7.2.1.Standpunt officier van justitie
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen. Uit onderzoek van de FIOD is een vermoeden van witwassen gerezen. De verdachte heeft ten aanzien van de herkomst van de geldbedragen, te weten de koopsom voor de woning aan de [adres 1] te Rotterdam, de verbouwingskosten en het in die woning aangetroffen contant geldbedrag, pas in een zeer laat stadium een verklaring gegeven, die niet concreet of verifieerbaar en bovendien hoogst onwaarschijnlijk is. Zij is er dan ook niet in geslaagd het vermoeden van witwassen te ontzenuwen. Dat noopt tot de conclusie dat de verdachte zich samen met haar medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
7.2.2.Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Uit het dossier blijken geen gedragingen van de verdachte waaruit een vermoeden van witwassen kan worden afgeleid. Voor zover een vermoeden van witwassen bestaat, had de verdachte geen wetenschap van de criminele herkomst van de gelden die aan haar (op enige manier) ter beschikking zijn gesteld door tussenkomst van onder anderen haar medeverdachte. Evenmin behoefde zij dat te weten. Dat zij gebruik heeft gemaakt van geld dat zij heeft gekregen van goede vrienden, leidt er niet zonder meer toe dat zij redelijkerwijs had moeten weten van de criminele herkomst daarvan.
Voor wat betreft de aankoop van de woning aan de [adres 2] te Rotterdam heeft zij een concrete, verifieerbare en niet onaannemelijke verklaring over de herkomst van de daartoe aangewende gelden gegeven.
7.2.3.Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat in het dossier geen aanknopingspunten aanwezig zijn waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, handelingen heeft verricht die tot doel hadden of geschikt waren om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing van de ten laste gelegde voorwerpen te verbergen of te verhullen. De verdachte zal derhalve van het onder a ten laste gelegde partieel worden vrijgesproken.
Voor wat betreft het onder sub b ten laste gelegde kunnen de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt worden genomen.
Op 1 juli 2005 koopt de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) zonder hypotheek een woning aan de [adres 3] te Rotterdam voor een bedrag van
€ 193.000,- kosten koper. Op 18 oktober 2006 verkoopt hij deze woning met gesloten beurzen aan de verdachte voor een bedrag van € 170.000,- vrij op naam. Op 30 september 2014 wordt deze woning verkocht voor een bedrag van € 183.000,- kosten koper.
Op 30 december 2014 koopt de verdachte een woning aan de [adres 2] te Rotterdam voor een bedrag van € 350.000,- kosten koper, zonder hypotheek. Kort voor de aankoop van de woning aan de [adres 2] te Rotterdam heeft de verdachte van vier personen schenkingen ontvangen, onder anderen van haar dochters en de broer van [naam medeverdachte] , terwijl een van die dochters en de broer van [naam medeverdachte] niet over voldoende eigen vermogen beschikten om die schenkingen te kunnen doen. [naam medeverdachte] heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat dat deel van de schenkingen (in totaal
€ 80.000,-) in feite van hem afkomstig was.
De woning is vervolgens verbouwd voor een totaalbedrag van € 109.690,80. Bij de doorzoeking van de woning is in een pot met tuinaarde een geldbedrag van € 15.500,- aangetroffen.
Het brutoloon van [naam verdachte] bedroeg in de periode 2013 tot en met 2017 maximaal € 20.024 per jaar, daarnaast ontving zij zorgtoeslag. Haar totale banksaldo bedroeg in 2013 € 33.620; in 2017 was dat geslonken naar € 209 negatief.
De medeverdachte [naam medeverdachte] is bij vonnis van heden ten aanzien van het voorgaande veroordeeld voor gewoontewitwassen, zodat vaststaat dat de voorwerpen en geldbedragen die zijn opgenomen in de tenlastelegging van de verdachte een criminele herkomst hadden.
Wetenschap van de verdachte
In het dossier zijn geen bewijsmiddelen aanwezig waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van het geld dat is aangewend voor de aankoop en verbouwing van de woning. Van opzet, zowel in de zin van zuiver opzet als in de zin van voorwaardelijk opzet, op het verkrijgen, het voorhanden hebben en het witwassen van geldbedragen voor de aankoop en verbouwing van een woning met een criminele herkomst is dan ook geen sprake. Dit geldt evenzeer ten aanzien van het contante geldbedrag van € 15.500,- dat bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 1] is aangetroffen. Gelet op het voorgaande zal de verdachte worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde gewoontewitwassen alsmede van het impliciet subsidiair ten laste gelegde (opzet)witwassen.
Redelijk vermoeden
De vraag die resteert is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. De rechtbank stelt voorop dat hierbij, gelet op het oordeel dat het recht tot vervolging ten aanzien van een deel van de ten laste gelegde periode inmiddels is verjaard, slechts gekeken wordt naar de periode van 31 juli 2012 tot en met 31 juli 2018.
Beoordeeld dient te worden of de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld dat is gebruikt voor de aankoop eind 2014 en de daarop volgende verbouwing van de woning aan de [adres 1] alsmede het contante geld dat ten tijde van de doorzoeking in 2018 in die woning is aangetroffen een criminele herkomst had. Voor de beantwoording van die vraag komt het erop aan of de verdachte onder de gegeven omstandigheden, met enig nadenken over de haar bekende gegevens, had kunnen vermoeden dat het geld een criminele herkomst had en zij zonder nader onderzoek niet had mogen handelen. De maatstaf daarbij is wat een redelijk denkend mens onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs zou hebben vermoed en op basis daarvan zou hebben gedaan.
Ad. 1; verbouwingskosten en contant geld
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte had moeten vermoeden dat het geld dat via haar bankrekening werd aangewend voor de verbouwing van de woning een criminele herkomst had. Evenmin blijkt dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van contant geld in haar woning.
Ad 2; koopsom woning
Dit is anders voor wat betreft de koopsom van de woning. Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte zich met enig nadenken moeten realiseren dat de bedragen die [naam medeverdachte] haar - al dan niet via familieleden - schonk voor de aankoop van de woning vermoedelijk geen legale herkomst hadden. Hoewel duidelijk is dat de verdachte niet precies wist wat de financiële positie van [naam medeverdachte] was (zij meende dat hij veel geld had verdiend met zijn aannemersbedrijf), had de verdachte zich moeten afvragen met welke reden hij haar eerst (de koopprijs van) het appartement aan de [adres 3] schonk en vervolgens, na verkoop van de [adres 3] , aanvullende gelden ter beschikking stelde voor een vrijstaande woning zonder dat zij, naar eigen zeggen, een liefdesrelatie met elkaar hadden en zonder dat er afspraken waren gemaakt over een eventuele terugbetaling van die gelden. De medeverdachte had voorts slechts een inkomen uit AOW en een aanvullend pensioen en had ook vaste lasten voor zichzelf. Hij woonde immers niet op hetzelfde adres als de verdachte. Zij had zich moeten realiseren dat zijn inkomen niet toereikend kon zijn om een dergelijke omvangrijke schenking te doen. De verdachte had redelijkerwijs kunnen en moeten vermoeden dat de door haar ontvangen koopsom van enig misdrijf afkomstig was. Door vervolgens geen nader onderzoek te doen naar de herkomst daarvan, heeft de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. Daarbij was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met [naam medeverdachte] .