Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 13 december 2019 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis d.d. 27 februari 2020 waarbij een mondelinge behandeling is gelast.
2..De vaststaande feiten
3..De vordering
4..Het verweer
5..De beoordeling
15 juni 2012 is geconstateerd dat het trottoir geen onderhoud behoefde en dat de inschatting is gemaakt dat het trottoir geen onderhoud nodig had binnen een jaar. Dat de situatie op 15 juni 2012 anders was, is gesteld noch gebleken. Door de Gemeente is daarnaast uitdrukkelijk betwist dat er, zoals door DSW gesteld, in de periode gelegen tussen 15 juni 2012 en de val meldingen ter zake van de slechte onderhoudstoestand van het voetpad aan het Bitterzoet zijn gedaan bij de Gemeente. Dientengevolge ligt het in beginsel op de weg van DSW om deze stelling nader te concretiseren en te onderbouwen. DSW heeft in dat verband gewezen op het door haar bij repliek overgelegde bezoekrapport van GRM-Expertise. Op basis van die rapportage kan echter niet als vaststaand worden aangenomen dat vóór het ongeval van [naam] door derden bij de Gemeente geklaagd is over de slechte kwaliteit van de bestrating ter plekke. In het rapport wordt immers enkel gezegd
“ondanks het feit dat de betreffende situatie al langer moet hebben bestaan (er was kennelijk al enkele keren eerder door omstanders gebeld) en het voetpad vlakbij de woning van benadeelde lag, was mevrouw [naam] niet bekend met de slechte staat van het voetpad”.Die rapportage is derhalve niet gebaseerd op objectief vast te stellen feiten, maar is geheel gebaseerd op de mening van [naam] , zodat daaraan geen beslissende betekenis kan worden toegekend. Dit geldt temeer nu uit die rapportage niet kan worden afgeleid wanneer deze meldingen dan zouden zijn gedaan. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet komen vast te staan dat de Gemeente op de hoogte was van de gebrekkige staat van het voetpad ter plaatse.