ECLI:NL:RBROT:2019:9910

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
10/680214-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige door zorgverlener

Op 19 november 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een aan hem toevertrouwde minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, een 68-jarige man, in de periode van 1 januari 2019 tot en met 1 mei 2019 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn tienjarige kleindochter, die regelmatig bij hem logeerde. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer, ondersteund door andere bewijsmiddelen, betrouwbaar waren. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte seksuele handelingen had verricht, waaronder het wrijven met zijn penis en hand over de vagina van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

De rechtbank legde een taakstraf op van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en reclasseringstoezicht. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer en haar familie. De verdachte had misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer en haar familie in hem stelden. De rechtbank oordeelde dat de straffen passend waren, gezien de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/680214-19
Datum uitspraak: 19 november 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[nam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman S. Urcun, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden:
* een contactverbod met [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en hun (stief)ouders;
* een locatieverbod in [plaats 1] en [plaats 2] ten zuiden van de [naam locatie] ;
* een verbod om buiten aanwezigheid van een volwassen persoon zich op te houden met of bezoek te ontvangen van minderjarigen;
* reclasseringstoezicht met meldplicht;
* een ambulante behandeling bij De Waag.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent enige betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten. De beschuldigingen die door de beide kinderen zijn geuit staan op zich en worden door geen ander bewijsmiddel in het dossier ondersteund. De verdachte dient integraal te worden vrijgesproken.
Beoordeling
[naam slachtoffer 1] heeft tijdens een studioverhoor verteld dat zij in 2019 logeerde bij de verdachte in [woonplaats verdachte] . Nadat zij op de bank in slaap was gevallen voelde ze dat zij werd opgetild en in het bed van de verdachte werd gelegd. Vervolgens voelde zij dat haar onderbroek naar beneden werd geschoven en heeft zij het geluid van een fotocamera gehoord en een flitser gezien, waardoor ze vermoedde dat er foto’s van haar werden genomen. Even later is de verdachte naast haar in bed komen liggen en voelde zij dat zijn blote penis op haar vagina werd gelegd. Zij voelde zijn hand bij haar vagina en bij haar billen en voelde dat de verdachte met zijn handen in haar billen kneep. Vervolgens heeft ze gevoeld dat de verdachte bewegingen maakte en hoorde ze hem kreunen. Zij voelde ook dat de verdachte met zijn hand haar vagina betastte.
De volgende dag zijn ze naar de Efteling gegaan en heeft [naam slachtoffer 1] aan de verdachte gevraagd wat er gebeurd was. De daaropvolgende nacht heeft ze niet bij de verdachte in bed geslapen en de volgende dag (woensdag 1 mei 2019) heeft hij haar naar huis gebracht. Nadat ze de krantenwijk hadden gelopen, heeft ze aan haar moeder verteld wat er was gebeurd.
De rechtbank stelt vast dat [naam slachtoffer 1] tijdens het studioverhoor bij de politie gedetailleerd en consistent heeft verklaard over het handelen door de verdachte. De de-auditu-verklaringen van zowel de moeder als de vader van [naam slachtoffer 1] stemmen overeen met de verklaring van [naam slachtoffer 1] . Verder heeft de verdachte bevestigd dat hij in de billen van [naam slachtoffer 1] heeft geknepen. De verklaring van [naam slachtoffer 1] komt daarom authentiek over en de rechtbank ziet niet in dat zij enig belang heeft gehad om ten aanzien van de verdachte belastend te verklaren. De rechtbank acht de verklaring van [naam slachtoffer 1] dan ook betrouwbaar en zal deze voor het bewijs gebruiken. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat [naam slachtoffer 1] op de dag van het Eftelingbezoek de verdachte er op heeft aangesproken dat hij aan haar had gezeten. Verder is van belang dat de moeder van [naam slachtoffer 1] , [naam moeder slachtoffer] , heeft verklaard dat zij, nadat [naam slachtoffer 1] door de verdachte was thuisgebracht, direct aan [naam slachtoffer 1] merkte dat zij gespannen was. Zij verklaart dat [naam slachtoffer 1] geïrriteerd reageerde op de verdachte en dat ook de verdachte zich anders gedroeg.
Gelet op het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat de verklaring van [naam slachtoffer 1] voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, waardoor aan het bewijsminimum, zoals bedoeld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, is voldaan. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat dit wetsvoorschrift de tenlastelegging in zijn geheel betreft en niet elk onderdeel daarvan. De rechtbank acht dan ook voldoende wettig bewijs voorhanden.
De rechtbank heeft daarnaast de overtuiging dat de verdachte de tenlastegelegde handelingen heeft gepleegd. Naast het voorgaande is daarbij het volgende van belang. Bij de doorzoeking van verdachtes woning zijn onder meer een computer en een digitale camera inbeslaggenomen. Op de SD-kaart van de camera zijn foto’s aangetroffen waarop te zien is dat er door een man seksuele handelingen worden verricht bij een naakte meisjespop. De verdachte heeft over deze foto’s verklaard dat hij inderdaad een keer heeft gevreeën met een pop en dat hij toen ook is klaargekomen.
Tevens zijn in de unallocated clusters op de harddisk van zijn computer onder meer foto’s aangetroffen van een ontblote penis, die tussen twee voetjes ligt. De rechtbank leidt uit dit fotomateriaal af dat de verdachte seksuele belangstelling heeft voor minderjarige meisjes.
Conclusie
Het onder 1 tenlastegelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.
Vrijspraak zonder nadere motivering van feit 2 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.3.
Vrijspraak van feit 2 subsidiair
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat mede in het licht van hetgeen de rechtbank ten aanzien van feit 1 bewezen oordeelt, de verklaringen van [naam slachtoffer 2] en haar ouders bij de rechtbank vragen oproepen over de gedragingen van verdachte ten opzichte van [naam slachtoffer 2] en de intenties daarbij. De rechtbank kan echter niet uitsluiten dat [naam slachtoffer 2] in haar verklaring is beïnvloed door hetgeen haar zus [naam slachtoffer 1] is overkomen. De aangifte, die namens [naam slachtoffer 2] is gedaan, heeft twee maanden na de aangifte voor haar zus [naam slachtoffer 1] plaatsgevonden. De verdachte bevestigt dat hij het lichaam van [naam slachtoffer 2] onder de douche heeft gewassen, maar ontkent daarbij seksuele intenties te hebben gehad of seksuele handelingen te hebben verricht. [naam slachtoffer 2] weet op het moment dat zij wordt gehoord dat er ‘rare dingen’ zijn gebeurd met [naam slachtoffer 1] toen [naam slachtoffer 1] logeerde bij de verdachte. [naam slachtoffer 2] is door haar vader gewaarschuwd voor de verdachte en mocht er van haar moeder niet meer naar toe. Er zijn afspraken met haar gemaakt over wat ze moest doen als ze de verdachte tegen zou komen. Vervolgens heeft [naam slachtoffer 2] het geheimpje dat ze deelde met de verdachte -dat hij haar naakt op bed gooide- verklapt aan haar stiefmoeder, die het heeft doorverteld aan haar vader. Het is niet ondenkbaar dat [naam slachtoffer 2] daardoor bang is geworden voor de verdachte en dat achteraf het wassen van [naam slachtoffer 2] door de verdachte onjuist is geïnterpreteerd.
De verklaring van [naam slachtoffer 2] tijdens het studioverhoor komt bovendien niet geheel overeen met wat zij volgens de aangifte aan haar ouders heeft verteld en wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel in het dossier.
Conclusie
Anders dan de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat het onder 2 subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte zal ook daarvan worden vrijgesproken.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
omstreeks 1 mei 2019 te [woonplaats verdachte] ,
met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige,
te weten [naam slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2008, ontucht heeft gepleegd,
namelijk het - wrijven over de billen en vagina met zijn, verdachtes penis en
hand en knijpen in de billen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte, destijds 68 jaar oud, heeft in de beslotenheid van zijn woning ontuchtige handelingen verricht bij de destijds tienjarige kleindochter van zijn broer, die na de scheiding van haar ouders regelmatig bij hem logeerde om tot rust te komen en hem als een oom beschouwde. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het meisje. Hij heeft haar de kans ontnomen om haar seksuele ontwikkeling op haar eigen wijze, in haar eigen tempo en binnen een gezonde relatie met iemand van haar eigen leeftijd door te maken. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke seksuele misdrijven nog jaren later de nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden.
Daarnaast heeft hij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer en haar familie in hem stelden.
Blijkens de slachtofferverklaringen van het slachtoffer en haar biologische ouders heeft het feit niet alleen op het slachtoffer een grote impact gehad, maar op het hele (samengestelde) gezin. De verdachte heeft zich kennelijk alleen laten leiden door het bevredigen van zijn eigen lustgevoelens en niet stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer en haar familie.
De verdachte ontkent ten stelligste het tenlastegelegde feit te hebben gepleegd en neemt op geen enkele manier verantwoordelijkheid voor zijn handelen. De rechtbank rekent hem dit aan.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
7.2.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
30 oktober 2019. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Door de ontkenning van de verdachte wordt geen uitspraak gedaan over de recidivekans en het letselschaderisico. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling, gericht op het beperkte probleembesef en inzicht van de verdachte, bij forensisch polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener.
