ECLI:NL:RBROT:2019:9752

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
10/710014-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor straatroof, mishandeling en bedreiging met vrijspraak voor poging tot overval

Op 12 december 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van het medeplegen van een straatroof, mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van een straatroof in vereniging, mishandeling en bedreiging, maar sprak hem vrij van de poging tot overval op een supermarkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 7 juni 2018 samen met een ander op gewelddadige wijze twee gouden kettingen van een slachtoffer heeft weggenomen. Daarnaast heeft de verdachte op 9 september 2018 een andere jongen bedreigd en mishandeld. De rechtbank legde een jeugddetentie van twee maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens werd een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in de vorm van een contactverbod met de aangever en een medeverdachte, met dadelijke uitvoerbaarheid. De rechtbank hield rekening met de recidive van de verdachte en de ernst van de feiten, maar ook met zijn jeugdige leeftijd en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat de feiten een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/710014-19
Datum uitspraak: 12 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2003,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
Raadsman mr. R. Delgado, advocaat te Hoogvliet Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzittingen van 19 en 28 november 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I van Dongen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel, in de vorm van een contactverbod met aangever [naam slachtoffer 2] en zijn moeder [naam aangever 2] en medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] , waarbij in geval van overtreding van het contactverbod 1 week vervangende jeugddetentie geldt per overtreding, met een maximum van 6 maanden jeugddetentie en met een proeftijd van 2 jaren;
  • alsmede dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 4 ( [naam zaak 1] )
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 2 ( [naam zaak 2] )
De rechtbank zal het onder 2 ten laste gelegde zonder nadere motivering bewezen verklaren, nu de verdediging zich ten aanzien van dit feit heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op grond van de in bijlage II uitgewerkte bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dit feit heeft gepleegd.
4.3.
Bewijsoverwegingen feit 1 ( [naam zaak 3] )
De rechtbank stelt vast dat op 7 juni 2018 op de [adres delict 1] in [plaats delict] een straatroof heeft plaatsgevonden, waarbij door twee daders op gewelddadige wijze twee gouden schakelkettingen van [naam slachtoffer 1] (hierna: de aangever) zijn weggenomen.
Aan de orde is de vraag of de verdachte één van de daders is geweest van de straatroof.
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat op basis van de aangifte, de verklaring van de getuige [naam getuige 1] en de herkenning van de verdachte door verbalisant [naam verbalisant] in het door de aangever gegeven signalement van één van de daders, wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte dit feit samen met een ander (medeverdachte [naam medeverdachte 1] ) heeft gepleegd.
4.3.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, nu de verdachte niet in het door de aangever gegeven signalement van de daders past, de verdachte heeft verklaard dat hij er niet bij was op 7 juni 2018 en deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [naam getuige 2] . Volgens de raadsman is de verklaring van de getuige [naam getuige 1] niet betrouwbaar, nu zij pas bij de rechter-commissaris de naam van de verdachte heeft genoemd en niet bij de politie.
4.3.3.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen voldoende is komen vast te staan dat de verdachte de betreffende straatroof samen met zijn medeverdachte heeft gepleegd.
Daarbij overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat enkel en alleen de getuige [naam getuige 1] de naam van de verdachte als één van de daders heeft genoemd, niet betekent dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij dit feit. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de getuige [naam getuige 1] voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden.
Zo wordt die steun gevonden in de door getuige [naam getuige 2] bij de politie afgelegde verklaring. Zij noemt in die verklaring weliswaar geen namen, maar zegt wel dat zij samen was met de mensen “die dit hebben gedaan”. Zij zegt tegen de politie dat zij loyaal blijft aan mensen en niet wil zeggen wie het zijn. Zij verklaart verder dat zij op die bewuste dag met haar vriendin [naam getuige 1] (de getuige [naam getuige 1] ) bij de McDonalds was en daar met jongens had afgesproken en dat daarna die jongens “dus hun ding (hebben) gedaan”. Zij sluit haar verklaring af met dat [naam getuige 1] meer over het incident kan vertellen.
