ECLI:NL:RBROT:2019:9515

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
C/10/543052 / HA ZA 18-64
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over dekking van brandschade aan schip onder verzekering en de uitleg van de verzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 4 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Summitbridge National Investments II LLC en verschillende verzekeraars, waaronder Amlin Insurance SE en Baloise Belgium N.V. Het geschil betreft de vraag of de brandschade aan een schip, dat op 4 maart 2017 in een jachthaven op St. Maarten in brand is gevlogen, gedekt is onder de verzekering. Summitbridge, de eiseres, stelt dat de schade gedekt is, terwijl de verzekeraars betwisten dat er sprake is van verzekerde schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aparte verzekeringsconditie is overeengekomen met betrekking tot de naleving van de vlaggestaat-regels en dat er geen sprake is van een bestemmingswijziging. De rechtbank concludeert dat op basis van de overgelegde deskundigenrapporten niet kan worden vastgesteld dat de brand is veroorzaakt door onvoldoende onderhoud, waardoor de brandschade onder de verzekering valt. De hoogte van de schade is nog niet vastgesteld, en de rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de wijze van schadevaststelling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/543052 / HA ZA 18-64
Vonnis van 4 december 2019
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
SUMMITBRIDGE NATIONAL INVESTMENTS II LLC,
gevestigd te Delaware, Verenigde Staten,
eiseres,
advocaat mr. M.M. van Leeuwen te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap naar buitenlands recht
AMLIN INSURANCE SE,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
2a. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUPI UNDERWRITING AGENCIES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2b. de vennootschap naar buitenlands recht
BALOISE BELGIUM N.V.,
gevestigd te Antwerpen, België,
3. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4. de vennootschap naar buitenlands recht
ALLIANZ BENELUX N.V.,
gevestigd te Brussel, België,
5. de naamloze vennootschap
GENERALI SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
6. het
Lloyd’s Syndicaat 1221, vertegenwoordigd door:
NAVIGATORS UNDERWRITING LTD,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
7. het
Lloyd’s Syndicaat 1301, vertegenwoordigd door:
STARSTONE INSURANCE SERVICES LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
gedaagden,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Eiseres zal hierna Summitbridge genoemd worden en gedaagden 1 en 2b tot en met 7 gezamenlijk Verzekeraars.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 januari 2018;
  • de akte overlegging producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de brief van 23 mei 2018 waarin de rechtbank partijen uitnodigt voor een comparitie van partijen;
  • de zittingsagenda van 26 juli 2018;
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 september 2018, de door beide partijen overgelegde spreekaantekeningen, alsmede de in het proces-verbaal genoemde brieven van partijen met producties en akte houdende producties ter comparitie aan de zijde van Summitbridge;
  • de akte na comparitie van Summitbridge van 17 oktober 2018 , met producties;
  • de akte houdende uitlating producties 17, 18, 19 en 21 van Verzekeraars en houdende toelichting inzake “Flag State Rules” van 17 oktober 2018, met producties;
  • de antwoordakte tevens nadere toelichting van Summitbridge van 28 november 2018 ;
  • de antwoordakte na comparitie van Verzekeraars van 28 november 2018.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Summitbridge heeft ingevolge een “
First Preferred Ship Mortgage” van. 9 juli 2007, gesloten met de reder van het [naam schip] ” (hierna: het schip), een hypotheekrecht op het schip.
2.2.
Het schip vaart onder de vlag van St. Vincent & the Grenadines (hierna: SVG). Op 11 mei 2012 heeft het schip met goed gevolg een inspectie ondergaan terzake nakoming van de “
SVG Safety Code of Practice for Pleasure Yachts” en is een “
document of compliance” afgegeven dat geldig was tot 10 mei 2017.
2.3.
Het schip is, na bemiddeling van Aon als assurantiemakelaar, verzekerd door Verzekeraars middels een “
Pleasure Craft Insurance” (hierna: de polis) met een looptijd van 10 juli 2016 tot en met 9 juli 2017. De verhouding van de individuele Verzekeraars onder de verzekering is als volgt: 35 % Amlin Insurance SE, 20 % Baloise Belgium N.V., 12,5 % Delta Lloyd Schadeverzekering N.V., 10 % Allianz Benelux N.V., 7,5 % Generali schadeverzekering maatschappij NV, 7,5 % Lloyd’s Underwriters, vertegenwoordigd door Navigators Underwriting Ltd en 7,5 % Lloyd’s Underwriters, vertegenwoordigd door StarStone Insurance Services Limited.
2.4.
Het polisblad met polisnummer [polisnummer] vermeldt dat de verzekerde waarde van het schip USD 3.100.000,- “
so valued” is, met een eigen risico per claim van USD 15.000,-. Het polisblad vermeldt onder “
conditions” de volgende clausule: “
Vessel is destined for chartering with same professional crew in accordance with Flag state rules.” (hierna: de clausule).
2.5.
Op de polis zijn van toepassing de CP070-01
Pleasure Craft Insurancevoorwaarden (hierna: de polisvoorwaarden), die – voor zover relevant – als volgt luiden.
6 General exclusions
Apart from the special exclusions mentioned in the categories the following is excluded from this insurance: (…)
6.6
Insufficient maintenance/care
Loss of or damage to the interests insured, as meant in article 1.13 as a result of insufficient maintenance of and/or insufficient care for the interests insured for which the insured is to blame;
8 Claims
(…)
8.2
Assessment of loss or damage
If the insurers deem this necessary, they will have the loss or damage assessed by a loss adjuster to be appointed by them, to whom all the desired cooperation must be given regarding the assessment of the loss or damage. The costs of such loss assessment shall be borne by the insurers. The insured has the right to also appoint a loss adjuster on his own account. In case both loss adjusters do not reach an agreement on the extent of the loss or damage, they will appoint a third loss adjuster who will assess the loss or damage with a binding judgement within the limits of the figures assessed by both loss adjusters. The costs of the third loss adjuster will be for the account of the insurers.
2.6.
Op 4 maart 2017 lag het schip in een jachthaven op St. Maarten toen brand uitbrak in de machinekamer. De schade aan het schip is aan Verzekeraars gemeld waarna verschillende deskundigen rapporten hebben uitgebracht over de oorzaak van de brand en de schade aan het schip.
2.7.
De reder van het schip heeft haar vorderingen onder de polis op Verzekeraars gecedeerd aan Summitbridge.
2.8.
Op 6 september 2017 bevond het schip zich op St. Maarten en deed orkaan Irma St. Maarten aan. Als gevolg van de orkaan is het schip gezonken.
2.9.
Verzekeraars hebben de aanspraak van Summitbridge om tot uitkering onder de polis over te gaan afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
Summitbridge vordert samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat Verzekeraars gehouden zijn om Summitbridge en/of haar rechtsvoorgangster onder de polis schadeloos te stellen ter zake van alle schade veroorzaakt door de brand;
Verzekeraars veroordeelt, ieder voor het percentage als aangegeven in de polis, tot betaling van USD 3.100.000,-, alsmede de kosten gemaakt voor aanvang van de procedure, te vermeerderen met rente;
Verzekeraars hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2.
Summitbridge legt aan haar vordering ten grondslag dat zij schade heeft geleden als gevolg van de brand op het schip, welke schade gedekt is onder de polis. Verzekeraars zijn gehouden om de schade aan Summitbridge te vergoeden.
3.3.
Verzekeraars betwisten dat er sprake is van verzekerde schade en concluderen tot afwijzing van de vordering, met veroordeling – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – van Summitbridge in de kosten en nakosten van dit geding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht; bevoegdheid; toepasselijk recht

4.1.
Er is sprake van een internationaal geval omdat Summitbridge en vijf van de zeven Verzekeraars buiten Nederland zijn gevestigd. De rechtbank dient dan ook eerst haar (internationale) bevoegdheid vast te stellen en het toepasselijke recht te bepalen. Tussen partijen staat vast dat de polisvoorwaarden de rechtbank Rotterdam aanwijzen als de bevoegde rechtbank in geval van geschillen, alsmede een rechtskeuze inhouden voor het Nederlands recht. De bevoegdheid is daarmee gegeven en deze zaak zal worden beoordeeld op basis van Nederlands recht.
Ontvankelijkheid Summitbridge in haar vordering
4.2.
Verzekeraars hebben hun verweer terzake de ontvankelijkheid van Summitbridge in haar vordering laten vallen, zodat de rechtbank voorbij zal gaan aan hetgeen partijen in dit kader hebben aangevoerd.
Dupi Underwriting Agencies B.V.
4.3.
Summitbridge heeft in haar brief van 23 augustus 2018 verklaard haar vordering niet langer in te stellen tegen DUPI Underwriting Agencies B.V (gedaagde 2a), zodat de vordering tegen deze gedaagde voor afwijzing gereed ligt.
Ten gronde
4.4.
Tussen partijen is in geschil of Verzekeraars op grond van de polis gehouden zijn tot vergoeding van de door Summitbridge gevorderde schade als gevolg van brand op het schip. Volgens Summitbridge is dit het geval. Verzekeraars verweren zich daartegen door zich allereerst te beroepen op de clausule en op artikel 6.6 van de polisvoorwaarden.
De clausule
4.5.
Volgens Verzekeraars moet de clausule aldus worden uitgelegd dat de polis enkel schade dekt indien het gebruik van het schip overeenstemt met de in de clausule opgenomen omschrijving, te weten verhuur (“
charter”) van het schip met een professionele crew, waarbij schip en bemanning voldoen aan de vlaggenstaat-regels. Summitbridge betwist deze uitleg. Zij stelt de clausule te hebben begrepen als een beschrijving van de bestemming van het schip.
4.6.
De rechtbank stelt ter beantwoording van de onderhavige dekkingsvraag voorop dat de uitleg van polisvoorwaarden dient plaats te vinden volgens het “Haviltex”-criterium (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635). Partijen zijn het erover eens dat deze polis een makelaarspolis betreft die is gebaseerd op een aantal gebruikelijke en op de beurs bekende voorwaarden en clausules. Nu over dergelijke voorwaarden niet onderhandeld pleegt te worden komt het bij de uitleg met name aan op objectieve factoren zoals de bewoordingen van de bepaling, gelezen in het licht van de verzekeringsovereenkomst als geheel. Deze uitleg zal ook worden toegepast op de clausule nu tussen partijen weliswaar niet vast staat door wie en wanneer deze bepaling in het polisblad is opgenomen, maar niet gesteld of gebleken is dat zij over de inhoud van de clausule hebben onderhandeld.
Voorts geldt dat een verzekeraar de grenzen waarbinnen zij bereid is om dekking te verlenen, dient te omschrijven op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van voormelde objectieve factoren voldoende duidelijk kenbaar is. (HR 16 mei 2008, NJ 2008/284). Een verzekerde moet zich immers bewust (kunnen) zijn van de – verstrekkende – consequentie van het (mogelijk) ontbreken van dekking.
4.7.
De clausule is opgenomen in het polisblad en maakt onderdeel uit van de voorwaarden (“
conditions”) van de polis. De rechtbank is het niet eens met de stelling van Verzekeraars dat het enkele gegeven dat de clausule op het polisblad onder het kopje voorwaarden is opgenomen, betekent dat de clausule als een dekkingsvoorwaarde moet worden beschouwd. Dat is afhankelijk van de bewoording van de clausule. De rechtbank stelt in dit kader vast dat de clausule de bestemming (“
destination”) van het schip omschrijft, te weten dat het schip bestemd is voor verhuur met een professionele crew in overeenstemming met de vlaggestaat-regels
.De clausule verbindt geen gevolgen aan het niet voldoen aan (alle onderdelen van) deze omschrijving. De rechtbank stelt vast dat dit wel is gebeurd bij andere voorwaarden die zijn opgenomen onder “
conditions” waarin expliciet is opgenomen wat al dan niet onder de polisdekking valt. Verwezen wordt in dit kader naar de volgende op het polisblad opgenomen voorwaarden: “
(…) Engines/motors covered however excluding theft or pilferage, and excluding inherent vice (…)”, “
subject to secured marina / safe berth when moored”, “
this insurance does not cover loss, damage or expense whilst under refit or repair other than normal maintenance (…)” en “
Excluding loss of life and personal injuries or material loss and damages to other persons than owner, shipper or crew”.
