7.3.2.Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De psychiater
De verdachte heeft enigszins meegewerkt aan een onderzoek door kinder- en jeugdpsychiater D. Matser. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt gedateerd 4 juni 2019. Uit het rapport blijkt onder meer het volgende, voor zover relevant voor de straftoemeting.
De verdachte is een zestienjarige jongen van Afghaanse afkomst, bij wie sprake is van een
een normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.
Daarnaast is bij de verdachte mogelijk sprake van meerdere trauma’s uit het verleden en een onveilige hechting in de kinderleeftijd. Vanaf zijn jeugd geeft hij probleemsignalen. De ouders van de verdachte zijn in 2004 in Nederland gekomen, nadat zij uit Afghanistan zijn gevlucht. Beide ouders hebben PTSS en gezondheidsproblemen. In het gezin was sprake van huiselijk geweld en de ouders van de verdachte wonen inmiddels enige tijd gescheiden.
Gezien de weigering van de verdachte te spreken over de ten laste gelegde feiten en zijn beperkte medewerking aan het onderzoek lijken (met de nodige voorzichtigheid) de volgende factoren van belang te zijn geweest bij het tot stand komen van de ten laste gelegde feiten, indien deze bewezen kunnen worden verklaard.
Voor de verdachte lijken de normen en wetten, vanuit zijn normoverschrijdende gedragsstoornis, minder zwaar te wegen dan voor anderen. Dit blijkt ook uit zijn gedrag thuis en op school. Daarbij komt dat de verdachte al enige tijd verkeert in een groep jongeren die de normen anders lijken te interpreteren dan de maatschappij dat als geheel doet. Opvallend is dat geen van de verdachten die deel uitmaken van de groep heeft verklaard over de verdenkingen die aan hen in vereniging ten laste zijn gelegd. In de groep lijkt dan ook sprake te zijn van een afspraak tot geheimhouding.
De psychiater verwacht dat de verdachte mede onder invloed van de gedragsstoornis gekomen is tot het plegen van de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) en adviseert daarom de verdachte de ten laste gelegde feiten verminderd toe te rekenen.
Nu naast genoemde normoverschrijdende gedragsstoornis bij de verdachte sprake is van omgang met een groep antisociale jongeren en de verdachte zich niet meewerkend opstelt richting de hulpverlening, acht de psychiater het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst verhoogd. Ambulante behandelmethoden lijken uitvoerig geprobeerd te
zijn (systemische behandelingen en dagbehandeling) zonder dat dit tot een blijvende
verbetering in het gedrag van de verdachte heeft geleid.
De psychiater acht het daarom nodig dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd, zodat in een gesloten kader kan worden gewerkt aan het behandelen van de stoornis en het terugdringen van het recidiverisico. Alleen in het geval de verdachte uit de antisociale vriendengroep wordt gehaald en gedwongen zal worden zich te richten op andere individuen en de aanpak van zijn problemen, heeft zijn pro-sociale ontwikkeling weer kans van slagen, aldus de psychiater.
De psycholoog
Uit het rapport gedateerd 7 juni 2019 van drs. M.H. Keppel, GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog (met assistentie van drs. J.G. de Bruin, orthopedagoog), dat over de verdachte is opgemaakt, blijkt dat het op alle leefgebieden niet goed gaat met de verdachte. Vooral thuis is sprake van zelfbepalend en (verbaal en soms fysiek) agressief gedrag. De moeder van de verdachte is - ondanks haar goede wil - pedagogisch onmachtig om de verdachte te begrenzen en heeft onvoldoende grip en controle op hem. Ook vertoont de verdachte zelfbepalend en agressief gedrag op school. Verder geldt dat er sinds 2012 allerlei hulpverleningsinstanties in beeld zijn geweest, maar dat dit weinig tot geen effect heeft gehad op het gedrag van de verdachte.
Zorgelijk is dat de verdachte onderdeel uitmaakt van een overlastgevende jeugdgroep, die verantwoordelijk wordt gehouden voor het plegen van meerdere delicten in en rondom [plaats delict] . Daarnaast is bij de verdachte sprake van cannabisgebruik.
Volgens de psycholoog is de verdachte een jongen die zich stoer en zelfverzekerd voordoet en met deze houding zijn kwetsbaarheid probeert te maskeren. Hij lijkt zichzelf en zijn gevoelens, voortkomend uit een jeugd vol spanningen en pedagogische tekortkomingen, te overschreeuwen met stoer, onaanraakbaar en ongeoorloofd gedrag. Hij bagatelliseert zijn eigen probleemgedrag en beschikt over weinig introspectief vermogen. Ook is bij hem geen probleembesef en -inzicht aanwezig.