Dit heeft getuige [naam getuige 1] ook gedaan, eerst ten overstaan van de politie waarbij ze de naam van de medeverdachte als een van de twee daders heeft genoemd en later bij de rechter-commissaris waar ze die naam heeft herhaald en ook de naam van de verdachte als zijnde de tweede dader heeft genoemd. Bij de rechter-commissaris heeft zij uitgelegd waarom zij in eerste instantie niet de naam van de tweede dader wist, en waarom nu wel. Die verklaring komt de rechtbank plausibel en geloofwaardig voor. De rechtbank heeft dan ook geen reden te twijfelen aan de verklaring van getuige [naam getuige 1] .
Steun voor de verklaring van getuige [naam getuige 1] wordt verder gevonden in het door aangever gegeven signalement van de dader die aan de kettingen heeft getrokken. Naar het oordeel van de rechtbank past de verdachte in dit signalement. Hoewel het signalement vrij algemeen is, en op zichzelf onvoldoende is om samen met de aangifte overtuigend bewijs op te leveren, levert het dit bewijs wel op in samenhang met de verklaring van getuige [naam getuige 1] .
Het voorgaande betekent dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
4.4.
Bewijsoverwegingen feit 3 ( [naam zaak 2] )
Aan de orde is de vraag of de verdachte op 9 september 2018 in [plaats delict] (samen met een ander) [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd doordat hij tegen hem heeft gezegd: “Als je me nog een keer snitcht ben je voor mij”.
4.4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat op basis van de verklaring van [naam slachtoffer 2] , de verklaring van de getuige [naam getuige 3] en de verklaring van de getuige [naam getuige 4] wettig en overtuigend dient te worden bewezen dat de verdachte dit feit heeft gepleegd.
4.4.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich - kort samengevat - primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van de ten laste gelegde bedreiging dient te worden vrijgesproken, nu de verdachte heeft ontkend dat hij [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat, indien en voor zover de rechtbank bewezen acht dat de verdachte heeft gezegd: “Als je me nog een keer snitcht ben je voor mij”, dit geen bedreiging tegen het leven gericht of met zware mishandeling oplevert, zodat de verdachte ook om die reden dient te worden vrijgesproken.
4.4.3.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank overweegt dat op grond van de verklaringen van [naam slachtoffer 2] en de getuige [naam getuige 3] kan worden vastgesteld dat de verdachte op 9 september 2018 in [plaats delict] tegen [naam slachtoffer 2] heeft gezegd: “Als je me nog een keer snitcht ben je voor mij” en dat hij hem daaraan voorafgaand heeft mishandeld, doordat hij hem tegen zijn gezicht en hoofd heeft geslagen.
Aan de orde is de vraag of deze uitlatingen een bedreiging in juridische zin opleveren.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier komt naar voren dat tussen de verdachte en [naam slachtoffer 2] een ruzie gaande was, omdat zij eerder samen zouden hebben vastgezeten en dat [naam slachtoffer 2] de verdachte zou hebben verraden, althans dat hij een andere verklaring zou hebben afgelegd tegenover de politie dan de verdachte.
Verder blijkt uit het dossier dat de verdachte op de bewuste dag (weer) ruzie kreeg met [naam slachtoffer 2] en dat hij hem toen achterna is gegaan de steeg in achter het huis van de getuige [naam getuige 4] en dat daar door hem de hiervoor vermelde uitlating is gedaan, nadat hij [naam slachtoffer 2] kort daarvoor tegen zijn gezicht en hoofd had geslagen.
De rechtbank is van oordeel dat alhoewel de door de verdachte gedane uitlating op zichzelf onvoldoende is om als bedreiging te kunnen worden aangemerkt, de omstandigheid dat door de verdachte kort voorafgaand aan de uitlating tegen [naam slachtoffer 2] geweld is uitgeoefend, een bedreigend karakter geeft aan de gedane uitlating, in die zin dat hij diende te vrezen voor ernstigere gevolgen dan enkel mishandeling.
Tegen de achtergrond van genoemde omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat de gedane uitlatingen een bedreiging met zware mishandeling opleveren.