4.8.
De bewoording van de clausule en het verschil in bewoording tussen de clausule en de hiervoor aangehaalde andere voorwaarden, maakt dat Summitbridge de clausule in redelijkheid niet had hoeven te begrijpen op de door Verzekeraars voorgestane wijze. Verzekeraars hebben in de clausule niet op een voor de verzekeringnemer voldoende duidelijke wijze kenbaar gemaakt dat uitsluitend dekking werd verleend bij verhuur van het schip met een professionele crew, waarbij schip en bemanning voldoen aan de vlaggenstaat-regels.
4.9.
Voor het geval de stelling van Verzekeraars aldus moet worden begrepen dat er sprake is van een bestemmingswijziging, waardoor dekking onder de verzekering is komen te vervallen, dan geldt het volgende. Uit rechtspraak (vgl. HR 10 augustus 1988, NJ 1989, 238 en rb. Amsterdam 4 september 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7795) en literatuur (Asser-Wansink, 2019/524) volgt dat enkel in geval van een duidelijk sprekend geval van een bestemmingswijziging, verzekeringsdekking zou kunnen komen te vervallen.
4.10.
Hier geldt dat tussen partijen niet in geschil is dat gedurende de verzekerde periode het schip werd verhuurd en een professionele crew aan boord had. Ook is niet betwist dat door het bevoegd gezag van SVG in mei 2012 een ‘
document of compliance’ is afgegeven, geldig tot 11 mei 2017, als bewijs dat het schip voldeed aan SVG veiligheidsregels. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat bij niet naleving van alle SVG regels terzake bemanning en brandwerende maatregelen, zoals volgens Verzekeraars het geval is maar Summitbridge betwist, er sprake is van een duidelijk sprekend geval van een bestemmingswijziging als gevolg waarvan het gerechtvaardigd is voor een verzekeraar om dekking af te wijzen.
Artikel 6.6 polisvoorwaarden
4.11.
Verzekeraars hebben een beroep gedaan op uitsluitingsclausule 6.6 van de polisvoorwaarden, waartegen Summitbridge gemotiveerd verweer heeft gevoerd. Onder toepassing van de onder r.o. 4.6 genoemde maatstaf, legt de rechtbank artikel 6.6 aldus uit dat dekking mag worden uitgesloten indien de geclaimde schade aan het verzekerde schip het gevolg is van onvoldoende onderhoud en/of onvoldoende zorg, waarvoor de verzekerde verantwoordelijk moet worden gehouden. Deze uitleg lijkt ook niet (meer) tussen partijen in geschil te zijn. Het is in beginsel aan Verzekeraars om te stellen en, in voorkomend geval, te bewijzen dat de uitsluiting van artikel 6.6 van de polisvoorwaarden van toepassing is omdat de brandschade het gevolg is van onvoldoende onderhoud en/of onvoldoende zorg waarvoor de verzekerde verantwoordelijk is.
4.12.
Beide partijen beroepen zich ter onderbouwing van hun stellingen op deskundigenrapporten waaruit de oorzaak van de brand zou blijken. De rechtbank stelt vast dat er geen overeenstemming bestaat tussen de deskundigen over de plaats waar de brand is ontstaan. Het SEA-rapport van [naam 1] gaat ervan uit dat de brand
inde walstroomtransformator nr. 2 is ontstaan, terwijl [naam 2] van [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ) en [naam 3] van [naam bedrijf 2] menen dat het waarschijnlijker is dat de brand
buitende walstroomtransformator is ontstaan, in de kabels die van en naar de transformator toegaan. [naam 4] van [naam bedrijf 3] laat beide opties open.
4.13.
