In deze zaak heeft de kinderrechter op 8 november 2019 uitspraak gedaan over de voorlopige voogdij en het ouderlijk gezag van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De voogdes, de grootmoeder van [naam kind], is in 2006 overleden, waarna er geen gezag is geregeld. De moeder van [naam kind] heeft verweer gevoerd tegen de voorlopige voogdij die was ingesteld door de gecertificeerde instelling (GI) Jeugdbescherming West. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige ontwikkelingsbedreigingen voor [naam kind] zijn, mede door de complexe gezinsproblematiek en de weerstand van de moeder tegen hulpverlening. De kinderrechter heeft de voorlopige voogdij opgeheven en de moeder belast met het gezag over [naam kind]. Dit besluit is genomen in het belang van de ontwikkeling van [naam kind], die bijna 18 jaar oud is en in een situatie verkeert waarin zij zelf keuzes maakt, maar ook beïnvloedbaar is. De kinderrechter heeft geoordeeld dat hulpverlening in het vrijwillige kader de voorkeur heeft boven gedwongen maatregelen, gezien de naderende meerderjarigheid van [naam kind] en de moeizame samenwerking met de GI. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden.