Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 augustus 2018 met producties;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid met producties;
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident met producties;
- de brief van 25 april 2019 van deze rechtbank waarbij pleidooi in het incident is bepaald;
- het B8-formulier van 7 augustus 2019 zijdens Herbosch met daarbij producties;
- het proces-verbaal van pleidooi van 21 augustus 2019 met de daaraan gehechte pleitnotities.
2.Feiten in het incident
Graag hadden wij voor bovenvermeld werk uw offerte ontvangen voorhet ontwerp en levering van een gangway
Geachte heer [verweerster] ,
Delivery conditions:
Oké, dan zit u de laagste, voila, ja.(…)
Ik ga de bestelbon zo dadelijk opmaken en dan komt het uw richting uit.”
Ja, ik heb mondeling inderdaad de opdracht gegeven, maar ik kan er ook helaas niks aan doen dat de klant heeft gezegd nee we willen de andere”
3.De beoordeling in het incident
according incoterms 2010” in haar offerte van 13 december 2017. In het licht van deze van-toepassingsverklaring in haar offerte en bij gebreke van enig gebleken daadwerkelijk gemaakt voorbehoud zijdens Herbosch ten aanzien van de in het handelsverkeer gebruikelijke uitleg van de inhoud van de Incoterm CIF, is de rechtbank van oordeel dat Herbosch haar stelling aangaande de plaats van levering onvoldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd.
4.De beslissing
20 november 2019voor conclusie van antwoord