GZ-psycholoog K.A. Rose heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd
14 oktober 2019. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Er is bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een lichte stoornis in
alcoholgebruik. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis.
In de persoonlijkheid worden angstige en vermijdende kenmerken gezien. Er is sprake van gebrekkige coping, labiliteit en stressgevoeligheid. Dit alles speelde ook ten tijde van het ten laste gelegde.
Aangezien betrokkene het tenlastegelegde ontkent, is het niet mogelijk om uitspraken te doen over de mate van toerekenen en over de kans op recidive.
Niet alle risicofactoren zijn in te schatten vanwege het ontbreken van informatie of onduidelijkheid daarover.
Het ontbreken van duidelijke toekomstplannen en dagbesteding, zoals betrokkene ook aangeeft te missen, vormen in algemene zin risicofactoren, net als het grotendeels wegvallen van zijn sociaal netwerk en alcoholafhankelijkheid.
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het gedane onderzoek geen behandeladvies kan worden gegeven.
De rechtbank heeft acht geslagen op beide rapporten.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf
.De rechtbank zal evenwel, enerzijds omdat zij minder bewezen acht dan de officier van justitie en anderzijds gelet op de persoon van de verdachte (voor zover daarvan gebleken is uit voormelde rapportage en het onderzoek ter terechtzitting), afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan zal de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Tevens zal de rechtbank een taakstraf opleggen van na te noemen duur.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 508,70 voor materiële schade (€ 170,46 voor reis- en parkeerkosten en € 338,24 voor opgenomen onbetaald verlof door de heer [naam benadeelde] ).
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering kan worden toegewezen. Verzocht wordt de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt verdediging
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, voor zover de opgevoerde posten betrekking hebben op het slachtoffer [naam slachtoffer 2] , omdat ten aanzien van dit slachtoffer geen straf of maatregel is opgelegd aan de verdachte en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
De rechtbank acht aannemelijk dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht in de vorm van reis- en parkeerkosten. Deze schade is voldoende onderbouwd en niet betwist door de verdachte. Omdat de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt zal de vordering worden toegewezen voor zover deze ziet op de reis- en parkeerkosten, die gemaakt zijn door [naam benadeelde] ten behoeve van zijn dochter, het slachtoffer [naam slachtoffer 1] , ter voorbereiding van (de civiele vordering in) de onderhavige strafzaak.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard voor de posten die zien op het onbetaalde verlof dat door hem ten behoeve van [naam slachtoffer 1] is opgenomen in verband met de onderhavige strafzaak. Behandeling van dit deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een geldbedrag betalen van € 122,10 ter vergoeding van door de benadeelde partij ten behoeve van zijn dochter [naam slachtoffer 1] gemaakte reis- en parkeerkosten, vermeerderd met de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaren;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarde:
1. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer 1] , haar broertje, haar zusje en/of haar (stief)ouders, gedurende de proeftijd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte voorts tot een taakstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, zodat na deze aftrek
108 (honderdacht) urente verrichten taakstraf, subsidiair
54 dagenvervangende hechtenis, resteert.
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 122,10 (zegge: honderdtweeëntwintig euro en tien eurocent), bestaande uit vergoeding voor materiële schade;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 122,10(hoofdsom,
zegge: honderdtweeëntwintig euro en tien eurocent); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 122,10 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
4 dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. van den Berg, voorzitter,
en mrs. C.E. Bos en G. Smid, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 november 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
01 januari 2019 tot en met 1 mei 2019
te [woonplaats verdachte] ,
met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
te weten [naam slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2008, ontucht heeft gepleegd,
namelijk het meermalen, althans eenmaal
- wrijven over de rug, billen en vagina met zijn, verdachtes penis en/of
hand(en) en/of
- knijpen in de billen;
2.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
01 januari 2019 tot en met 1 mei 2019
te [woonplaats verdachte] ,
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren en/of met een aan zijn zorg,
opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [naam slachtoffer 2] ,
geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2012, handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of
mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[naam slachtoffer 2] , namelijk het meermalen, althans eenmaal met zijn, verdachtes hand(en)
wrijven over de vagina en/of brengen en/of houden van zijn, verdachtes vinger
in de vagina en/of tussen de schaamlippen;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
01 januari 2019 tot en met 1 mei 2019
te [woonplaats verdachte] ,
met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
te weten [naam slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2012, ontucht heeft gepleegd,
namelijk het meermalen, althans eenmaal met zijn, verdachtes hand(en) wrijven
over de schaamlip(pen) en/of de vagina.