ECLI:NL:RBROT:2019:893

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
10/200504-18 + 10/258462-18 (gev. ttz.)/ TUL VV: 10/022547-18 + 10/156407-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld, afpersing en wapenbezit door 18-jarige verdachte

Op 6 februari 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 18-jarige verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met geweld, afpersing, het voorhanden hebben van een semi-automatisch vuurwapen en mishandeling. De verdachte, geboren in 2000 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, had zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het afnemen van sleutels van een slachtoffer onder bedreiging met geweld. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende wettig en overtuigend bewijs had geleverd dat hij de ten laste gelegde feiten had gepleegd. De rechtbank verwierp de verdediging van de verdachte, die stelde dat de sleutels vrijwillig waren afgegeven, en concludeerde dat er sprake was van geweld en bedreiging. De verdachte werd ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen, dat in zijn woning was aangetroffen. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een gevangenisstraf rechtvaardigde. De verdachte werd ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/200504-18 + 10/258462-18 (gev. ttz.)
Parketnummers vorderingen TUL VV: 10/022547-18 + 10/156407-16
Datum uitspraak: 6 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Baars heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door Reclassering Nederland geadviseerd (met de toevoeging dat het geadviseerde contactverbod ook geldt voor het slachtoffer [naam slachtoffer 1] ), waarbij deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar moeten worden verklaard;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/022547-18;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/156407-16.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Parketnummer 10/200504-18
Feiten 1, 2 en 3
4.1.1.
Standpunt verdediging
[naam slachtoffer 2] (aangever) heeft de sleutels van zijn woning aan de verdachte gegeven. Het aantreffen van de sleutelbossen van [naam slachtoffer 2] in de woning van de verdachte vormt daarom geen bewijs voor de ten laste gelegde diefstal (met geweld) van de sleutels. Er is ten aanzien van feit 1 geen letsel bij [naam slachtoffer 2] waargenomen door de politie, zodat alleen zijn eigen verklaring resteert en er dus onvoldoende bewijs is om tot een veroordeling te komen.
De getuige [naam getuige] heeft alleen van [naam slachtoffer 2] gehoord dat laatstgenoemde in elkaar is geslagen door de verdachte en zijn verklaring heeft daardoor geen bewijswaarde voor feit 2. Hij heeft zelf niet gezien dat [naam slachtoffer 2] een bloedneus had.
Er is geen direct bewijs dat de verdachte het wapen en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad, bewijs van beschikkingsmacht en wetenschap ontbreekt immers. Het wapen is gevonden in de kelder van de woning. Anders dan de moeder van de verdachte heeft verklaard, zijn er ook andere personen dan de verdachte in bezit van een sleutel van de kelder. Het Openbaar Ministerie heeft DNA-sporen op het wapen veiliggesteld, maar heeft daar niets mee gedaan. Dat had wel op de weg gelegen van het Openbaar Ministerie.
Voor alle feiten dient dan ook vrijspraak te volgen.
4.1.2.
Beoordeling
Het standpunt van de verdediging dat [naam slachtoffer 2] niet is bestolen maar dat hij de sleutels heeft afgegeven aan de verdachte, wordt – bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing – niet gevolgd. Niet valt in te zien waarom [naam slachtoffer 2] uit eigen beweging beide sets sleutels van zijn woning aan de verdachte zou geven. Daartoe ontbreekt iedere logica. Over de reden voor de afgifte van de sleutels aan de verdachte heeft de verdediging niets steekhoudends aangevoerd.
De rechtbank heeft bovendien geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [naam slachtoffer 2] voor alle drie de feiten. Deze verklaring is consistent en wordt op onderdelen – zoals de sleutelbossen en de gedetailleerde beschrijving van het automatische wapen en de verpakking daarvan – bevestigd door het aantreffen van deze goederen tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte. De verdachte heeft volstaan met de verklaring dat “ [naam slachtoffer 2] liegt”. Dat is in het licht van het voorgaande onvoldoende om de verklaring van [naam slachtoffer 2] te ontkrachten.