Mede gelet op het voorgaande komt de psycholoog tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een normoverschrijdende gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie, met beperkte pro-sociale emoties (gebrek aan berouw of schuldgevoel, gebrek aan empathie), ernstig van aard, met mogelijk onderliggende hechtingsproblematiek. Daarnaast zijn er problemen in de emotieregulatie, en dan met name in de agressieregulatie. Ook kan worden gesproken van een ouder-kindrelatieprobleem.
Volgens de psycholoog wordt de verdachte in zijn (persoonlijkheids)ontwikkeling bedreigd,
en bestaat de kans op dóórontwikkeling tot een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis, als er niet adequaat wordt ingegrepen.
Nu de verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent, kan er geen specifieke uitspraak worden gedaan over de mogelijke doorwerking van de problematiek in de ten laste gelegde feiten. Wel kan worden gezegd dat de normoverschrijdende gedragsstoornis, die reeds aanwezig was tijdens de ten laste gelegde feiten, ervoor kan hebben gezorgd dat hij heeft gehandeld met een verminderd inlevingsvermogen en een verminderde zelfcontrole en dat hij in combinatie met zijn agressieregulatieprobleem eerder tot een agressieve gedragskeuze komt. De psycholoog adviseert de rechtbank gelet hierop de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) verminderd aan de verdachte toe te rekenen.
De psycholoog schat het risico op (gewelds)recidive in als hoog en acht het van belang dat de verdachte langdurig behandeld wordt en in eerste aanleg klinisch, zodat hij zich niet (opnieuw) aan behandeling of voorwaarden kan onttrekken.
De behandeling zou kunnen bestaan uit (onder meer) psycho-educatie, cognitieve
gedragstherapie en agressieregulatietraining en (her)opvoeding. Gezien de ernstige en hardnekkige problematiek van de verdachte en het hoge recidiverisico, acht de psycholoog een langdurige, intensieve behandeling binnen een gesloten kader noodzakelijk. De psycholoog adviseert daarom aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De Raad voor de kinderbescherming en de jeugdreclassering
Naast genoemde rapportages heeft de rechtbank kennis genomen van rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) gedateerd 17 september en 31 oktober 2019 en een Bijlage Plan van Aanpak en Evaluatie van de jeugdreclassering, gedateerd 5 en 12 november 2019. Uit deze rapporten blijkt - voor zover relevant in het kader van de straftoemeting - het volgende.
Sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft de verdachte opnieuw voortdurend zelfbepalend gedrag laten zien. Zo heeft hij zich niet aan de schorsingsvoorwaarden gehouden door bij zijn moeder te overnachten, terwijl hij bij zijn vader moest verblijven. Ook heeft hij zich na middernacht buiten begeven zonder zijn vader of broers en was hij voor vader onbereikbaar. De verdachte bleek niet te kunnen terug keren naar zijn school en heeft zich vervolgens onvoldoende ingezet voor zijn schoolopleiding; voor een kennismakingsafspraak op zijn nieuwe school heeft hij zich verslapen. Een dagbesteding heeft hij niet en hij geeft geen informatie over de vraag waar hij zich mee bezig houdt. Daarbij komt dat de vader van de verdachte niet meewerkt met de hulpverlening. De verdachte heeft zelf geen actie ondernomen om zijn behandeling bij Fivoor of een soortgelijke instelling voort te zetten.
Gelet op een en ander komen zowel de Raad als de jeugdreclassering tot de conclusie dat het noodzakelijk is dat de verdachte een langdurige en intensieve residentiële behandeling ondergaat. Zij adviseren dan ook aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Uit de op de terechtzitting gegeven informatie van de zittingsvertegenwoordiger van de Raad blijkt dat de Raad het gegeven advies handhaaft, nu hij nog altijd grote zorgen heeft om (het gedrag van) de verdachte en diens motivatie tot verandering. Daarbij weegt mee de omstandigheid dat eerdere ambulante behandelingen onvoldoende effect hebben gesorteerd.
Uit de door de jeugdreclasseerder op de terechtzitting gedane mededelingen blijkt dat de verdachte zich niet goed houdt aan de afspraken die met hem waren gemaakt in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Een en ander maakt dat de jeugdreclasseerder het gegeven advies handhaaft, indien en voor zover de bewezen feiten oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel rechtvaardigen.
Indien geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal worden opgelegd, zal mogelijk aan de kinderrechter een verzoek tot uithuisplaatsing worden gedaan. De verdachte is gebaat bij strakke kaders en begeleiding en zijn ouders kunnen hem dat op dit moment niet bieden, aldus de jeugdreclasseerder.