Dit betekent dat de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 7 juni 2018 te [plaats delict]
op de openbare weg, te weten op/aan de [adres delict 1] ,
tezamen en in vereniging met een ander
twee gouden schakel kettingen, die aan een ander dan aan
verdachte en/ zijn mededader toebehoorden, te weten aan [naam slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld
tegen die [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit
- het onverhoeds met kracht die kettingen van de nek van die [naam slachtoffer 1]
rukken/trekken en
- het terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag meermalen stompen in/op het gezicht en het hoofd van die [naam slachtoffer 1] ;
2.
hij op 9 september 2018 te [plaats delict] ,
[naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 2]
tegen het gezicht en het hoofd te slaan;
3.
hij op 9 september 2018 te [plaats delict]
[naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling,
door die [naam slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen; “Als je me nog een keer snitcht ben je voor mij”.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
Feit 2:
mishandeling;
Feit 3:
bedreiging met zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft op vijftienjarige leeftijd samen met een ander een veertienjarige jongen op straat op gewelddadige wijze beroofd van zijn kettingen. Door aldus te handelen heeft hij het slachtoffer pijn bezorgd en angst aangejaagd. Doordat het feit is gepleegd op de openbare weg kunnen ook bij omstanders daarvan gevoelens van angst worden aangewakkerd. De verdachte heeft niet aan de gevolgen van zijn handelen gedacht voor het slachtoffer (en eventuele omstanders), maar enkel aan zijn eigen financiële gewin.
Naast genoemd feit heeft de verdachte een vijftienjarige jongen bedreigd en mishandeld. Uit het dossier volgt dat deze bedreiging en mishandeling te maken hadden met een door het slachtoffer tegenover de politie afgelegde verklaring (over de verdachte).
Uit de verklaring die de moeder van het slachtoffer op de terechtzitting heeft voorgedragen blijkt dat haar zoon, die bij de verdachte op school zat, door de feiten bang was geworden om verdachte tegen te komen en vreesde dat er nog meer nare dingen met hem zouden gebeuren.
De rechtbank rekent dit alles de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van onder meer geweldsfeiten. De rechtbank concludeert dat sprake is van recidive en houdt hier bij de strafoplegging rekening mee.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De psychiater
De verdachte heeft enigszins meegewerkt aan een onderzoek door kinder- en jeugdpsychiater D. Matser. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt gedateerd 4 juni 2019. Uit het rapport blijkt onder meer het volgende, voor zover relevant voor de straftoemeting.
De verdachte is een zestienjarige jongen van Afghaanse afkomst, bij wie sprake is van een
een normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.
Daarnaast is bij de verdachte mogelijk sprake van meerdere trauma’s uit het verleden en een onveilige hechting in de kinderleeftijd. Vanaf zijn jeugd geeft hij probleemsignalen. De ouders van de verdachte zijn in 2004 in Nederland gekomen, nadat zij uit Afghanistan zijn gevlucht. Beide ouders hebben PTSS en gezondheidsproblemen. In het gezin was sprake van huiselijk geweld en de ouders van de verdachte wonen inmiddels enige tijd gescheiden.
Gezien de weigering van de verdachte te spreken over de ten laste gelegde feiten en zijn beperkte medewerking aan het onderzoek lijken (met de nodige voorzichtigheid) de volgende factoren van belang te zijn geweest bij het tot stand komen van de ten laste gelegde feiten, indien deze bewezen kunnen worden verklaard.
Voor de verdachte lijken de normen en wetten, vanuit zijn normoverschrijdende gedragsstoornis, minder zwaar te wegen dan voor anderen. Dit blijkt ook uit zijn gedrag thuis en op school. Daarbij komt dat de verdachte al enige tijd verkeert in een groep jongeren die de normen anders lijken te interpreteren dan de maatschappij dat als geheel doet. Opvallend is dat geen van de verdachten die deel uitmaken van de groep heeft verklaard over de verdenkingen die aan hen in vereniging ten laste zijn gelegd. In de groep lijkt dan ook sprake te zijn van een afspraak tot geheimhouding.
De psychiater verwacht dat de verdachte mede onder invloed van de gedragsstoornis gekomen is tot het plegen van de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) en adviseert daarom de verdachte de ten laste gelegde feiten verminderd toe te rekenen.
Nu naast genoemde normoverschrijdende gedragsstoornis bij de verdachte sprake is van omgang met een groep antisociale jongeren en de verdachte zich niet meewerkend opstelt richting de hulpverlening, acht de psychiater het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst verhoogd. Ambulante behandelmethoden lijken uitvoerig geprobeerd te
zijn (systemische behandelingen en dagbehandeling) zonder dat dit tot een blijvende
verbetering in het gedrag van de verdachte heeft geleid.
