddelen;
a. zijn binnen- en buitenlandse bronnen van inkomen
b. zijn binnen- en buitenlandse vermogen en meer in het bijzonder met betrekking tot alle Nederlandse en buitenlandse bankrekeningen en beleggingsrekeningen die in de IB-aangiftes 2016 en 2017 zijn vermeld;
c. de IB-aangifte 2018 met een gedetailleerd overzicht, gestaafd met schriftelijke bewijsstukken, van binnen- en buitenlands vermogen en meer in het bijzonder de informatie met betrekking tot de op die aangifte vermelde Nederlandse en buitenlandse bankrekeningen en beleggingsrekeningen;
d. iedere wijziging van € 2.500,- of meer in de hoogte en samenstelling van zijn Nederlandse en in het buitenland aanwezige vermogen in de periode tussen 8 januari 2018 en de datum van dit vonnis;
e. alle transacties (waaronder maar niet beperkt tot schenkingen) aan de echtgenote en de kinderen van [gedaagde] ;
f. de huidige staat van enig (aanmerkelijk) belang dat [gedaagde] houdt of heeft gehouden in de periode van 8 januari 2018 tot aan de datum van dit vonnis;
g. een inventarisatielijst behorende bij de inboedel- en kostbaarhedenverzekering voor de jaren 2015 tot en met 2019;
h. al hetgeen de voorzieningenrechter in goede justitie meent te bepalen;
II. [gedaagde] primair te gebieden om aan de advocaat van Arcus op de in de dagvaarding vermelde wijze en voor rekening van [gedaagde] opgave te doen en inzage te geven van de volgende (onder randnummer 1.7 en 1.8 van de toelichting op eis tevens vermeerdering van eis vermelde) bescheiden:
a. alle bankafschriften van de Spaanse bankrekening van [gedaagde] aangehouden bij Banco Popular met de rekeningnummers
[rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] (zoals vermeld in de IB-aangifte 2016 en productie 26 van [gedaagde] ) over de jaren 2005 tot en met juli 2019;
b. alle bankafschriften van alle mogelijke andere door [gedaagde] (nu of in het verleden) aangehouden Spaanse bankrekeningen;
c. alle bankafschriften van de Litouwse bankrekening van [gedaagde] met rekeningnummer [bankrekeningnummer] in de jaren 2017 tot en met 2019;
III. [gedaagde] subsidiair te gebieden om aan de advocaat van Arcus op de in de dagvaarding vermelde wijze en voor rekening van [gedaagde] opgave te doen en inzage te geven van de volgende (onder randnummer 1.9 en 1.10 van de toelichting op eis tevens vermeerdering van eis vermelde) bescheiden:
alle bankafschriften van de onder II. vermelde bankrekeningen waarop transacties voorkomen met als tegenrekening een bankrekening die op naam staat van [gedaagde] , zijn echtgenote, zijn dochter of zoon, of op naam van [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] of [naam bedrijf 4] .
IV. I. tot en met III. op straffe van een dwangsom, met bepaling dat indien [gedaagde] niet binnen vijf dagen na verbeurte van een eerste dwangsom alsnog tot nakoming komt, het vonnis uitvoerbaar is bij lijfsdwang;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten;
aan welke vordering, onder de kop VERMEERDERING VAN EIS, de volgende tekst is toegevoegd:
VII. Indien zich een koper aandient, is [gedaagde] verplicht dit direct, dat wil zeggen binnen 48 uur nadat de koper of een tussenpersoon namens de koper zich bekend heeft gemaakt, per e-mail te melden bij mr. De La Fuente (e-mailadres
eliseo.fuente@dflma.com) en de advocaten van Arcus (mr. De Waal en mr. Palm) (emailadressen: p.dewaal@windtlegal.com en
s.palm@windtlegal.com);
VIII. [gedaagde] en Arcus wijzen vervolgens gezamenlijk binnen 48 uur een beëdigd en een met het taxeren van Spaanse vakantiewoningen ervaren taxateur aan, waarna [gedaagde] aan deze taxateur de opdracht verstrekt de actuele waarde van de vakantiewoning te bepalen. De taxatie geschiedt op kosten van [gedaagde] ;
IX. de inhoud van het taxatierapport behoudt gedurende maximaal drie maanden, gerekend vanaf de datum van het rapport, haar gelding. Na deze termijn dient in verband met een mogelijke verkoop de vakantiewoning opnieuw getaxeerd te worden conform de procedure zoals hierboven beschreven;
X. de verkoopprijs van de woning die [gedaagde] (en mevrouw [echtgenote gedaagde] ) met de koper overeenkomt is ten minste gelijk aan de door de taxateur laatstelijk bepaalde actuele waarde van de vakantiewoning;
XI. de instrumenterend notaris die de akte tot verkoop en levering van de vakantiewoninge passeert zich verplicht tot betaling van 50% van de verkoopprijs van de vakantiewoning rechtstreeks aan Arcus en 50% op de derdengeldrekening ten name van Stichting Beheer Derdengelden Windt Le Grand Leeuwenburgh, welke Stichting dit bedrag voor en namens Arcus en Stigter zal houden op basis van de voorwaarden zoals opgenomen in het Rotterdams Garantieformulier in de meest recente versie.
aan welke vordering tijdens de mondelinge behandeling ten slotte nog de volgende tekst is toegevoegd:
punten VII tot en met XI onder last van een dwangsom alsmede – bij niet nakoming – toewijzing verzoek lijfsdwang als omschreven onder IV resp. V van het petitum.
3.2.
Aan deze vorderingen legt Arcus het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft als bestuurder van Arcus strcutuirele en excessieve privé-uitgaven voor rekening van Arcus gebracht. Van het bedrag van € 2.000.000,- dat [gedaagde] in verband daarmee aan Arcus moet (terug)betalen, is nog vrijwel niets voldaan en tot op heden heeft [gedaagde] ook geen ernstig te nemen voorstel gedaan. Slechts één bankbeslag heeft gekleefd voor een bedrag van ongeveer € 3.000,00. [gedaagde] doet er alles aan om, al dan niet tezamen met [echtgenote gedaagde] , verhaal door Arcus onmogelijk te maken. Zo heeft [gedaagde] nadat hij op 8 januari 2018 gealarmeerd was door de voorgenomen benoeming van nieuwe bestuurders onder meer:
  • documenten verduisterd;
  • beleggingen te gelde gemaakt en zijn bankrekeningen leeggehaald: het volgens de aangifte IB 2017 aanwezige vermogen van € 699.988,- lijkt geheel verdwenen;
  • zijn aandeel in de echtelijke woning overgedragen aan [echtgenote gedaagde] , die geen eigen inkomen heeft;
  • ontslag genomen bij zijn nieuwe werkgevers nadat Arcus had aangekondigd loonbeslag te willen gaan leggen;
  • bij de beslaglegging op 14 juni 2019 (mogelijk) vermogensbestanddelen aan het beslag onttrokken;
  • in strijd met de gemaakte afspraken niet de complete inboedel van de Woning laten taxeren;
  • de Spaanse vakantiewoning voor 50% op naam van [echtgenote gedaagde] doen stellen.
Arcus heeft er daarom recht op en een spoedeisend belang bij dat [gedaagde] wordt veroordeeld om op de voet van artikel 475g Rv opgave te doen van zijn bronnen van inkomen en vermogen over de periode vanaf 8 januari 2018 tot aan de vonnisdatum. Daarnaast dient [gedaagde] opgave te doen van transacties die hij heeft verricht met zijn echtgenote en kinderen.
