In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de beslissing van de directeur van de gemeentebelastingen, die de waarde van zijn onroerende zaak voor het belastingjaar 2018 had vastgesteld op € 138.000,-. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze WOZ-beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser verzocht om inzage in het dossier, maar verweerder stelde dat de gevraagde stukken al in het bezit van eiser waren en dat zijn verzoek om inzage niet tijdig was ingediend. Tijdens de zitting op 22 oktober 2019 werd duidelijk dat verweerder geen inzage had verleend in de gevraagde gegevens van andere winkelruimten, wat in strijd is met de Wet WOZ en de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte geen inzage had gegeven en dat het beroep van eiser gegrond was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verwees de zaak terug naar verweerder, zodat eiser alsnog in de gelegenheid gesteld kan worden om te worden gehoord. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.