De psychiater acht het daarom nodig dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd, zodat in een gesloten kader kan worden gewerkt aan het behandelen van de stoornis en het terugdringen van het recidiverisico. Alleen in het geval de verdachte uit de antisociale vriendengroep wordt gehaald en gedwongen zal worden zich te richten op andere individuen en de aanpak van zijn problemen, heeft zijn pro-sociale ontwikkeling weer kans van slagen, aldus de psychiater.
De psycholoog
Uit het rapport gedateerd 7 juni 2019 van drs. M.H. Keppel, GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog (met assistentie van drs. J.G. de Bruin, orthopedagoog), dat over de verdachte is opgemaakt, blijkt dat het op alle leefgebieden niet goed gaat met de verdachte. Vooral thuis is sprake van zelfbepalend en (verbaal en soms fysiek) agressief gedrag. De moeder van de verdachte is - ondanks haar goede wil - pedagogisch onmachtig om de verdachte te begrenzen en heeft onvoldoende grip en controle op hem. Ook vertoont de verdachte zelfbepalend en agressief gedrag op school. Verder geldt dat er sinds 2012 allerlei hulpverleningsinstanties in beeld zijn geweest, maar dat dit weinig tot geen effect heeft gehad op het gedrag van de verdachte.
Zorgelijk is dat de verdachte onderdeel uitmaakt van een overlastgevende jeugdgroep, die verantwoordelijk wordt gehouden voor het plegen van meerdere delicten in en rondom [plaats delict] . Daarnaast is bij de verdachte sprake van cannabisgebruik.
Volgens de psycholoog is de verdachte een jongen die zich stoer en zelfverzekerd voordoet en met deze houding zijn kwetsbaarheid probeert te maskeren. Hij lijkt zichzelf en zijn gevoelens, voortkomend uit een jeugd vol spanningen en pedagogische tekortkomingen, te overschreeuwen met stoer, onaanraakbaar en ongeoorloofd gedrag. Hij bagatelliseert zijn eigen probleemgedrag en beschikt over weinig introspectief vermogen. Ook is bij hem geen probleembesef en -inzicht aanwezig.
Mede gelet op het voorgaande komt de psycholoog tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een normoverschrijdende gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie, met beperkte pro-sociale emoties (gebrek aan berouw of schuldgevoel, gebrek aan empathie), ernstig van aard, met mogelijk onderliggende hechtingsproblematiek. Daarnaast zijn er problemen in de emotieregulatie, en dan met name in de agressieregulatie. Ook kan worden gesproken van een ouder-kindrelatieprobleem.
Volgens de psycholoog wordt de verdachte in zijn (persoonlijkheids)ontwikkeling bedreigd,
en bestaat de kans op dóórontwikkeling tot een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis, als er niet adequaat wordt ingegrepen.
Nu de verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent, kan er geen specifieke uitspraak worden gedaan over de mogelijke doorwerking van de problematiek in de ten laste gelegde feiten. Wel kan worden gezegd dat de normoverschrijdende gedragsstoornis, die reeds aanwezig was tijdens de ten laste gelegde feiten, ervoor kan hebben gezorgd dat hij heeft gehandeld met een verminderd inlevingsvermogen en een verminderde zelfcontrole en dat hij in combinatie met zijn agressieregulatieprobleem eerder tot een agressieve gedragskeuze komt. De psycholoog adviseert de rechtbank gelet hierop de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) verminderd aan de verdachte toe te rekenen.
De psycholoog schat het risico op (gewelds)recidive in als hoog en acht het van belang dat de verdachte langdurig behandeld wordt en in eerste aanleg klinisch, zodat hij zich niet (opnieuw) aan behandeling of voorwaarden kan onttrekken.
De behandeling zou kunnen bestaan uit (onder meer) psycho-educatie, cognitieve
gedragstherapie en agressieregulatietraining en (her)opvoeding. Gezien de ernstige en hardnekkige problematiek van de verdachte en het hoge recidiverisico, acht de psycholoog een langdurige, intensieve behandeling binnen een gesloten kader noodzakelijk. De psycholoog adviseert daarom aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De Raad voor de kinderbescherming en de jeugdreclassering
Naast genoemde rapportages heeft de rechtbank kennis genomen van rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) gedateerd 17 september en 31 oktober 2019 en een Bijlage Plan van Aanpak en Evaluatie van de jeugdreclassering, gedateerd 5 en 12 november 2019. Uit deze rapporten blijkt - voor zover relevant in het kader van de straftoemeting - het volgende.
Sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft de verdachte opnieuw voortdurend zelfbepalend gedrag laten zien. Zo heeft hij zich niet aan de schorsingsvoorwaarden gehouden door bij zijn moeder te overnachten, terwijl hij bij zijn vader moest verblijven. Ook heeft hij zich na middernacht buiten begeven zonder zijn vader of broers en was hij voor vader onbereikbaar. De verdachte bleek niet te kunnen terug keren naar zijn school en heeft zich vervolgens onvoldoende ingezet voor zijn schoolopleiding; voor een kennismakingsafspraak op zijn nieuwe school heeft hij zich verslapen. Een dagbesteding heeft hij niet en hij geeft geen informatie over de vraag waar hij zich mee bezig houdt. Daarbij komt dat de vader van de verdachte niet meewerkt met de hulpverlening. De verdachte heeft zelf geen actie ondernomen om zijn behandeling bij Fivoor of een soortgelijke instelling voort te zetten.
Gelet op een en ander komen zowel de Raad als de jeugdreclassering tot de conclusie dat het noodzakelijk is dat de verdachte een langdurige en intensieve residentiële behandeling ondergaat. Zij adviseren dan ook aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Uit de op de terechtzitting gegeven informatie van de zittingsvertegenwoordiger van de Raad blijkt dat de Raad het gegeven advies handhaaft, nu hij nog altijd grote zorgen heeft om (het gedrag van) de verdachte en diens motivatie tot verandering. Daarbij weegt mee de omstandigheid dat eerdere ambulante behandelingen onvoldoende effect hebben gesorteerd.
Uit de door de jeugdreclasseerder op de terechtzitting gedane mededelingen blijkt dat de verdachte zich niet goed houdt aan de afspraken die met hem waren gemaakt in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Een en ander maakt dat de jeugdreclasseerder het gegeven advies handhaaft, indien en voor zover de bewezen feiten oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel rechtvaardigen.
Indien geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal worden opgelegd, zal mogelijk aan de kinderrechter een verzoek tot uithuisplaatsing worden gedaan. De verdachte is gebaat bij strakke kaders en begeleiding en zijn ouders kunnen hem dat op dit moment niet bieden, aldus de jeugdreclasseerder.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Bij het bepalen van de aard en de hoogte van de op te leggen straf en/of maatregel heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting jeugdigen, veroordelingen van minderjarigen in soortgelijke gevallen en op het hiervoor onder 7.1 tot en met 7.3. vermelde.
De rechtbank overweegt daarbij dat zij bij het bepalen van een passende straf en/of maatregel, heeft meegewogen dat de verdachte drie ernstige strafbare feiten heeft gepleegd, die oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigen.
Daarnaast is in het nadeel van de verdachte meegewogen dat hij in een proeftijd loopt, vanwege een eerder aan hem voorwaardelijk opgelegde werkstraf. De verdachte was een gewaarschuwd mens en had beter moeten weten.
Verder weegt de rechtbank mee dat uit de inhoud van de rapportages van de psychiater en de psycholoog blijkt dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee de rechtbank de verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar zal achten.
De rechtbank constateert dat in alle rapporten van de deskundigen wordt geadviseerd aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Met de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten niet de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel rechtvaardigen. De rechtbank acht oplegging van een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie zoals door de officier van justitie is geëist wel een passende straf. De verdachte heeft deze straf al ruimschoots in voorarrest uitgezeten.
Naast oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie acht de rechtbank oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel, in de vorm van een contactverbod met [naam slachtoffer 2] en medeverdachte [naam medeverdachte 1] nodig. De rechtbank zal daarbij bepalen dat in geval van overtreding van het contactverbod één week vervangende jeugddetentie geldt, met een maximum van zes maanden jeugddetentie, en een proeftijd van twee jaren. Deze maatregel is bedoeld om strafbare feiten in de toekomst te voorkomen. Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en dat de verdachte zich belastend zal gedragen jegens [naam slachtoffer 2] , zal worden bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank legt geen contactverbod op met de moeder van [naam slachtoffer 2] , omdat de verdachte, voor zover uit het dossier blijkt, zich niet belastend jegens haar heeft gedragen. De rechtbank legt evenmin een contactverbod met [naam medeverdachte 5] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] op, omdat in deze procedure geen strafbaar feit bewezen wordt geacht waarbij de verdachte en deze personen samen betrokken zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank genoemde straf en maatregel passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het op de beslaglijst onder 1 vermelde voorwerp zijnde 1.00 STK Horloge CASIO G Shock, terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het in beslag genomen horloge terug dient te worden gegeven aan de verdachte, nu dit horloge van de broer van de verdachte is.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat ten aanzien van het in beslag genomen horloge een last dient te worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

[naam benadeelde]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.300,- aan materiële schade (ketting goud), te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de schade volgens het schadeonderbouwings-formulier al aan de benadeelde partij is vergoed.
9.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak voor het onder 1 ten laste gelegde feit, dan wel dat de vordering tot schadevergoeding dient te worden afgewezen, nu deze op geen enkele wijze is onderbouwd.
9.3.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, nu uit de stukken van de vordering tot schadevergoeding is gebleken dat de gevorderde schade al aan de benadeelde partij is vergoed.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte in verband met de verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
9.4.
Conclusie
De verdachte hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38v, 63, 77a, 77g, 77i, 77gg, 77we, 285, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van twee maanden,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van twee jaren,inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum slachtoffer 2] 2003 te [geboorteplaats slachtoffer 2] ) en [naam medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 1] 2001 te [geboorteplaats medeverdachte 1] ) gedurende twee jaren na heden,
met bevel dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende jeugddetentie wordt toegepast voor de duur van
één week, met een totale duur van ten hoogste
zes maanden;
met bevel dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
-
gelast de teruggaveaan de verdachte van
1.00 STK Horloge CASIO G Shock;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
wijst afde vordering van de
benadeelde partij [naam benadeelde];
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte in verband met de verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Benaissa, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. E.J. Stalenberg en A.A.J. de Nijs, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.K. Paap, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 december 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[Zaak [adres delict 1] ]
hij op of omstreeks 7 juni 2018 te [plaats delict] ,
op de openbare weg, te weten op/aan de [adres delict 1] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
twee, althans een of meerdere gouden schakel kettingen, in elk geval enige
goederen, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn/haar medededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 3]
en/of [naam slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren,
welk geweld en/of bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het (onverhoeds) (met kracht) die kettingen van de nek van die [naam slachtoffer 1]
rukken/trekken en/of
- het (terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag) meermalen, althans
eenmaal stompen/slaan in/op/tegen het gezicht en/of hoofd van die [naam slachtoffer 1]
;
2.
[Zaak [naam zaak 2] )
hij op of omstreeks 9 september 2018 te [plaats delict] ,
tezamen en in vereniging met een of moer anderen, althans alleen
[naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal
in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd te stompen/slaan;
3.
hij op/ of omstreeks 9 september 2018 te [plaats delict]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[naam slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door die [naam slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen; “Als je me nog een keer snitcht ben je voor mij”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of
strekking;
4.
[Zaak [naam zaak 1] ]
hij op of omstreeks 07 november 2018 te [plaats delict]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
da aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan supermarkt
COOP (gevestigd op/aan [adres delict 2] ),
weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen
volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 4] ,
te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, hij betrapping op heterdaad
aan zichzelf en/of
andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren,
- een mes aan die [naam slachtoffer 4] heeft/hebben getoond en/of in de richting (van de
borst) van die [naam slachtoffer 4] heef t/hebben gehouden en/of
- een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [naam slachtoffer 4]
heeft/hebben getoond en/of in de richting van die [naam slachtoffer 4] heeft/hebben
gehouden,
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 november 2018 te [plaats delict] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[naam slachtoffer 4] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door een mes en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp aan die [naam slachtoffer 4] te tonen en/of op die [naam slachtoffer 4] te richten;