De e-mail uit 2017 aan [naam handelaar bitcoins] (zie 2.28) geeft Arcus reden om te vermoeden dat [gedaagde] de beschikking heeft of heeft gehad over bitcoins. In het Vonnis heeft de rechtbank in rechtsoverweging 5.81 geoordeeld dat er sterke aanwijzingen zijn dat [gedaagde] in samenwerking met [naam 1] constructies heeft opgezet voor eigen gewin ten koste van Arcus. Daarbij hebben naar alle waarschijnlijkheid betalingen aan [gedaagde] op diens Spaanse bankrekening plaatsgevonden. Arcus heeft daarom op grond van artikel 843a Rv recht op inzage in de bankafschriften in de Spaanse en Litouwse bankrekeningen van [gedaagde] meer in het bijzonder van de in de eisvermeerdering van Arcus vermelde rekeningnummers.
De Spaanse vakantiewoning behoort, gelet op de wijze waarop de betaling is verlopen, in zijn geheel toe aan [gedaagde] en niet ook deels aan [echtgenote gedaagde] . De executie van het Vonnis en de Beschikking in Spanje staan er niet aan in de weg dat de Spaanse vakantiewoning wordt verkocht aan een derde. [gedaagde] is daarom gehouden om mee te werken aan regeling waarbij wordt zekergesteld dat 50% van de verkoopopbrengst wordt doorbetaald aan Arcus, terwijl de andere 50% ten behoeve van haar in depot moet worden gehouden.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van het gevorderde. Hij voert daartoe onder meer het volgende aan.
3.3.1.
Hoewel [gedaagde] meent dat zijn hoger beroepen grote kans van slagen hebben, erkent hij dat hij moet voldoen aan het Vonnis en de Beschikking die uitvoerbaar bij voorraad verklaard zijn. Het is onjuist dat [gedaagde] verhaal door Arcus frustreert. [gedaagde] wil graag overleggen over een definitieve regeling, maar Arcus stelt zich bij herhaling onredelijk op.
Arcus heeft bovendien al meer “betaald” gekregen dan zij in de dagvaarding meldt. Zo mag Arcus haar vordering, gelet op rechtsoverweging 5.17 van de Beschikking, verrekenen met het daar genoemde bedrag van € 74.851,29. Daarnaast heeft [gedaagde] € 12.000,00 betaald voor vliegtickets en andere kosten van medewerkers van Acus die nog door Arcus voldaan moeten worden. Voorts heeft het beslag geen € 3.000,00 maar € 6.800,00 getroffen.
De aandelen van [gedaagde] in de Woning en de Spaanse vakantiewoning bieden voor een groot deel verhaal voor de vordering van Arcus en [gedaagde] beschikt niet over andere vermogensbestanddelen. Ter zake van de woningen is geen sprake van obstructie van verhaalsmogelijkheden. [gedaagde] en zijn echtgenote hebben Arcus meegedeeld te berusten in de vernietiging van de overdracht van het aandeel van de woning in Rotterdam. Met betrekking tot de woning in Spanje is geen sprake van een overdracht, maar van een rectificatie van de ingeschreven gegevens.
3.3.2.
De vordering op grond van artikel 475g Rv is volgens [gedaagde] alleen toewijsbaar als Arcus aan de hand van geconcretiseerde en gespecificeerde informatie aannemelijk kan maken dat de stellingen van [gedaagde] ongeloofwaardig zijn en dat hij over meer financiële middelen beschikt dan hij doet voorkomen. Daarvan is geen sprake. [gedaagde] heeft geen inkomen en het vermogen dat hij had is opgegaan aan advocaten en gebruikt om af te lossen op de hypotheek.
De vordering op grond van artikel 843a Rv ontbeert volgens [gedaagde] ten eerste een spoedeisend belang en daarnaast een rechtmatig belang. Bovendien zijn de gevorderde bescheiden verstrekt en beschikt [gedaagde] niet over andere bescheiden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot de eisvermeerdering van Arcus wordt als volgt overwogen.
De hiervoor in 3.1. geciteerde door Arcus als vermeerdering van eis aangeduide tekst (VII-XI) bevat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen vorderingen, ook niet als de brief aan de advocaat van [gedaagde] van 23 (en niet 26) augustus 2019 daarbij in aanmerking wordt genomen. Wat er in de hiervoor bedoelde tekst staat, kan niet anders dan als schikkingsvoorstel worden aangemerkt. In de tekst komen de woorden veroordelen, gebieden en verbieden niet voor. Voor het geval bedoeld is de voorzieningenrechter te laten vaststellen hoe partijen moeten handelen, wordt overwogen dat de tekst evenmin de zinsnede “te bepalen dat” bevat. Dat laatste zou Arcus overigens niet baten omdat in dat geval sprake is van een declaratoire vordering waarvoor in een kort geding geen ruimte is. Dit betekent dat de tekst na de vordering om [gedaagde] in de proceskosten te veroordelen, volgend op vordering IV, hierna niet wordt beoordeeld. Dat leidt er tevens toe dat niet meer hoeft te worden beslist op het bezwaar van [gedaagde] tegen de op het allerlaatste moment nog toegevoegde dwangsom- en lijfsdwangvordering.
4.2.
Arcus beschikt met de Beschikking en het Vonnis sinds 5 juni 2019 over voor tenuitvoerlegging vatbare executoriale titels voor een totaalbedrag van ruim € 2.000.000,00. Voor verhaal van dat bedrag beschikt Arcus, anders dan zij in de dagvaarding stelt, over meer dan slechts een bedrag van € 3.000,00 waarvoor een bankbeslag kleeft. Uit de stukken volgt dat er twee bankbeslagen kleven voor een bedrag van € 7.259,01 (€ 3.976,16 -/-
€ 103,91 + € 3.385,56). Daarnaast heeft Arcus recht op betaling in de vorm van verrekening van het in rechtsoverweging 5.17 van de Beschikking genoemde bedrag van € 74.851,29 (bruto). Ten slotte had Arcus al voor het uitbrengen van de dagvaardingen beslag gelegd op (de aandelen van [gedaagde] in) de woningen, waarvan vast staat dat daar overwaarde op zit. Arcus zet met haar dagvaarding de voorzieningenrechter dan ook enigszins op het verkeerde been. Dat niet alle verhaalsobjecten al direct klinkende munt voor Arcus opleveren of hebben opgeleverd, maakt het hiervoor overwogene niet anders.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling blijkt voorts dat [gedaagde] een vordering op Arcus heeft van € 12.000,00 wegens voor werknemers van Arcus betaalde tickets en andere kosten. Hoewel de bedragen van de overgelegde creditcardafschriften zich tot een veel hoger bedrag dan € 12.000,00 laten optellen en een betalingsbewijs ontbreekt, is voor dit oordeel doorslaggevend dat Arcus de stellingen van [gedaagde] hierover niet betwist, en zelfs onbesproken laat.
Hoewel uit het voorgaande volgt dat Arcus al over heel wat verhaalsmogelijkheden beschikt, volgt daaruit ook dat het totaal van die verhaalsmogelijkheden minder bedraagt dan haar vordering.
4.3.
In de situatie dat [gedaagde] bovendien nog geen concreet voorstel tot betaling heeft gedaan en Arcus stelt dat [gedaagde] inkomen en vermogensbestanddelen aan het verhaal probeert en heeft geprobeerd te onttrekken, heeft Arcus bij haar vordering strekkende tot het vaststellen van verhaalsmogelijkheden voldoende spoedeisend belang. Bij de vordering tot vaststelling van eventuele nieuwe schadevorderingen heeft Arcus ook voldoende spoedeisend belang. Dit laatste is door [gedaagde] ook niet betwist.
4.4.
Bij de beoordeling van de vorderingen maakt de voorzieningenrechter onderscheid tussen het vaststellen van de verhaalsmogelijkheden op grond van artikel 475g Rv en de overigens op grond van artikel 843a Rv gevorderde afgifte van bescheiden. Deze grondslagen komen hierna achtereenvolgens aan de orde.
Vaststellen verhaalsmogelijkheden
4.5.
Op grond van artikel 475g Rv en de jurisprudentie is een schuldenaar, zoals hier [gedaagde] , in beginsel verplicht een schuldeiser die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem verkreeg, inlichtingen omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie en omtrent verhaal vatbare goederen te verschaffen. Hoever deze op de redelijkheid en billijkheid gebaseerde verplichting in een voorliggend geval reikt, hangt af van de concrete omstandigheden van dat geval. Bij het bepalen van de (reikwijdte van de) verplichting dient de rechter zich er rekenschap van te geven dat het wettelijk stelsel van informatie- en verantwoordingsverplichtingen niet wordt doorkruist. Indien aannemelijk is dat sprake is van het onttrekken van vermogensbestanddelen aan verhaal kan een verdergaande informatieverstrekking gerechtvaardigd zijn, zoals volgt uit, onder meer, ECLI:NL:GHAMS:2011:BV0492. Ook dan gaat de, verdergaande, informatieplicht niet zover dat een schuldenaar gehouden is rekening en verantwoording af te leggen over zijn financiële handel en wandel.
4.6.
In reactie op de dagvaarding heeft [gedaagde] producties in het geding gebracht, en tijdens de mondelinge behandeling stellingen ingenomen, die informatie geven over zijn inkomens- en vermogenspositie. Deze producties bevatten, een deel van, de gevraagde informatie, maar laten ook vragen onbeantwoord en roepen zelfs vragen op. Daarnaast acht de voorzieningenrechter het in deze zaak aannemelijk dat [gedaagde] heeft geprobeerd inkomen en vermogensbestanddelen aan mogelijk verhaal van Arcus te onttrekken. Redengevend daarvoor is het volgende:
 [gedaagde] stelt dat hij in 2018 beschikte over een vermogen van € 496.000,00 bestaande uit 2 ABN AMRO vermogensrekeningen met een bedrag van
€ 290.000,00 en een belegging Mint Tower Capital van € 204.000,00. Hij stelt vervolgens dat het totaalbedrag door 2 moet worden gedeeld, naar de voorzieningenrechter begrijpt omdat de helft van [echtgenote gedaagde] is. Hij stelt verder dat er een bedrag van € 248.000,00 aan advocaatkosten betaald is. Over de andere € 248.000,00 zwijgt [gedaagde] .
 Het aandeel van [gedaagde] in de Woning is aan [echtgenote gedaagde] overgedragen zonder dat daar een reële betaling tegenover stond. Weliswaar vond deze overdracht plaats voordat Arcus een vordering had ingesteld tegen van [gedaagde] , maar op dat moment moet het gelet op de schorsing en het ontslag voor [gedaagde] al duidelijk geweest zijn dat Arcus een (aanzienlijke) vordering tegen hem zou instellen. De verklaring dat de overdracht van het aandeel is geschied met het oog op mogelijke toekomstige schuldeisers, doet vermoeden dat de overdracht heeft plaatsgevonden met het oog op (mogelijke) benadeling van Arcus.
De omstandigheid dat [gedaagde] en [echtgenote gedaagde] in de vernietiging hebben berust en dat [gedaagde] ter zitting ook heeft aangeboden om nog die week een afspraak te maken met de notaris om de teruglevering van het aandeel te bewerkstelligen, doet er niet aan af dat deze transactie materieel een onttrekking aan verhaal betreft van het vermogensbestanddeel dat volgens [gedaagde] het meeste verhaal biedt.
  • [gedaagde] heeft zijn arbeidsovereenkomst met de [naam bedrijf 1] na de aankondiging loonbeslag opgezegd. Dat doet vermoeden dat hij zijn inkomen wenste te onttrekken aan het loonbeslag. Dit vermoeden wordt versterkt door de omstandigheid dat hij na zijn ontslag in dienst in getreden van de moedermaatschappij van [naam bedrijf 1] (Fial) terwijl hij materieel voor [naam bedrijf 1] is blijven werken.
  • [gedaagde] legt de hiervoor in 2.19 geciteerde brief over, die hij aanduidt als opzegging van zijn arbeidsovereenkomst met Fial. Die brief is echter helemaal niet aan Fial gericht en andere stukken op dat punt zijn niet overgelegd.
  • Bij de beslaglegging op 14 juni 2019 heeft [gedaagde] twee boodschappentassen met inhoud mogelijk aan beslag onttrokken;
  • Het taxatierapport van Van Beusekom roept gelet op het beperkte aantal bestanddelen dat daarin is vermeld en de omvang van het verzekerde bedrag op de inboedelverzekering de vraag op of [gedaagde] (conform de daarover met Arcus gemaakte afspraak) de gehele inboedel heeft laten taxeren.
4.7.
Nu aannemelijk is dat [gedaagde] heeft geprobeerd om inkomen en vermogensbestanddelen aan het verhaal (en het zicht) van Arcus te onttrekken, acht de voorzieningenrechter een verdergaande en meer gedetailleerde informatieverstrekking gerechtvaardigd. Deze informatieverstrekking gaat, zoals al overwogen, evenwel niet zover dat [gedaagde] gehouden is om rekening en verantwoording af te leggen.
4.8.
Om onnodige executieproblemen te voorkomen overweegt de voorzieningenrechter met betrekking tot de gevorderde informatie het volgende. [gedaagde] dient informatie te verstrekken over de volgende bronnen van inkomen of vermogen op het moment van uitbrengen van de dagvaarding, 19 augustus 2019.
a. de binnen- en buitenlandse bronnen van inkomen;
[gedaagde] heeft verklaard dat hij geen andere bronnen van inkomen heeft dan reeds bij Arcus bekend. Gelet op het hiervoor overwogene is er reden om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring en dus aanleiding om dit gebod toe te wijzen. Voor alle duidelijkheid wordt overwogen dat inkomsten ook uit andere bron dan uit dienstbetrekking kunnen worden genoten.
b. het binnen- en buitenlandse vermogen;
Dit betreft alle binnen- en buitenlandse bankrekeningen en beleggingen, roerende zaken waaronder auto’s, horloges en andere kostbaarheden, en inboedel. De verplichting ziet niet alleen op vermogen dat alleen aan [gedaagde] toebehoort maar ook aandelen in vermogen en vermogensbestanddelen (zoals bij voorbeeld de inboedel, waar [gedaagde] zelf op duidt). De twee woningen vallen hier niet onder. Die informatie heeft Arcus immers al.
f. enig (aanmerkelijk) belang dat [gedaagde] houdt.
4.9.
Voor het overige zien de vorderingen niet op een opgave van inkomens- en vermogensbestanddelen maar op het afleggen van rekening en verantwoording. Die vorderingen worden daarom afgewezen.
Inzage op grond van artikel 843a Rv
4.10.
Artikel 843a lid 1 Rv bepaalt dat hij die daarbij (i) rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van (ii) bepaalde bescheiden aangaande (iii) een rechtsbetrekking waarbij hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, is degene die de stukken waarvan afgifte wordt gevraagd niettemin niet gehouden deze af te geven indien (a) een gewichtige reden zich daartegen verzet of (b) redelijkerwijze aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte van de gevraagde stukken is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv).
4.11.
Arcus vordert op deze grond inzage in de afschriften van de Spaanse bankrekeningen van [gedaagde] en in die van de volgens haar bestaande Litouwse bankrekening van [gedaagde] .
4.11.1.
Voor de Spaanse bankrekeningen wijst Arcus op hiervoor geciteerde rechtsoverweging 5.81 van het Vonnis en een e-mail uit april 2013 van [gedaagde] waarin hij verzoekt om een fee van [naam bedrijf 4] op zijn Spaanse bankrekening te storten. Ter zitting heeft Arcus toegelicht dat [naam bedrijf 4] in het totaal € 500.000,00 in rekening heeft gebracht aan Arcus en dat dit valse facturen betroffen, terwijl bovendien mogelijk een kickbackfee is gestort op de Spaanse bankrekening van [gedaagde] .
[gedaagde] heeft de bankafschriften van Spaanse bankrekeningen van 2014 tot heden overgelegd. Hij stelt dat hij niet beschikt over oudere bankafschriften. Hoewel dat wel op haar weg lag, heeft Arcus geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat aangenomen moet worden dat [gedaagde] daar wel over beschikt. De gevorderde inzage wordt reeds daarom afgewezen. Daar komt bij dat onzeker is of de bedoelde fees na het verzoek van [gedaagde] wel op zijn Spaanse bankrekening zijn gestort. Indien voorts met Arcus moet worden aangenomen dat de door [gedaagde] betaalbaar gemaakte facturen van [naam bedrijf 4] vals zijn, is het ook maar de vraag of Arcus voor een behoorlijke rechtsbedeling behoefte heeft aan de afschriften waaruit zou kunnen blijken dat hij voor die onterechte betalingen ook nog een fee heeft ontvangen.
4.11.2.
Met betrekking tot de Litouwse bankrekening stelt Arcus dat zij gelet op de e-mails uit december 2017 vermoedt dat [gedaagde] over de daarin genoemde bankrekening in Litouwen beschikt. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat dit zijn rekening is. Volgens [gedaagde] betrof dit een rekening die gebruikt werd door [naam handelaar bitcoins] , wat wordt ondersteund door de e-mail van [naam handelaar bitcoins] van 22 augustus 2019. Er zijn geen concrete aanwijzingen gesteld op grond waarvan hier anders over moet worden geoordeeld. De exhibitie van de betreffende bankafschriften wordt daarom afgewezen.
4.12.
De subsidiaire artikel 843a Rv vordering ziet niet op exhibitie van (reeds bestaande) bescheiden maar op een bevel tot informatieverstrekking. Een dergelijke vordering kan niet op artikel 843a worden gegrond.
Dwangmiddelen en kosten
4.13.
De termijn waarbinnen [gedaagde] de informatie moet verstrekken wordt bepaald op twee weken na betekening van dit vonnis. Oplegging van een dwangsom als prikkel tot nakoming van de op te leggen voorzieningen is, gelet op de hiervoor geschetste pogingen van [gedaagde] om inkomen en vermogen aan verhaal te onttrekken en uit het zicht van Arcus te houden, passend en geboden. De dwangsommen worden gematigd en gemaximeerd. Voor de oplegging van lijfsdwang ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen aanleiding. Op het moment dat de dwangsom geen prikkel tot nakoming blijkt te vormen, kan, wanneer een daartoe strekkende vordering wordt ingediend, aan de hand van alle alsdan relevante omstandigheden worden bezien of een zo ingrijpend dwangmiddel kan worden toegepast.
4.14.
In de omstandigheid dat partijen al met al over en weer op belangrijke punten in het (on)gelijk zijn gesteld ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan
de heer [naam 3] , werkzaam te (3016 DM) Rotterdam aan de Willemskade 21 te Groot & Evers) en/of de advocaat van Arcus, mr P.J. de Waal informatie te verschaffen over de volgende inkomens- en vermogensbestanddelen per 19 augustus 2019:
zijn binnen- en buitenlandse bronnen van inkomen;
zijn binnen- en buitenlandse vermogen
de staat van enig (aanmerkelijk) belang dat [gedaagde] houdt;
een en ander zoals bedoeld in 4.8 van dit vonnis;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Arcus een dwangsom te betalen van € 2.500,00 voor iedere dag dat hij niet aan de hiervoor uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2019.
3077/2009