ECLI:NL:RBROT:2019:8834

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
10/701006-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bedreiging met terroristisch misdrijf en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 oktober 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging met een terroristisch misdrijf en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte, geboren in Marokko en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in een psychiatrisch centrum, werd bijgestaan door raadsman mr. R. Moghni. De officier van justitie, mr. H.A. van Wijk, eiste bewezenverklaring van de bedreiging met een terroristisch misdrijf en een maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.

De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte zorgvuldig gewogen. Voor de eerste tenlastelegging, bedreiging met een terroristisch misdrijf, oordeelde de rechtbank dat de uitlatingen van de verdachte te algemeen waren om een redelijke vrees bij de omstanders teweeg te brengen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit. Voor de tweede tenlastelegging, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, oordeelde de rechtbank dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging, omdat zijn uitlatingen specifiek gericht waren tegen een verbalisant en een dreigende houding aannam.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was, gezien zijn psychische toestand, die werd bevestigd door een triple rapportage. De rechtbank volgde het advies van de deskundigen en legde de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar op, om de veiligheid van anderen te waarborgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar vormde voor de algemene veiligheid, ondanks dat de kans op gewelddadig gedrag als klein werd ingeschat. De uitspraak benadrukt de noodzaak van klinische behandeling voor de verdachte, gezien zijn psychische problemen en het risico op recidive.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/701006-19
Datum uitspraak: 3 oktober 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Marokko) op [geboortedatum verdachte]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Pentitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught,
raadsman mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 september 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair impliciet primair ten laste gelegde (bedreiging met een terroristisch misdrijf) en het onder 2 ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van de ten laste gelegde feiten, omdat de verdachte niet strafbaar is;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor de duur van één jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met een terroristisch misdrijf door in de metro te roepen “ik zweer bij Allah, alle Nederlanders gaan dood” en “ik zweer bij God, ik ga de wereld kapot maken”. Dit vond plaats in aanwezigheid van andere reizigers, in een tijd waarin het realiteit is dat in West-Europa aanslagen worden gepleegd en bovendien binnen een week na de aanslag in de tram in Utrecht. Onder deze omstandigheden kan worden gezegd dat de verdachte heeft gedreigd met een misdrijf dat geschikt moet worden geacht om de bevolking ernstige vrees aan te jagen.
4.1.2.
Beoordeling
Om tot een bewezenverklaring van bedreiging te komen is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigden de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook zou worden gepleegd. De uitlatingen zoals deze door verdachte zijn gedaan zijn op zichzelf bezien te algemeen om aan te nemen dat een dergelijke vrees kon ontstaan. Het waren niet alleen algemene bewoordingen, maar die bewoordingen waren bovendien niet specifiek tegen één persoon of meerdere omstanders gericht. Ook gelet op de omstandigheden waaronder de uitlatingen plaatsvonden kan niet worden gesproken van een bedreiging, al dan niet met een terroristisch misdrijf, in de zin van art. 285 Sr. Immers is niet komen vast te staan dat iemand anders dan aangeefster de uitlatingen van de verdachte heeft gehoord. En de enkele omstandigheid dat een week eerder een aanslag in Utrecht heeft plaatsgevonden maakt niet dat in dit specifieke geval de redelijke vrees bij aangeefster kon ontstaan.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, nu de uitlatingen van de verdachte onder zodanige omstandigheden hebben plaatsgevonden dat bij de verbalisant niet de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf ook daadwerkelijk zou worden uitgevoerd. Verbalisant wist dat het om een verwarde man ging en bovendien was hij in gezelschap van een andere verbalisant. Gelet op die omstandigheden kan niet gezegd worden dat hierdoor een dergelijke vrees is opgewekt.
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte heeft bij zijn aanhouding tegen de verbalisant gezegd “Ik zweer in de naam van Allah dat ik je dood maak” terwijl hij gebalde vuisten maakte. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gebruikte bewoordingen als bedreigend kunnen worden aangemerkt, nu deze specifiek tegen de verbalisant waren gericht en hij bij het uiten daarvan een agressieve houding aan nam. Daardoor kon bij de verbalisant de redelijke vrees ontstaan dat verdachte hem ook daadwerkelijk iets zou aandoen. Dat deze vrees ook daadwerkelijk bij hem is ontstaan, blijkt uit de aangifte. De enkele omstandigheid dat de verbalisant wist dat hij met een verwarde persoon te maken had, doet daar niet aan af. De rechtbank verwerpt het verweer.
Opzet
Door de raadsman is aangevoerd dat er in zijn algemeenheid geen opzet kan zijn geweest op de bedreiging nu de verdachte, gelet op zijn psychische stoornis, de reikwijdte van zijn gedragingen niet kon overzien.
De rechtbank overweegt het volgende. Het bestaan van een stoornis staat eerst dan aan het aannemen van opzet in juridische zin in de weg indien het gaat om een zodanig ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat de verdachte van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken. Uit de rapportages blijkt niet van een dergelijke ernstige afwijking, terwijl uit de verklaring van de verdachte bij de rechter-commissaris kan worden afgeleid dat hij ten minste enig inzicht had in de reikwijdte en de gevolgen van zijn handelen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 27 maart 2019 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] (zijnde een verbalisant van politie Eenheid Rotterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een dreigende houding/gevechtshouding tegenover die [naam slachtoffer 1] aan te nemen en (daarbij) aan die [naam slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik zweer in de naam van Allah dat ik je dood maak", .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

Het bewezen feit levert op:

2.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van de triple rapportage, gedateerd 14 augustus 2019, opgemaakt door C.A.M. van der Meijs, psychiater, M.M.F. van Casteren, GZ psycholoog en M. Elghalbzouri, forensisch milieuonderzoeker. Uit dit rapport blijkt dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van schizofrenie en een stoornis in cannabisgebruik. Deze ziekelijke stoornis bestond ook al ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Ten tijde van het ten laste gelegde was verdachte psychotisch. Hij had forse denkstoornissen en religieuze en grootheidswanen, die volledig zijn handelswijze ten tijde van het ten laste gelegde bepaalden. Derhalve wordt geadviseerd het ten laste gelegde de verdachte in het geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van de rapporteurs over en volgt de adviezen. De rechtbank acht de bevindingen en conclusies voldoende onderbouwd en acht de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar ten aanzien van het ten laste gelegde feit.
Zij is van oordeel dat de verdachte niet strafbaar is ter zake van het bewezen verklaarde feit en ontslaat hem derhalve van alle rechtsvervolging.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bedreigen met de dood van een politieagent. Hij heeft daarmee blijk gegeven geen respect te tonen voor openbare gezagsdragers en hem angst aangejaagd en een onveilig gevoel gegeven.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 augustus 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een tweetal rapportages over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 juli 2019 en 15 augustus 2019. Deze rapportages houden het volgende in.
De verdachte is vanaf zijn zeventiende jaar bekend bij de psychiatrie met zorgmijdend gedrag richting de hulpverlening. Er is sprake van een gebrekkig ziektebesef, bagatellisering van het delictgedrag en een (ten tijde van het delict) onjuiste medicatiedosering. Voorts is zijn sociaal maatschappelijke situatie marginaal en ontbreekt het hem aan een steunend sociaal netwerk omdat hij dit zelf afhoudt. Hij neemt slechts ten dele verantwoording voor zijn delictgedrag en beschermende factoren zijn er niet. De verdachte heeft in het verleden meerdere vrijwillige en verplichte opnamen ondergaan. Voordat hij werd aangehouden stond hij onder ambulante (medicamenteuze) behandeling, maar dit heeft recidive wederom niet kunnen verkomen. Het risico op algemene recidive wordt ingeschat als hoog. Er worden geen mogelijkheden gezien om met interventies of toezicht de risico’s te beperken, daar zijn psychische problematiek voorop staat en klinische behandeling noodzakelijk is. Geadviseerd wordt dan ook om de verdachte middels een art. 37 Sr plaatsing onder klinische behandeling te laten stellen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Uit de eerder genoemde triple rapportage blijkt dat er sprake is van een hoog recidiverisico op het doen van gewelddadige uitspraken indien de verdachte psychotisch is. Dit komt door de inhoud van de religieuze en grootheidswanen die hij heeft in een psychotische episode. De kans dat hij tot (ernstig) gewelddadig gedrag over zal gaan wordt als klein ingeschat. Verdachte heeft nauwelijks een sociaal netwerk. Hij is al jarenlang bekend in de GGZ in verband met schizofrenie. Verdachte is sterk afhankelijk van externe structurering en toezicht. Hij is niet in staat om zelfstandig te functioneren en zijn leven vorm te geven. Er zijn maar weinig beschermende factoren te benoemen.
De bereidheid van verdachte om zich te laten behandelen in het verleden is wisselend gebleken, evenals zijn bereidheid tot medicatie-inname. Bij onvoldoende medicatietrouw zal zijn psychische toestand snel verslechteren. Er wordt een klinische behandeling geadviseerd. Deze kan gerealiseerd worden in het kader van een plaatsing ex art. 37 Sr. Opname van maximaal een jaar zal toereikend zijn om de verdachte voldoende te stabiliseren.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op het in de rapportages vermelde psychiatrisch ziektebeeld van de verdachte, in samenhang met de aard van het bewezen verklaarde feit, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte een gevaar vormt zowel voor anderen als voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Hoewel de kans op gewelddadig gedrag als klein wordt ingeschat is deze niet afwezig. De rechtbank zal dan ook de adviezen van de deskundigen volgen en aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opleggen, aangezien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 37 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
gelast dat de verdachte in
een psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst voor een termijn van
1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. B.A. Cnossen en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 26 maart 2019, te Rotterdam [naam slachtoffer 2] en/of een of meer
anderen heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf,
althans met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, immers heeft hij verdachte (in een metrostel, (na)bij het
metrostation Stadhuis), tegen, althans in de nabijheid van, voornoemde
personen dreigend de woorden geuit: "Ik zweer bij Allah, alle Nederlanders
gaan dood" en/of "Ik zweer bij God, ik ga de wereld kapot maken",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
(art. 285 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
art 285 lid 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 26 maart 2019 ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 2] en/of Nederlanders en/of een of meer anderen
te bedreigen met een terroristisch misdrijf, althans met enig misdrijf tegen
het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij verdachte
(in een metrostel, nabij metrostation Stadhuis) tegen, althans in de nabijheid
van, een of meer van de voornoemde personen dreigend de woorden geuit:
"Ik zweer bij Allah, alle Nederlanders gaan dood" en/of "Ik zweer bij God, ik
ga de wereld kapot maken", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of
strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art. 285 lid 3 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op of omstreeks 27 maart 2019 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] (zijnde een verbalisant van politie Eenheid Rotterdam)
heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door een dreigende houding/gevechtshouding tegenover die [naam slachtoffer 1] aan te
nemen en/of (daarbij) aan die [naam slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen
"Ik zweer in de naam van Allah dat ik je dood maak", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
(art. 285 Wetboek van Strafrecht)