Het feit dat er geen letsel bij [naam slachtoffer 2] is waargenomen door de politie doet niet af aan zijn verklaring dat er geweld is gebruikt bij de diefstal. [naam slachtoffer 2] heeft pas zes dagen na de diefstal aangifte gedaan. Niet onlogisch is dat het letsel aan het gezicht van [naam slachtoffer 2] – ontstaan door vuistslagen van de verdachte - na zes dagen (grotendeels) is weggetrokken.
De rechtbank stelt vast dat de uitlatingen van [naam slachtoffer 2] tegen [naam getuige] over het “door een Surinaamse man uit de buurt” tegen hem gepleegde geweld betrekking hebben op de verdachte. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de getuige [naam getuige] . Deze verklaring heeft inderdaad slechts een beperkte bewijswaarde, omdat de getuige de mishandeling heeft vernomen van [naam slachtoffer 2] zelf, maar de getuige heeft wel zelf letsel bij [naam slachtoffer 2] waargenomen. Daarom ondersteunt hij de verklaring van [naam slachtoffer 2] op het punt dat deze in de voorgaande periode door de verdachte is mishandeld.
De verklaring van [naam slachtoffer 2] vindt – waar het de bedreiging met het wapen betreft – ook steun in het navolgende. Bij een doorzoeking van de woning van de verdachte is door de politie een automatisch wapen in een bruin foedraal/holster aangetroffen. Diezelfde dag is [naam slachtoffer 2] op de hoogte gebracht van de vondst van een wapen. [naam slachtoffer 2] heeft toen uit eigen beweging gevraagd of het ging om “het wapen in de bruine foedraal/holster”. Hieruit blijkt dat [naam slachtoffer 2] bekend was met dit wapen.
[naam slachtoffer 2] heeft bovendien een vrij specifieke en gedetailleerde omschrijving van dit vuurwapen gegeven: “
een klein automatisch wapen met een beugel die je onder je oksel kon doen. Als deze ingeklapt was dan zat de beugel over het wapen heen”. De politie heeft [naam slachtoffer 2] vervolgens een foto van een semi-automatisch pistool, van het merk CZ, type Skorpion VZ61, kaliber 7.65 Browning laten zien. [naam slachtoffer 2] heeft daarop aangegeven dat hij een dergelijk wapen bij de verdachte heeft gezien.
Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte is inderdaad een dergelijk pistool, namelijk een pistool van het merk CZ, type Skorpion VZ61, kaliber 7.65 Browning aangetroffen in de berging. De moeder van verdachte heeft bij die gelegenheid verklaard dat de verdachte de enige is met een sleutel van deze berging en de sleutel is daadwerkelijk in de kamer van de verdachte aangetroffen.
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat meerdere mensen toegang hadden tot de berging bij de woning van zijn moeder. Na herhaaldelijk doorvragen door de rechtbank wie dat dan waren, verklaarde hij enkel ‘gewoon, andere mensen’ en vervolgens dat ook zijn stiefvader mogelijk nog toegang heeft tot de berging. Nu deze verklaring zo onspecifiek is, niet wordt onderbouwd door de verdediging en bovendien in strijd is met de verklaring van zijn moeder tijdens de doorzoeking, acht de rechtbank deze verklaring niet geloofwaardig en passeert deze.
Anders dan de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte beschikkingsmacht over en wetenschap heeft gehad van de Skorpion en dit wapen dus voorhanden heeft gehad. Onderzoek naar DNA-sporen is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Op grond van voorgaande overwegingen worden de verweren van de verdediging verworpen.
Feit 4
4.1.3.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat het balletjespistool gevonden is in de woning waar de verdachte volgens zijn verklaring woonachtig is. [naam slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte over een wapen beschikt. De beschrijving van dit wapen door [naam slachtoffer 2] komt overeen met de kenmerken van het wapen dat in de woning van de verdachte is aangetroffen.
4.1.4.
