In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen. De naheffingsaanslag, opgelegd op 14 juli 2018, bedroeg in totaal € 63,70, bestaande uit € 1,70 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 62,- aan kosten voor de naheffing. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard bij uitspraak op bezwaar van 22 november 2019. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld op 2 januari 2019.
Tijdens de zitting op 22 november 2019 werd vastgesteld dat eiser op 8 juni 2018 om 13:18 uur geparkeerd stond op de Burgemeester de Raadtsingel in Dordrecht zonder aan de betaalplicht te voldoen. De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de plicht heeft om parkeerders adequaat te informeren over de locaties waar parkeerbelasting verschuldigd is. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de geldende parkeerregels, ondanks dat er een zone-bord aanwezig was dat verwees naar de verplichting om parkeerbelasting te betalen.
De rechtbank oordeelde verder dat de naheffingsaanslag op basis van één uur parkeertijd terecht was opgelegd, zoals ook bevestigd door de Hoge Raad in een eerder arrest. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 december 2019, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage.