ECLI:NL:RBROT:2019:8988

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
19 november 2019
Zaaknummer
C/10/562010 / HA ZA 18-1058
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in internationale zaak over bestaan overeenkomst tussen partijen

Op 9 oktober 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis gewezen in een bevoegdheidsincident tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V. en de vennootschap naar buitenlands recht Herbosch-Kiere N.V. De eiseres in de hoofdzaak, [X] B.V., vorderde betaling van € 85.050,00 van Herbosch-Kiere N.V. wegens schade als gevolg van een vermeende tekortkoming in de nakoming van een mondeling gesloten overeenkomst tot het ontwerpen en leveren van een gangway. Herbosch-Kiere N.V. betwistte de bevoegdheid van de Nederlandse rechtbank en voerde aan dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen, omdat de opdrachtgever nog geen akkoord had gegeven en de vertegenwoordiger niet bevoegd was om te binden.

De rechtbank overwoog dat, hoewel Herbosch-Kiere N.V. de overeenkomst betwistte, de rechtbank zich niet kon beperken tot de stellingen van [X] B.V. en alle beschikbare gegevens moest overwegen. De rechtbank concludeerde dat de plaats van levering, zoals aangegeven in de overeenkomst, Zwijndrecht was, wat binnen de relatieve competentie van de rechtbank viel. Daarom verklaarde de rechtbank zich bevoegd om van het geschil kennis te nemen.

In de beslissing werd Herbosch-Kiere N.V. als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, die tot op dat moment waren begroot op € 1.356,00. De zaak werd vervolgens op de rol gezet voor conclusie van antwoord op 20 november 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/562010 / HA ZA 18-1058
Vonnis in incident van 9 oktober 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.D. Lindenbergh te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
HERBOSCH-KIERE N.V.,
gevestigd te Kallo, België
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres in hoofdzaak/verweerster in incident] en Herbosch genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 augustus 2018 met producties;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid met producties;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident met producties;
  • de brief van 25 april 2019 van deze rechtbank waarbij pleidooi in het incident is bepaald;
  • het B8-formulier van 7 augustus 2019 zijdens Herbosch met daarbij producties;
  • het proces-verbaal van pleidooi van 21 augustus 2019 met de daaraan gehechte pleitnotities.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Feiten in het incident

2.1.
In de hoofdzaak vordert [eiseres] , samengevat, om Herbosch, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 85.050,00, vermeerderd met rente en kosten, ter zake schade als gevolg van een tekortkoming in de nakoming van een op 14 december 2017 tussen [verweerster] en Herbosch mondeling gesloten overeenkomst tot het ontwerpen en leveren van een gangway.
2.2.
Op 31 oktober 2017 heeft Herbosch een prijsaanvraag gedaan bij [verweerster] . Deze aanvraag bevat ondermeer de volgende tekst:

Graag hadden wij voor bovenvermeld werk uw offerte ontvangen voorhet ontwerp en levering van een gangway
(…)
De offerte mag u sturen naar ing. [naam 2] – Email[e-mailadres]
(…)
ing. [naam 2] ing. [naam 3]
Aankoop Hoofd Bedrijfsbureau”
2.3.
Tussen [verweerster] -in de persoon van [naam 1] - enerzijds en Herbosch -in de persoon van [naam 2] (verder “ [naam 2] ”)- anderzijds, is vervolgens meermalen per e-mail en telefonisch contact geweest.
2.4.
Op 12 december 2017 heeft [verweerster] van Herbosch een e-mail van de hand van [naam 2] ontvangen met de volgende tekst:

Geachte heer [verweerster] ,
Betreft het project AGT Oiltanking.
Onze Opdrachtgever heeft ons vandaag medegedeeld dat hij kiest voor2 enkele gangways.
U bent nog in de running samen met een andere constructeur.
De prijzen liggen zeer dicht bij elkaar.
Om jullie beiden een faire kans te geven, mag ik u daarom vragen om morgenvroeg per mail tussen 9h55 en 10h00 uw best and final offer in te dienen voor de 2 enkele gangways.
De opdracht zal uitgaan naar de laagste prijs.
Met vriendelijke groet,
ing. [naam 2]
Aankoop
2.5.
In de offerte van [verweerster] van 13 december 2017 is op pagina 10 van 11 onder “1. Delivery” opgenomen:

Delivery conditions:
The equipment will be Delivery CIF your yard, Kallo, according incoterms 2010
2.6.
Op 14 december 2017 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] enerzijds en [naam 2] anderzijds, waarin [naam 2] onder meer zegt:

Oké, dan zit u de laagste, voila, ja.(…)
Ik ga de bestelbon zo dadelijk opmaken en dan komt het uw richting uit.”
2.7.
Op 15 december 2017 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] enerzijds en [naam 2] anderzijds, waarin [naam 2] onder meer zegt:

Ja, ik heb mondeling inderdaad de opdracht gegeven, maar ik kan er ook helaas niks aan doen dat de klant heeft gezegd nee we willen de andere”

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Herbosch heeft woonplaats buiten Nederland, zodat sprake is van een internationale zaak.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de herschikte EEX Verordening (hierna “EEX-VO II”) van toepassing is.
3.3.
Herbosch vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en voert daartoe aan dat zij, op grond van EEX-VO II slechts voor de rechter van haar eigen woonplaats, of van de plaats waar volgens de (gestelde) overeenkomst geleverd had moeten worden (in beide gevallen Kallo, België), kan worden gedaagd.
3.4.
Herbosch voert primair aan dat tussen haar en [verweerster] nooit enige overeenkomst tot stand is gekomen, omdat de opdrachtgever van Herbosch, AGT Oiltanking, nog geen akkoord had gegeven. Bovendien was [naam 2] niet bevoegd om Herbosch te binden en is evenmin een schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid gewekt.
3.5.
Subsidiair voert Herbosch aan dat, voor zover van de totstandkoming van een overeenkomst zou worden uitgegaan, de Metaalunievoorwaarden waar [verweerster] zich op beroept, niet van toepassing zijn. Meer subsidiair, voor zover van de toepasselijkheid van de Metaalunievoorwaarden zou worden uitgegaan, is er geen sprake van een rechtsgeldige forumkeuze. Verder is met de verwijzing naar de CIF Incoterm in dit geval niet bedoeld de plaats van levering vast te leggen, maar enkel om vast te leggen wie welke kosten zou dragen en waarvoor, aldus Herbosch.
3.6.
[verweerster] voert gemotiveerd verweer. [verweerster] heeft aangevoerd dat op 14 december 2017 mondeling een overeenkomst is gesloten en dat door Herbosch op zijn minst de schijn is gewekt dat [naam 2] bevoegd was die overeenkomst te sluiten. Op de overeenkomst zijn de Metaalunievoorwaarden van toepassing met de daarin opgenomen forumkeuze voor de rechtbank te Rotterdam. Zelfs als de Metaalunievoorwaarden niet van toepassing zouden zijn, of het daarin opgenomen forumbeding niet geldig, dan nog is de rechtbank te Rotterdam bevoegd omdat als plaats van levering Zwijndrecht is aangewezen, de plaats van waar de gangways verscheept zouden worden, aldus [verweerster] .
3.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Een eiser kan zich in de hoofdzaak ook tot de in artikel 7 lid 1 EEX-VO II bedoelde rechter wenden in het geval de gedaagde in de hoofdzaak (mede) in het kader van de bevoegdheidsvraag betwist dat de gestelde overeenkomst tot stand is gekomen (HvJ EG 4 maart 1982 38/81, ECLI:EU:C:1982:79). De enkele betwisting door Herbosch van het bestaan van de overeenkomst is op zich niet doorslaggevend, doch bij de beantwoording van de vraag of deze rechtbank in deze zaak internationaal bevoegd is, mag de rechtbank zich ook niet beperken tot de stellingen van [verweerster] . De rechtbank moet acht slaan op alle beschikbare gegevens over de al dan niet werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en op de stellingen van Herbosch. Dat betekent echter nog niet dat al in deze fase van de procedure tot de voortzetting van het debat of bewijslevering moet worden overgegaan. Dan zou immers in te vergaande mate vooruit worden gelopen op de beoordeling in de hoofdzaak (HvJ EU 28 januari2015, ECLI:EU:C:2015:37). Of het bestaan van de overeenkomst ook in de hoofdzaak zal komen vast te staan, zal na beoordeling van de stellingen en betwistingen in de hoofdzaak moeten blijken. De rechtbank ziet evenwel in de hiervoor vastgestelde feiten aanleiding om bij de beoordeling van de bevoegdheidsvraag uit te gaan van het bestaan van de door [verweerster] gestelde overeenkomst.
3.8.
De rechtbank zal nu het meest verstrekkende verweer van [verweerster] bespreken; namelijk dat ook zonder toepasselijkheid van de Metaalunievoorwaarden of zonder een geldige forumkeuze, deze rechtbank bevoegd is.
3.9.
De (alternatieve) bevoegdheid van deze rechtbank kan gegrond worden op artikel 7 lid 1, sub b, eerste gedachtestreep EEX-VO II. Noodzakelijk is daarvoor dat de plaats van levering binnen het relatieve bevoegdheidsgebied van deze rechtbank ligt. Herbosch heeft gesteld dat de plaats van levering Kallo zou zijn. [verweerster] heeft dit gemotiveerd betwist door te verwijzen naar de ongeclausuleerde van-toepassingsverklaring van de Incoterm CIF met de toevoeging “
according incoterms 2010” in haar offerte van 13 december 2017. In het licht van deze van-toepassingsverklaring in haar offerte en bij gebreke van enig gebleken daadwerkelijk gemaakt voorbehoud zijdens Herbosch ten aanzien van de in het handelsverkeer gebruikelijke uitleg van de inhoud van de Incoterm CIF, is de rechtbank van oordeel dat Herbosch haar stelling aangaande de plaats van levering onvoldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd.
3.10.
Nu blijkens de overeenkomst (waarvan in het kader van de bevoegdheidsvraag van het bestaan wordt uitgegaan) als plaats van levering middels de Incoterm CIF Zwijndrecht is aangewezen, en Zwijndrecht zich binnen de relatieve competentie van deze rechtbank bevindt, is deze rechtbank op grond van artikel 7 lid 1, sub b, eerste gedachtestreep EEX-VO II bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
3.11.
Herbosch zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt Herbosch in de kosten van het incident, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 1.356,00,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 november 2019voor conclusie van antwoord
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2019.
[3195/2221]