Beoordeling
Het balletjespistool is gevonden in de slaapkamer van de moeder van de verdachte. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte beschikkingsmacht over en wetenschap van dit pistool heeft gehad. [naam slachtoffer 2] verklaart weliswaar dat hij een grijs wapen bij de verdachte heeft gezien, maar hij geeft daarbij duidelijk aan dat het “geen zilverkleurig wapen” is. Het balletjespistool is zilverkleurig, zodat naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het op de slaapkamer van de moeder van de verdachte aangetroffen balletjespistool op enig moment voorhanden heeft gehad.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat voor “voorhanden hebben” noodzakelijk is dat er een zekere vorm van machtsuitoefening over het wapen bestaat. Daarvan is ter zake van het op de slaapkamer van de moeder gevonden balletjespistool niet gebleken.
4.2.
Parketnummer 10/258462-18
De rechtbank acht niet bewezen dat [naam slachtoffer 1] de levensgezel was van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit. Om te kunnen spreken van het begrip “levensgezel” moet er sprake zijn van twee meerderjarigen die, anders dan als elkaars echtgenoot, met elkaar een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat aangeefster wel zijn vriendin was, maar dat zij niet samenwoonden en dat zij slechts enkele maanden ‘iets met elkaar hadden’. Er is dan ook onvoldoende bewijs is om aangeefster destijds als “levensgezel” van de verdachte in de zin van artikel 304 Sr aan te merken. Van dit gedeelte van de tenlastelegging wordt hij dan ook vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, met inachtneming van bovenstaande, heeft begaan, op die wijze dat:
Parketnummer 10/200504-18
1.
hij op 20 september 2018 te Rotterdam sleutels,
dieaan een ander toebehoorde
n, te weten aan [naam slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken door
- die [naam slachtoffer 2] tegen het gezicht te slaan en
- die [naam slachtoffer 2] , terwijl die op de grond lag, meermalen te schoppen tegen het lichaam en op het gezicht;
2.
hij in de periode van 16 juli 2018 tot en met
12september 2018 te Rotterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geld dat geheel of ten dele aan die [naam slachtoffer 2] toebehoorde, door
- die [naam slachtoffer 2] meermalen te slaan en
- een pistool te tonen en
- die [naam slachtoffer 2] bij zijn keel vast te houden en
- tegen die [naam slachtoffer 2] te zeggen: "Als je iemand belt maakt ik je af." en "Je kan beter betalen, als je niet betaalt weet je wel wat er gaat gebeuren." en
- de telefoon en de sim-kaart en de sleutels van die [naam slachtoffer 2] weg te nemen
3.
hij in de periode van 16 juli 2018 tot en met 9 oktober 2018te Rotterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten semi-automatisch pistool, van het merk CZ, type Skorpion VZ61, kaliber 7.65 Browning zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden, met bijbehorende patronen, heeft gehad;
Parketnummer 10/258462-18
hij op 3 augustus 2018 te Amsterdam [naam slachtoffer 1] , heeft mishandeld door haar meermalen te schoppen en te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/200504-18:
1.
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
2.
afpersing
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Parketnummer 10/258462-18:
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan afpersing van de heer [naam slachtoffer 2] . Hij heeft ernstig geweld gebruikt tegen [naam slachtoffer 2] , hij heeft hem bedreigd met een wapen en heeft zich van zeer dreigend taalgebruik bediend. De verdachte heeft geld en goederen van [naam slachtoffer 2] – een toch al kwetsbare persoon – afhandig gemaakt. Hij heeft [naam slachtoffer 2] zo bang gemaakt dat deze pas op een later moment voor het eerst aangifte heeft durven doen van hetgeen hem is overkomen.
De verdachte heeft [naam slachtoffer 2] ook bestolen, waarbij hij geweld tegen [naam slachtoffer 2] heeft gebruikt. De verdachte kon zich daarmee in feite ongelimiteerd toegang verschaffen tot de woning van [naam slachtoffer 2] , zodat de laatstgenoemde alle reden had om zich niet langer veilig te voelen in zijn eigen woning. Uiteindelijk heeft hij zich gedwongen gevoeld om te verhuizen. De verdachte heeft [naam slachtoffer 2] daarmee in wezen ontworteld.
