In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woonbron en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft de buitengerechtelijke ontbinding van een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte, die door de burgemeester van Rotterdam was gesloten op basis van de Opiumwet. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de omstandigheden van de sluiting en de belangen van beide partijen. De huurder, die een avondwinkel exploiteert, heeft verweer gevoerd tegen de ontruiming van het gehuurde, stellende dat hij geen rol heeft gespeeld in de overtredingen die hebben geleid tot de sluiting. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester de sluiting heeft gegrond op gedragingen in strijd met de Opiumwet, maar ook dat de huurder in de periode na de sluiting geen nieuwe incidenten heeft gehad en zijn huurverplichtingen tijdig is nagekomen. Na een belangenafweging heeft de kantonrechter geoordeeld dat het belang van de huurder bij behoud van het gehuurde zwaarder weegt dan het belang van de verhuurder bij ontruiming. De vordering van Woonbron is afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd.