ECLI:NL:RBROT:2019:8974

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
19 november 2019
Zaaknummer
ROT 18/5124
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak betreffende tuchtrechtspraak notarisambt

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij de rechtbank zich onbevoegd verklaarde. De zaak betreft een beroep van eiser tegen een uitspraak van de Kamer voor het Notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden, die op 5 juni 2018 het verzet van eiser ongegrond had verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen deze uitspraak, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet bevoegd was om kennis te nemen van het beroep omdat de uitspraak van 5 juni 2018 niet kan worden aangemerkt als een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, zoals vereist volgens artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overwoog dat de Kamer voor het Notariaat een krachtens de wet ingesteld orgaan is dat belast is met rechtspraak en derhalve niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt. Dit betekent dat de uitspraak van 5 juni 2018 niet als een besluit in de zin van de Awb kan worden beschouwd, waardoor er geen mogelijkheid bestaat voor beroep bij de bestuursrechter. De rechtbank concludeerde dat zij kennelijk onbevoegd was en dat voortzetting van het onderzoek niet nodig was.

De rechtbank heeft ook bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 170,- aan hem moet worden terugbetaald. De uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen in aanwezigheid van griffier L. van Zuijlekom en is openbaar gemaakt op dezelfde datum. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 18/5124
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2019 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[eiser] , te Rotterdam, eiser,

en

de Kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden, verweerder.

Procesverloop
Verweerder heeft bij uitspraak van 5 juni 2018 het verzet van eiser, tegen de beslissing van de voorzitter van verweerder van de kamer van 28 februari 2018, ongegrond verklaard.
Op 8 juli 2018 heeft eiser digitaal beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland tegen de uitspraak van verweerder van 5 juni 2018. De rechtbank Gelderland heeft het beroep ter verdere behandeling doorgestuurd naar de rechtbank Midden-Nederland, omdat de president van de rechtbank Gelderland voorzitter is van de Kamer voor het Notariaat en omdat de beslissing is voorgezeten door een rechter ( [naam 1] ) van de rechtbank Gelderland. Vervolgens heeft rechtbank Midden-Nederland het beroepschrift weer teruggestuurd naar de rechtbank Gelderland, omdat [naam 2] betrokken is bij het beroep en werkzaam is binnen de rechtbank Midden-Nederland. Rechtbank Gelderland heeft het beroepschrift naar rechtbank Zwolle gestuurd, omdat rechtbank Midden-Nederland het beroepschrift ten onrechte naar rechtbank Gelderland heeft gestuurd. Uiteindelijk heeft de rechtbank Zwolle het beroepschrift aan deze rechtbank doorgezonden, alwaar het op 28 september 2018 is ontvangen.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt voorop dat zij, gelet op het bepaalde in artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang bezien met artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, slechts bevoegd is kennis te nemen van het beroep indien dit is gericht tegen een besluit, dus een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan. De uitspraak van 5 juni 2018 is niet als zodanig aan te merken.
2. In artikel 1:1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb is immers onder meer bepaald dat onafhankelijke, bij de wet ingestelde organen die met rechtspraak zijn belast, niet als bestuursorgaan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder een krachtens de wet ingesteld orgaan belast met rechtspraak als bedoeld in artikel 1:1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2.1
Uit artikel 113, tweede lid, van de Grondwet volgt dat tuchtrechtspraak die door de overheid wordt ingesteld bij wet wordt geregeld.
De tuchtrechtspraak over het notarisambt is geregeld in artikel 93 van de Wet op het notarisambt (Wna). Op grond van artikel 94, eerste lid, van die wet wordt de tuchtrechtspraak in eerste aanleg uitgeoefend door de kamers voor het notariaat. Hieruit volgt dat verweerder een krachtens de wet ingesteld orgaan is belast met tuchtrechtspraak. De rechtbank wijst daarbij nog op de wetsgeschiedenis van de Wna (Kamerstukken II 1995-1996, 23 706, nr. 7, p.15).
3. Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet kan worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van de Awb. De uitspraak van 5 juni 2018 is aldus niet afkomstig van een bestuursorgaan, zodat geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat geen beroep bij de bestuursrechter mogelijk is. Hetgeen eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
4. De bestuursrechter is daarom kennelijk onbevoegd, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd;
- gelast de griffier het door eiser betaalde griffierecht van € 170,- aan hem terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
L. van Zuijlekom, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 28 januari 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.