Ook heeft de verdachte zijn – inmiddels – ex-vriendin [naam slachtoffer 1] – in alle openbaarheid – mishandeld. Hij heeft daarmee het vertrouwen dat zij in hem mocht stellen beschaamd. Daar waar de verdachte bij uitstek veiligheid behoort te bieden, is hij kennelijk juist een bron van gevaar.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het behoeft geen uitleg dat het voorhanden hebben van een vuurwapen een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van anderen in het leven roept. Het bezit van wapens maakt het gebruik daarvan mogelijk en een wapen wordt, zo leert de ervaring, zonder veel moeite ingezet, al is het maar om iemand te bedreigen of af te persen, zoals ook blijkt uit de gebeurtenissen in deze zaak.
Voor al deze feiten geldt dat dit zeer ernstige misdrijven zijn. De wetgever heeft op deze feiten dan ook forse gevangenisstraffen gesteld. Het toegepaste geweld en de bedreigingen hebben een grote inbreuk gemaakt op de veiligheid van de daarbij betrokken slachtoffers, op hun lichamelijke integriteit en op hun geestelijk welzijn. Uit de slachtofferverklaring van [naam slachtoffer 2] blijkt van een grote impact op de psychische toestand van [naam slachtoffer 2] . Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen en het tonen daarvan zorgt bovendien voor gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving in zijn algemeenheid.
De rechtbank maakt zich grote zorgen dat de verdachte, terwijl hij nog zeer jong is, zich bij zijn strafbaar handelen totaal niet heeft bekommerd om de gevolgen voor een ander, en dat hij dat – gelet op zijn houding en opmerkingen ter zitting – tot op heden niet lijkt te doen.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 december 2018, waaruit blijkt dat de verdachte twee keer eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, te weten mishandeling.
7.2.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 november 2018. Blijkens dit rapport is bij de verdachte rond zijn tiende jaar ADHD en ODD gediagnosticeerd. Uit het rapport blijkt van een lange geschiedenis van hulpverlenings- en behandeltrajecten die – volgens Reclassering Nederland – niet hebben geleid tot de gewenste gedragsverandering. De verdachte heeft in meerdere (gesloten) instellingen verbleven. In een gesloten setting heeft de verdachte wel enige verbetering van zijn gedrag laten zien.
Zorgelijk is volgens Reclassering Nederland “zijn agressiviteit en het niet accepteren van gezag”. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De verdachte heeft aangegeven open te staan voor begeleiding door de volwassenenreclassering; eerder werd hij begeleid door de jeugdreclassering. De verdachte heeft geen eigen woning; hij woont nog bij zijn moeder. Hij heeft geen opleiding en geen werk, maar is wel van plan daarin stappen te ondernemen. Van middelengebruik of schulden is niet gebleken.
Ondanks zijn jonge leeftijd adviseert Reclassering Nederland het volwassenstrafrecht toe te passen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij de reclassering;
  • Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden;
  • Gedragsinterventie agressiebeheersing;
  • Ambulante behandeling;
  • Begeleid wonen of kamertraining;
  • Contactverbod met [naam slachtoffer 2] .
7.3.
Standpunten verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast. Daarbij heeft de verdediging onder andere gewezen op de jeugdige leeftijd van de verdachte en op zijn beperkte denkvermogen. De verdediging heeft in het kader van de strafmaat gewezen op de moeilijke jeugd van de verdachte. Er is een verleden van huiselijk geweld en er is sprake van jeugdtrauma’s, zoals blijkt uit het door de verdediging ter gelegenheid van de terechtzitting overgelegde advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De detentie valt de verdachte zwaar. Hij is (desondanks) veranderd ten opzichte van een aantal jaar geleden: hij wil werken aan zijn toekomst en is bereid om hulp van de reclassering te accepteren. Daarnaast heeft de verdediging gevraagd om rekening te houden met de verklaring van verdachte dat [naam slachtoffer 1] het incident op straat met de verdachte is begonnen; de relatie tussen de verdachte en [naam slachtoffer 1] was – ook volgens de moeder van de verdachte – niet gezond te noemen. Een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden – ten aanzien waarvan de verdachte bereid is mee te werken – is volgens de verdediging al met al passend.
7.4
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen toepassing van het adolescentenstrafrecht. In
de strafmaat is reeds rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte.
7.5
Conclusies van de rechtbank
De verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassene, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, tenzij de rechtbank in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet om daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan de rechtbank beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding om van het advies van de reclassering tot toepassing van het volwassenenstrafrecht af te wijken. Van bijzondere omstandigheden die toepassing van het adolescentenstrafrecht rechtvaardigen, is niet gebleken. Daarbij memoreert de rechtbank nog maar eens dat het in deze zaak om meerdere ernstige feiten gaat. Het gaat – met name ten aanzien van de afpersing – niet om onbezonnen daden van een jeugdige, maar om het, gedurende langere tijd, bewust, stelselmatig en moedwillig terroriseren van een – substantieel oudere en, naar het zich laat aanzien, zwakkere – buurtgenoot.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, maar ook met de jeugdige leeftijd en de problemen die de verdachte in zijn leven al heeft meegemaakt.
Geen acht wordt geslagen op de verklaring van verdachte dat “ [naam slachtoffer 1] is begonnen”. Zelfs al is die verklaring waar, dan is het reageren met meerdere klappen en schoppen nooit het juiste antwoord. Bovendien blijkt uit het dossier dat de verdachte aangeefster juist meerdere keren achterna is gegaan en haar opnieuw ging mishandelen. Het heeft er alle schijn van dat de verdachte zijn emoties niet goed weet te kanaliseren.
Met Reclassering Nederland is de rechtbank van oordeel dat de verdachte begeleiding en behandeling nodig heeft. Gelet op zijn jeugdige leeftijd is het extra belangrijk om erop in te zetten het gedrag van de verdachte ten goede te keren. De verdachte heeft verklaard dat hij aan de bijzondere voorwaarden wil meewerken; hij is ook bereid om een behandeling te ondergaan.
De rechtbank zal daarom een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan de voorwaarden verbinden die door Reclassering Nederland zijn geadviseerd, met dien verstande dat de rechtbank ook een contactverbod met [naam slachtoffer 1] zal opleggen, zoals door de officier van justitie is verzocht. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, zodat de verdachte – naar de rechtbank hoopt – gaat werken aan de goede toekomst die hij blijkens zijn verklaringen nu zelf voor ogen heeft.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte nog een keer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. In het bijzonder wordt gewezen op het gegeven dat de verdachte zich al meermaals schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. Daarmee is de algemene veiligheid van met name personen in het geding.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in deze procedure gevoegd [naam benadeelde] ter zake van de onder 1 en 2 (parketnummer: 10/200504-18) ten laste gelegde feiten. [naam benadeelde] vordert een vergoeding van € 2.165,- aan materiële schade.
[naam benadeelde] vordert een vergoeding van € 500,00 aan immateriële schade. Hiertoe heeft [naam benadeelde] aangevoerd dat hij door de verdachte meermaals in elkaar is geslagen en daardoor veel pijn heeft gehad. [naam benadeelde] heeft in een constante angst geleefd.
8.1.
Standpunt verdediging
Primair moet de vordering worden afgewezen, omdat vrijspraak is bepleit. Subsidiair moet [naam benadeelde] niet–ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat de schade onvoldoende is onderbouwd. Daarbij ontbreekt het causaal verband tussen de onder 1 en 2 (parketnummer: 10/200504-18) ten laste gelegde feiten en de door de benadeelde partij opgevoerde kosten ter zake van de verhuizing (de urgentieverklaring en de “dubbele” huur).
8.2.
Beoordeling
8.2.1
Materiële schade
Vastgesteld is dat de verdachte de onder 1 en 2 (parketnummer: 10/200504-18) tenlastegelegde strafbare feiten heeft gepleegd. Voor vergoeding komt dan in aanmerking de rechtstreekse schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van deze strafbare feiten. Voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde geleden schade zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend.
De door [naam benadeelde] aan de verdachte verrichte betalingen houden direct verband met de bewezen verklaarde afpersing van [naam benadeelde] , zodat deze betalingen als schade voor vergoeding door de verdachte in aanmerking komen. De rechtbank acht voorts voldoende aannemelijk dat [naam benadeelde] de door hem gestelde betalingen aan de verdachte heeft verricht, te weten 13 keer € 70,- en een keer € 500,-. Het valt ook niet in te zien hoe [naam benadeelde] deze schadeposten verder had kunnen onderbouwen.
De door [naam benadeelde] gemaakte kosten voor de verhuizing komen – mits goed onderbouwd – en mede gelet op de jurisprudentie ter zake van verhuiskosten na mishandeling – ook als rechtstreekse schade voor vergoeding in aanmerking.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er een voldoende causaal verband (in de zin van het op grond van artikel 6:162 BW vereiste
conditio sine qua non-verband) bestaat tussen de afpersing van [naam benadeelde] en de kosten van de verhuizing van laatstgenoemde. Gesteld noch gebleken is dat [naam benadeelde] andere redenen had om te vertrekken uit de buurt, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de afpersing de directe aanleiding vormde voor de verhuizing.
De kosten voor het verkrijgen van de urgentieverklaring zijn met een betaalbewijs onderbouwd; deze worden daarom als onvoldoende betwist toegewezen. De “dubbele” huur komt bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing echter niet voor vergoeding in aanmerking. [naam benadeelde] heeft slechts bewijs geleverd van de door hem betaalde huur voor zijn nieuwe woning, zodat niet kan worden vastgesteld dat hij daadwerkelijk in diezelfde maand ook voor zijn oude woning huur heeft betaald.
De kosten ter zake van de mobiele telefoon en de sim-kaart missen een deugdelijke onderbouwing. Weliswaar is vastgesteld dat de verdachte deze goederen heeft weggenomen, maar er is geen enkel aanknopingspunt voor de hoogte van het door [naam benadeelde] gevorderde bedrag (bijvoorbeeld in de vorm van een toelichting op het weggenomen merk en type mobiele telefoon). De behandeling van dit deel van de vordering vergt dan ook het overleggen van nadere stukken, wat een onevenredige belasting van het strafproces oplevert en leidt tot niet-ontvankelijkheid van [naam benadeelde] in zijn vordering. Het staat [naam benadeelde] vrij zich daarvoor tot de civiele rechter te wenden.
Hetzelfde geldt voor de kosten van de vervangen cilinders. Voor zover de cilinders al zijn vervangen, heeft [naam benadeelde] geen documenten overgelegd waaruit kan worden afgeleid of de daarmee verband houdende kosten door hemzelf zijn gedragen en – zo dit het geval is – welke kosten hiermee dan waren gemoeid.
8.2.2
Immateriële schade
Dat [naam benadeelde] ook immateriële schade heeft geleden als gevolg van de diefstal met geweld en de afpersing is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan. Onder andere uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat [naam benadeelde] ernstig psychisch heeft geleden. Dat laat zich bij deze feiten ook goed voorstellen. [naam benadeelde] is door dit psychisch lijden in zijn persoon aangetast. Dit psychisch leed – alsmede het door hem opgelopen letsel – vormt een grondslag voor schadevergoeding op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op € 500,-.
8.2.3
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.945,-, bestaande uit € 1.445,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade. De rechtbank zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De verdachte wordt veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
De officier van justitie heeft tenuitvoerlegging gevorderd van:
  • het vonnis van de kinderrechter van deze rechtbank van 1 december 2017, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren waarvan 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 16 december 2017 en duurt tot 15 december 2019;
  • het vonnis van de kinderrechter van deze rechtbank van 5 april 2018, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 20 april 2018 en duurt tot 19 april 2020.
9.2
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn voor het einde van de proeftijden gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de voorwaardelijk gedeelten van de bij die vonnissen aan de verdachte opgelegde (werk)straffen.