Wat betreft de oorzaak van de schade, zijn de deskundigen nog meer verdeeld. In het SEA-rapport wordt geconcludeerd dat de ontstekingsbron een storing was in een hoge-weerstandverbinding waardoor een vlamboog ontstond in de 120/240 Volt, 100 Ampère scheidingstransformator (p.6 van het Cunningham Lindsey rapport en het bijgevoegde SEA-rapport, productie 7 bij dgv). Deskundige [naam 1] van SEA verklaart de brand op pagina 16 van zijn rapport als volgt: “
Over time, sometimes over many years, the connection breaks down, creating a resistance that increases over time. The current flowing through the conductors creates heat that leads to the failure.” Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden gesteld dat het SEA-rapport ondersteuning biedt voor de stelling van Verzekeraars dat achterstallig onderhoud de oorzaak was van de brand.
4.14.
Het [naam bedrijf 1] rapport geeft verschillende mogelijke oorzaken voor de brand die gerelateerd (kunnen) zijn aan gebrek aan onderhoud. Uit het rapport valt echter ook op te maken dat er bij transformators, met een leeftijd als die van walstroomtransformator nr. 2, sprake kan zijn van willekeurig falen (“
random failure” – productie 5, dgv “
Summary”), hetgeen ook betoogd wordt door Summitbridge als oorzaak van de schade.
4.15.
Het rapport van [naam bedrijf 2] van juni 2017 (Productie 4, dgv) gaat voornamelijk in op de vermeend slechte staat van onderhoud van de machinekamer en specificeert dit aan de hand van foto’s, maar geen van de foto’s heeft betrekking op walstroomtransformator nr. 2. Ook anderszins wordt niet specifiek ingegaan op de conditie van walstroomtransformator nr. 2. Het rapport herhaalt de mogelijke oorzaken van de brand, zoals deze zijn verwoord in het [naam bedrijf 1] -rapport.
4.16.
Summitbridge verweert zich tegen de rapporten van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] door te verwijzen naar de [naam bedrijf 3] rapporten van [naam 4] . [naam 4] is het niet eens met de aannames van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] , dat slecht onderhoud de oorzaak moet zijn geweest van de brand in of nabij walstroomtransformator 2. Hij merkt in dit kader op dat de conditie van de met de walstroomtransformator 2 verbonden kabels niet meer valt vast te stellen, nu deze vernietigd zijn door de brand. Naar de mening van [naam 4] is walstroomtransformator nr. 1, die naast nr. 2 is opgesteld en identiek is aan nr 2 in leeftijd en fabrikaat, het beste referentiepunt om de conditie van de (kabels verbonden aan) walstroomtransformator 2 te kunnen vaststellen. Transformator nr. 1 bevond zich volgens de verschillende deskundigenrapporten in goede conditie, zodat niet zonder meer aannemelijk is dat dat niet het geval was voor walstroomtransformator 2, aldus [naam 4] . Ook wijst hij erop dat de transformatoren zo goed als onderhoudsvrij zijn, zodat het feit dat er geen bewijs is van service- en onderhoudsbeurten aan de transformatoren niet als bewijs voor gebrek aan onderhoud kan worden beschouwd. Het zou daarentegen juist als bewijs kunnen worden beschouwd voor het ontbreken van (onderhouds)problemen aan transformator 2.
4.17.
Na de gemotiveerde betwisting door Summitbridge, hebben Verzekeraars in hun akte na comparitie aanvullende rapportages van [naam 3] van [naam bedrijf 2] overgelegd in reactie op de stellingen van Summitbridge. In deze rapporten blijft [naam 3] voornamelijk in algemeenheden spreken over het onderhoudsniveau van de machinekamer van het schip. [naam 3] komt niet tot een eenduidige conclusie met betrekking tot de oorzaak van de brand maar bespreekt verschillende mogelijke verklaringen voor de brand, daarmee de mogelijkheid open latend dat er een niet-onderhouds gerelateerde oorzaak is voor de brand, zoals een willekeurig falen van de transformator. [naam 3] schrijft – kort samengevat – in zijn)september 2018 reactie (productie V17, p. 16) dat het slechts een kwestie van tijd was dat er iets gebeurde dat een brand kon veroorzaken. In zijn aanvullend rapport van september 2018 (productie V18, p. 7) schrijft [naam 3] dat er aanzienlijk bewijs is dat er sprake was van zware corrosie voorafgaand aan de brand, dat voor een hogere weerstand zorgde en dat zou hebben kunnen zorgen voor of bijdragen aan de brand (“
there is considerable evidence that there was heavy corrosion prior to the fire which was causing higher resistances and could have caused or contributed to the fire.”). Naar het oordeel van de rechtbank had van Verzekeraars verwacht mogen worden dat zij hun stelling, dat de brandschade het gevolg is van onvoldoende onderhoud en/of onvoldoende zorg waarvoor de verzekerde verantwoordelijk is, nader feitelijk hadden uitgewerkt en geconcretiseerd. Dat hebben zij niet voldoende gedaan. Uit geen van de hiervoor aangehaalde deskundigenrapporten kan met zekerheid worden afgeleid wat de oorzaak van de brand is geweest. Aangenomen moet worden dat, met het vergaan van het schip tijdens orkaan Irma, de oorzaak van de brand ook niet meer met zekerheid zal zijn vast te stellen. Nu op dit punt ook een voldoende concreet bewijsaanbod ontbreekt, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
4.18.
Op basis van de voorhanden zijnde gegevens, kan de juistheid van de stelling van Verzekeraars, dat achterstallig onderhoud de oorzaak is geweest van de brand, niet worden vastgesteld. Daarmee ontvalt de grondslag aan het beroep van Verzekeraars op artikel 6.6 van de polisvoorwaarden.
4.19.
Nu Verzekeraars geen overige verweren tegen de gestelde polisdekking hebben aangevoerd, komt de rechtbank tot het oordeel dat de schade aan het schip als gevolg van de brand op 4 maart 2017 gedekt wordt door de polis en dient te worden vergoed door Verzekeraars. De door Summitbridge gevorderde verklaring voor recht ligt daarmee voor toewijzing gereed.
Schade
4.20.
Partijen twisten tot slot nog over de schade-omvang. Summitbridge heeft in de dagvaarding vergoeding van de volledig verzekerde waarde van USD 3.100.000,00 gevorderd. Verzekeraars betwisten gemotiveerd dat sprake is van een
total-lossals gevolg van de brand en dat zij gehouden zouden zijn tot vergoeding van de volledig verzekerde waarde. Verzekeraars hebben in dit kader een schade-begroting van USD 654.214,34 overgelegd. Summitbridge heeft niet gemotiveerd gehandhaafd dat de brand geleid heeft tot een
total-loss. Dit kan ook niet worden afgeleid uit het door Summitbridge overgelegde rapport van haar eigen deskundige Braemar Yacht Services van 17 mei 2017 waarin Braemar komt tot een brandschade vaststelling van USD 1.870.000. De rechtbank ziet dan ook geen grond om het volledig gevorderde bedrag toe te wijzen.
4.21.
Naast de schade aan het schip vordert Summitbridge de kosten van haar juridische adviseurs [naam 5] , gevestigd in Engeland, en de kosten van haar deskundige [naam bedrijf 3] van in totaal USD 61.318,15 (productie 20). Verzekeraars hebben zich nog niet over deze schadepost uitgelaten.
4.22.
Het is duidelijk dat het schade-debat nog niet volledig is gevoerd. Verzekeraars hebben in dit kader verwezen naar artikel 8.2 van de polisvoorwaarden. Dit artikel voorziet in een buitenrechtelijke regeling voor de vaststelling van de schade. Gesteld noch gebleken is dat partijen deze regeling (volledig) hebben toegepast. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over de door hen voorgestane wijze van schadevaststelling. Mochten partijen – in afwijking van hetgeen zij zijn overeengekomen – ervoor kiezen om de rechtbank de schade te laten vaststellen, dan komt het de rechtbank geraden voor om een comparitie van partijen te gelasten.
4.23.
De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rol voor akte, eerst aan de zijde van Summitbridge, zoals overwogen in 4.22. De rechtbank houdt iedere nadere beslissing aan.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
8 januari 2020voor het nemen van een akte door Summitbridge over hetgeen is vermeld onder 4.22, waarna Verzekeraars op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kunnen nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2019.
2054/1573