Voor het geval de verdachte de op te leggen werkstraffen niet uitvoert, legt de rechtbank vervangende jeugddetentie op. Uitgangspunt is dat de voorwaardelijk tot jeugddetentie veroordeelde die bij aanvang van de tenuitvoerlegging van de – aanvankelijk in voorwaardelijke vorm opgelegde – straf de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, alsnog jeugddetentie krijgt opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken; een dergelijk verzoek is overigens ook niet door de officier van justitie gedaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 300, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het de onder 4 ten laste gelegde feit ter zake van parketnummer 10/200504-18 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten ter zake van parketnummer 10/200504-18, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ter zake van parketnummer 10/258462-18 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden,
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt dan wel tijdens die proeftijd de volgende bijzondere voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
2. de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de heer [naam slachtoffer 1] en mevrouw [naam slachtoffer 1] , zolang het Openbaar Ministerie dit contactverbod nodig vindt;
2. de veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland, Marconistraat 2 te Rotterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang Reclassering Nederland dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
3. de veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. Reclassering Nederland bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
4. de veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie Agressie Regulatie Training of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. Reclassering Nederland bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
5. de veroordeelde werkt mee aan diagnostiek en een eventueel daaruit voortkomende ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door Reclassering Nederland. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
6. de veroordeelde wordt aangemeld bij een instelling voor Kamertraining KTC of instelling voor begeleid wonen te bepalen door Reclassering Nederland. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met Reclassering Nederland voor hem heeft opgesteld.
geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte aan de benadeelde partij de heer [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 1.945,-(zegge:
negentienhonderdvijfenveertig euro), bestaande uit € 1.445,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade;
verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
gelast de tenuitvoerlegging van:
  • het bij het vonnis van de Kinderrechter van deze rechtbank van 1 december 2017 (10/156407-16) voorwaardelijk gedeelte van de aan de veroordeelde opgelegde taakstraf, zijnde 30 (dertig) uren, met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen,
  • het bij het vonnis van de Kinderrechter van deze rechtbank van 5 april 2018 (10/022547-18) voorwaardelijk gedeelte van de aan de veroordeelde opgelegde taakstraf, zijnde 50 (vijftig) uren, met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen,
waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en F. van Buchem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 februari 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Parketnummer 10/200504-18
1.
hij op of omstreeks 20 september 2018 te Rotterdam sleutels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [naam slachtoffer 2] in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan/stompen en/of
- die [naam slachtoffer 2] , terwijl die op de grond lag, meermalen te schoppen op/tegen het lichaam en/of meermalen te slaan en/of stompen in en/of op het gezicht, althans het hoofd;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 juli 2018 tot en met 20 september 2018 te Rotterdam met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [naam slachtoffer 2] toebehoorde, door
- die [naam slachtoffer 2] meermalen te slaan en/of te stompen en/of
- een pistool en/of een geweer, althans (een) op een pistool en/of geweer gelijkend(e) voorwerp(en), te tonen en/of voor te houden en/of
- die [naam slachtoffer 2] bij zijn keel/hals vast te houden en/of
- tegen die [naam slachtoffer 2] te zeggen: "Als je iemand belt maakt ik je af." en/of "Je kan beter betalen, als je niet betaald weet je wel wat er gaat gebeuren." en/of "Ik pak je nog wel." en/of
- de telefoon en/of de sim-kaart en/of (meermalen) de sleutels van die [naam slachtoffer 2] weg te nemen en/of
- meermalen door middel van de door hem, verdachte, weggenomen sleutels in de woning van die [naam slachtoffer 2] te verblijven en/of
- met een kruk, althans een hard voorwerp, de voordeur van de woning van die [naam slachtoffer 2] te vernielen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 16 juli 2018 tot en met 9 oktober 2018, althans op 9 oktober 2018 te Rotterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten semi-automatisch pistool, van het merk CZ, type Skorpion VZ61, kaliber 7.65 Browning zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden, met bijbehorende patronen, heeft gehad;
4.
hij in of omstreeks de periode van 16 juli 2018 tot en met 9 oktober 2018, althans op 9 oktober 2018 te Rotterdam een of meer wapens van categorie I, onder 7, te weten balletjespistool, voorhanden heeft gehad.
Parketnummer 10/258462-18
hij op of omstreeks 3 augustus 2018 te Amsterdam zijn levensgezel, [naam slachtoffer 1] , heeft mishandeld door haar meermalen te schoppen en te slaan.